Diner before sex
De serveerster herkent ons. “Didn’t you have kids yesterday!?” Paniekerig scannen we onze omgeving, een vrijwel verlaten Schotse pub. Van een echte amber alert is natuurlijk geen sprake, we spelen het spelletje mee. Maar heel veel scheelde het ook weer niet. We zijn terug van een bergwandeling die zo zwaar werd dat onze kinderen weigerden om verder te lopen. Moederlief wilde door, “nog even naar de top”. Ondergetekende wilde “op zich” wel mee maar kreeg zweethanden en hartkloppingen van het steile gravelpad dat nog tussen ons en de top in lag. En de kinderen staakten dus. Ze deden dat met een vertoon van eendracht en overtuiging dat je eigenlijk alleen nog ziet bij een boerenprotest. Armen strak over elkaar, poten in de modder, en een blik in de ogen die doet denken aan een hevige onweersbui. Natuurlijk gingen we terug. We zijn geen slavendrijvers, en je moet je grenzen kennen. En ook zonder de topervaring was het fantastisch. Maar nu we het avontuur overleefd hebben en terug zijn in ons dorp, wil generatie-Z van de weeromstuit ook niet meer mee naar de kroeg. Niks gezamenlijk wonden likken, re-hydrateren en de vakantie vieren. Ze verkiezen het om op de bank zitten. In ons vakantiehuisje, aan de overkant van de straat.
Isle of Jura en Isle of Islay
We zijn op Jura, een van de meer dan vijfhonderd eilanden voor de Schotse westkust. Het eiland behoort tot de Hebriden, de zuidelijke Binnen-Hebriden om precies te zijn. En die wandeling voerde ons naar Beinn on Oir. Het is de hoogste top van de Paps of Jura, de centrale bergketen van het eiland. Dat het zwaar ging worden wisten we van tevoren. De Paps is het terrein van de Isle of Jura Fell Race: zeventwintig kilometer hardlopen, inclusief drieëntwintighonderdvijftig hoogtemeters. En dat door een moerassige en rotsachtige wildernis. Natuurlijk rennen wij niet, wij wandelen, en veel minder dan zeventwintig kilometer, maar toch: je ploetert door hetzelfde moeras. Bij elke stap moet je er rekening mee houden dat je wegzakt in de modder. En dan te bedenken dat het al een paar dagen zonnig weer is. Voor hetzelfde geld is de bodem compleet onbegaanbaar na dagenlange regenval, of loop je tijdens de wandeling te dwalen door de dichte zeemist.
Wat ook meespeelt: er is hier niemand. Die ultrarun is grotendeels een solo-exercitie, zonder peloton en zonder publiek. Hetzelfde geldt voor onze wandeling. We komen meer slangen tegen – drie, wel te verstaan – dan mensen. Om de moeilijkste momenten door te komen hebben we onze kinderen dispensatie gegeven voor het gebruik van “motivationele oortjes”: je favoriete playlist in je oren. Maar zelfs met die maatregel was het dus iets te veel van het goede. Precies op het moment dat we onze laatste stap zetten en de auto aantikken, geeft mijn hardloophorloge aan dat ik één megacalorie heb verbrand. Voor de top omkeren was een wijs besluit.
Vier dagen geleden zijn we van huis vertrokken. De reis is een vakantie op zich. Eerst met de slaapboot van IJmuiden naar Newcastle, dan een dag rijden naar de westkust, gevolgd door een ferry-overtocht naar Isle of Islay, en tenslotte met een pontje van Islay naar Jura. Dat pontje vaart alleen op verzoek – we hadden ‘m voor de zekerheid vanuit huis telefonisch gereserveerd. Ik zat ernaast toen Ellen belde; aan de andere kant van de lijn zat een man met een zwaar Schots accent. Ellen moest haar telefoonnummer achterlaten. Dit had zomaar in een huwelijkscrisis uit kunnen lopen.
“Nine, two, and then six.”
“Sex?”
“Eh, six”
“So, sex?”
“Well okay then…sex…if you wish”
Awkward, zeggen onze kinderen dan, want er zitten drie zessen in Ellen’s nummer. Intussen vraag ik me af hoe je in een Schotse pub zegt dat je voor zessen wil dineren.
