Mickey Mouse
“Hé, Mickey Mouse!” roept Tessel. Verdwaasd kijkt Ellen om zich heen. Ze lijkt opgelucht als ze niks ziet; Disneyland bezoekt ze bij voorkeur alleen in nachtmerries. Maar dan schiet ik in de stress: ik zie nu dat Tessel wijst naar Her Royal Highness Queen Elizabeth II