Zodra je Jura oprijdt zie je al dat dit geen menseneiland is. Tijdens het korte ritje naar ons vakantiehuis zien we talloze herten, een roofvogel en een konijn. Aan de rand van het dorp Craigshouse worden een stuk of tien nieuwe huizen gebouwd; het lijkt een verdubbeling van het woningbestand. Het gebrek aan mensen verklaart misschien de hartelijkheid waarmee medeweggebruikers begroet worden. Men neemt hier echt nog even de tijd om te zwaaien als je een auto passeert. En dan bedoel ik zwaaien als een koningin: dus minstens twee keer heen en weer wapperen, en met de volle hand. Vergelijk dat met ons vluchtige Nederlandse handje. Je hebt vaak geeneens tijd om te tellen of alle vingers worden opgestoken of enkel de middelste.
Wat doe je verder op zo’n eiland, behalve je kinderen de berg op jagen? Wandelen, maar dan rustig, naar een schiereilandje in Lowlandmans’ Bay, waar een zeehondenkolonie voor onze neus ligt te flaneren (en, iets minder prettig, een schaap en een lam liggen weg te rotten). Als we geen zin hebben om te lopen maken we een ritje langs de oostkust omhoog. Bij Inverlussa, een kilometer of tien ten noorden van Craigshouse, maken we dankbaar gebruik van Tea on the Beach. Het is de perfecte antithese van een drukke Bloemendaalse strandtent: dit “strandpaviljoen” is een onbemande paardentrailer waarin een thermoskan met thee en een lemon drizzle cake staan, en een spaarpotje om je geld in te doen.
’s Avonds is er reuring in onze dorpspub. Een duo speelt Schotse folkmuziek, op gitaar en fiddle. De oudste van de twee praat de nummers aan elkaar. Hij heeft de lachers op zijn hand. En dat terwijl niemand hem verstaat – nou ja, dat vermoeden wij. Het publiek omvat buiten onszelf en een enkele Schot vooral Amerikanen, een toergroep die voor een paar dagen op Jura is neergedaald. Voor deze verwende Amerikanen wordt van alles uit de kast getrokken; zij zijn überhaupt de reden dat hier live-muziek is. Een oudere lokale dame, Fiona, probeert ze danspasjes bij te brengen. Het voelt alsof we op de set van een Amerikaanse sitcom zijn beland. Dat gevoel wordt versterkt doordat de yanks hun eigen cameraman hebben meegenomen op vakantie. Zelf je vakantiefoto’s maken is zo passé!
Eén dag gaan we met het pontje heen en weer naar Islay. Zo ruig als Jura oogt, zo glooiend is het hier. De bermen zijn uitbundig geel gekleurd; dankzij de oma-hulplijn weten wij dat het bremstruiken zijn. We maken een hike naar het Amerikaans oorlogsmonument op de zuidpunt van Islay. De zon schijnt en het uitzicht over de zwarte kliffen is fenomenaal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn hier in een jaar twee oorlogsschepen verongelukt, door een Duitse torpedo respectievelijk storm. Het monument is opgericht door het Amerikaanse Rode Kruis ter nagedachtenis aan de slachtoffers.
Tegenwoordig is Islay vooral beroemd vanwege de whisky’s. Het eiland telt bijna een dozijn distilleerderijen. Vooral de rokerige varianten tieren hier welig. Wij zijn dol op Schotland maar whisky-matig blijft de relatie een beetje aan de oppervlakte. Het moet in deze ook allemaal van mij komen: de kinderen lusten nog geen whisky en Ellen d’r middle name is Bob. Wat wel onze koffer haalt is Lussa Gin, een kruidig drankje gebrouwen door twee vrouwen op Jura. Ja, en toch ontkomen we er niet aan om Jura Distillery te bezoeken, op kruipafstand van ons vakantiehuisje. Daar blijkt dat “Princess” Fiona – die van de dansles uit de pub – de proeverij bestiert. Multitasking is zo des eilands! Ze schenkt me een proefglas in. Ik neem een slokje, kijk er interessant bij, neem nog een slokje, en laat de smaak even rustig bezinken. “Ja, doe me die maar”, zeg ik tegen Fiona terwijl ik een winterjas met het logo van de distilleerderij aanwijs.
Isle of Mull
Na een week verlaten we Jura – via het pontje naar Islay en dan de boot van Port Ellen naar Kennacraig. De tweede helft van de vakantie gaan we doorbrengen op Isle of Mull. Maar voor we ons noordwaarts begeven gaan we ervaren hoe het is om kasteelheer (m/v/x) te zijn. Ellen heeft een overnachting geboekt in Stonefield Castle Hotel, hoe mooi is dat? Het kasteel ligt aan de oostkust van de Kintyre, het schiereiland dat we bewust of onbewust allemaal kennen van horen zingen. (Ik moet bekennen dat ik dacht dat Mull of Kintyre een oud volksliedje was, maar het is een melodie van niemand minder dan Sir Paul McCartney. Check ook even de “Mull of Kintyre test” op internet voor een pikant (broodje-aap?)-verhaal over dit schiereiland.) Het kasteelhotel voldoet aan alle verwachtingen: een lange oprijlaan, een enorme tuin met prachtige rododendrons die doorloopt tot aan zee, en een dinerzaal met panoramisch uitzicht over de baai.
De volgende dag rijden we richting Oban. Het regent – voor het eerst deze vakantie. We trotseren het weer en bekijken de historische grafstenen in Kilmartin. Voordat we in Oban inschepen op de ferry naar Mull kopen we (nog meer) jassen, we bezoeken Dunollie Castle en eten bijzonder smakelijk in een visrestaurant in de haven.
“Ah, you are staying in the shoebox.” We maken een praatje met de pomphouder in Bunessan. Zijn tankstation stamt uit de beginfase van de industriële revolutie, misschien verklaart dat zijn gebrek aan enthousiasme voor ons modernistische vakantiehuisje. Het valt op inderdaad, zo’n houten cabin met glazen schuifdeuren. Het is onze uitvalsbasis voor de eerste drie dagen op Mull. We leven er off-the-grid. De verwarming komt van een houtkachel, en de elektriciteit van een windmolentje en een paar zonnepanelen die twintig meter verderop op de heuvel staan. Die laatste produceren genoeg stroom voor een koelkast en een paar ledlampjes. Er is één stopcontact, maar dat is nadrukkelijk alleen bedoeld voor laptop- en telefoonladertjes. Ons eigen nespresso-apparaat – een vaste guilty pleasure op autovakanties – blijft dus in de kofferbak. Niet vergeten om de volgende keer een extra windmolen in te pakken.
Vanuit onze schoenendoos verkennen we het zuiden van het eiland. Na de wildernis van Jura en de glooiende velden van Islay is de vraag waar de heuveltjes van Mull ons aan doen denken. Als we een motorrijder zien rijden met een action cam pontificaal bovenop zijn helm dan weten we het: een Teletubbieslandschap. We zien heel veel schapen en lammetjes en koeien en kalfjes, op hellingen die vaak kaalgekapt zijn. Het weer is prachtig; het kan zoveel slechter op de Schotse eilanden. We maken een wandeling op de wadden bij Erraid en we duiken in het ijskoude zeewater bij Uusken Bay. In de Whitetail distilleerderij kopen we rabarbergin, en we bezoeken een ambachtelijke weverij.
Dinsdag verlaten we de schoenendoos. We verkassen naar de andere kant van het eiland. Terwijl Ellen en ik de koffers in de auto leggen, krijgen onze kinderen slaande ruzie. Dat het zo escaleert is uitzonderlijk. Meestal zijn ze juist op vakantie dikke vrienden. En natuurlijk zijn er wel eens irritaties, regelmatig zelfs, maar nogmaals: zelden zo heftig. Misschien ligt het aan het weer. Gisteren was de laatste zonnige dag. Dat wil zeggen: volgens de voorspellingen. In werkelijkheid schijnt de zon gewoon wéér. “Mama jij had toch gezegd dat het slecht weer zou worden vandaag?” De ondertoon van spijt is duidelijk hoorbaar. Zonnig weer betekent wandelen, en eindeloos stilstaan bij uitzichten en zonsondergangen. “Slecht” weer vergroot de kans op bankhangen, met comfort food en wifi. Een andere verklaring voor de plotselinge sfeeromslag – al zoek ik het nu wel heel erg bij onszelf – is dat ons geintje van gisteren zich wreekt. We hadden gezegd dat we onderweg waren naar MacDonald’s. Dat bleek bij aankomst een tankstation te zijn. We hebben niet gelogen dus, maar dit soort grapjes kan je je als ouder niet al te vaak permitteren. En het was al de tweede keer dat ze erin tuinen. M(a)cDonald(‘s) is een zeer veelvoorkomende naam in Schotland. De fastfoodketen zelf schittert hier in afwezigheid. Onbegrijpelijk dat er niet veel meer ouders hier op vakantie gaan.
Arle Lodge ligt een kilometer of tien onder Tobermory, de hoofdstad van het eiland. Het is een eenvoudig hotel met een gezamenlijke keuken. Een jeugdherberg dus, waarbij wij de jeugd inbrengen. De keuken wordt namelijk bevolkt door vijftigplussers. Er is een Engels koppel op leeftijd dat een jaarvoorraad zelfgebakken cake bij zich heeft en gul met ons deelt. Verder een groepje Engelsen woonachtig in Wales en op reis in Schotland – hoe Brits wil je het hebben – dat tot laat in de avond halve-literblikken bier wegdrinkt. Er zijn ook wat Nederlanders: een vriendelijk stel met zelfgebreide truien, en een groepje van vier mannelijke (ex-)docenten die traditiegetrouw samen op reis te gaan. Het doel van hun reis is het bezoeken van hun adoptiekindje – een vat whisky. Dit is ongeveer de deal: je investeert je spaargeld in een vat embryonale whisky. Het voordeel voor de distilleerder is evident. Hij krijgt alvast wat geld binnen; normaal zou hij daar een decennium op moeten wachten. Het voordeel voor jou als micro-investeerder is dat je op gezette tijden mag langskomen om te proeven, en je te laten adviseren over het vervolg: op de fles ermee of nog een paar jaartjes rijpen? Ik mag aannemen dat je aan het eind van de rit ook deelt in de opbrengst, maar voor het zover is heb je bij wijze van dividend een excuus in handen om regelmatig met vrienden naar Schotland af te reizen. Voor zover daar excuses voor nodig zijn natuurlijk.
Isle of Staffa & The Treshnish Isles
Vanuit Arle Lodge bezoeken we in een regenachtig Tobermory het aquarium. Het is er een van het interactieve soort: als je dat wil mag je de zeedieren even vasthouden, onder deskundig toeziend oog. Het is klein maar fijn. Maar het meest memorabele uitstapje, misschien wel van de hele vakantie, is die naar een paar kleine eilanden ten westen van Mull. Een blik op de kaart leert dat daar nogal wat eilandjes liggen. Een van de bekendste is Iona, vlak voor de kust in het zuidwesten. Het dankt zijn roem aan een vroeg-middeleeuws klooster. Met een pontje kan je erheen. Wij bedanken voor de eer omdat we vermoeden dat het erg toeristisch is. Wel stappen we in de boot voor Staffa en Lunga, twee onbewoonde eilandjes een stukje verder naar het noorden. Zowel medereizigers als eilandbewoners hadden ons getipt dat dit zeer de moeite waard is.
De naam Staffa gaat terug tot de Vikingen. Het is een verwijzing naar de zeshoekige basaltpilaren die het aangezicht van het eiland bepalen. Wat later in de geschiedenis, in 1829, kwam de verwondering uit een andere hoek: componist Felix Mendelssohn bezocht Fingal’s Cave op Staffa en werd geïnspireerd tot het schrijven van zijn concertouverture De Hebriden. Precies dat muziekstuk laat onze schipper over het dek schallen zodra we aanmeren. Je moet het even weten, onze schipper is niet heel erg van het uitleggen. (Humor heeft hij wel. Zijn commentaar toen we in Mull de haven uit voeren: “To your right is X. There is absolute nothing remarkable about X.” Je begrijp dat ik helemaal niets onthouden heb van X, zelfs niet de naam.)
Langs de rand van het eiland lopen we over het basalt naar Fingal’s Cave. Twee vragen dringen zich op. Ten eerste: waarom kiest de natuur ervoor om lava te laten stollen in de vorm van zo’n zeshoekig mozaïek? Natuurkundigen claimen het antwoord op deze vraag te hebben gevonden…en hebben het vervolgens achter een paywall verstopt. (Had ik al gezegd dat ik voor Open Science ben?) De tweede vraag is iets praktischer: gaat dat wel goed hier, met al die mensen op leeftijd die uit de boot het basalt op worden gejaagd? De vraag stellen is hem beantwoorden.
Het pad naar de grot is hier en daar een beetje glibberig, maar prima te doen. Na een minuut of tien komen we aan bij de grot. Je kan er een stukje inlopen, over een smalle richel langs de wand. Zo kan je de indrukwekkende akoestiek ervaren die Mendelssohn bij de strot greep. Een paar meter onder de richel butsen de golven tegen de wand, dezelfde golven die deze grot in de loop van duizenden jaren hebben gevormd. Ik snap Mendelssohn best wel, het is een natuurlijk spektakel. Toch is mijn eerste impuls niet om te gaan componeren maar om veiliger grond op te zoeken. Niet dat het per se bloedeng is; je kan je vasthouden aan een ketting langs de wand, en die richel is op zich breed genoeg om elkaar in te halen (al zorg ik dat ik in zo’n situatie altijd de ingehalene ben en niet de inhaler, die ketting zit er niet voor niets). Maar toch. Wanneer we op het afgesproken tijdstip weer in de boot zitten, blijkt dat er wel degelijk iemand in het water gevallen is. Gelukkig komt al snel de melding dat het goed is afgelopen, en na wat een-tweetjes met de bemanning van een andere boot varen we af naar Lunga.
Lunga is de grootste van de zogeheten Treshnish eilanden. Er is ons ingefluisterd dat de kans groot is dat we hier papegaaiduikers – puffins – gaan zien. Eerdere tête-à-têtes met deze knuffelbare vogeltjes waren hard bevochten. In IJsland heeft Ellen er met engelengeduld eentje kunnen fotograferen. Vandaag is dat anders. Na een korte klim komen we uit op een groene bergweide die aan een kant begrensd wordt door een steile klif. In het gras zitten honderden, zo niet duizenden papegaaiduikers. Als je op de grond gaat liggen dan komen ze een halve meter voor je neus hun ding doen: hun holletje uitgraven, als ze een beetje goed mikken valt het zand in je haren, een beetje flikflooien met elkaar, of gewoon wat aanrommelen zoals wij thuis ook wel eens doen op een mooie voorjaarsmiddag. Het is overweldigend en vertederend tegelijkertijd. Als bonus strijken er een paar alken – razorbills – neer op de bergweide. Hun zwarte koppen met een wit lijntje maakt ze tot de perfecte mystery guests op het papegaaiduikerspartijtje. Intussen zijn de weersomstandigheden uiterst on-Schots; de zon schijnt aanhoudend. Een waanzinnige afsluiting van deze vakantie.
Harry Potter
Nou ja, afsluiting, we moeten nog terug. En we hadden onze dochter iets beloofd. Vrijdagochtend nemen we de ferry van Craignure naar het “vasteland”. Na een overnachting in Rothbury brengen we de volgende dag een bezoek aan Alnwick Castle, op een klein uurtje van de veerhaven in Newcastle. Veel kastelen zullen in deze tijd worstelen met de vraag hoe ze hun historisch erfgoed in stand kunnen houden. Alnwick heeft er een antwoord op gevonden: Harry Potter. Op de binnenplaats van het kasteel worden allerlei activiteiten en workshops aangeboden die losjes aansluiten bij de wereld van de populaire tovenaarsleerling. Tessel vindt het geweldig, Teun vindt het ook best leuk, en Ellen krijgt de kans om haar fameuze vaardigheden in het boogschieten te demonstreren. De klapper is een cursus bezemsteelvliegen, gegeven door acteurs die met hun Britse humor iedereen op de bezem en op de kast krijgen, zowel kinderen als ouders. Als dit allemaal wat al te cheesy of commercieel klinkt, en dat doet het, I know, bedenk dan dat het kasteel zelf helemaal intact en Pottervrij wordt tentoongesteld. Het geeft een mooi overzicht van de geschiedenis, van groot (Napoleon & co) tot klein (de Percy familie die dit kasteel al 700 jaar bewoont en beheert). Aan het kasteel zit ook nog een indrukwekkende tuin vast – waar wij wegens tijdgebrek maar een kleine glimp van hebben kunnen opvangen. En dan doen ze ook nog allerlei gemeenschapsdingetjes met ontspoorde jongeren en eenzame ouderen. Zo kan het dus. Ze hebben ons weer ingepakt, die Britten.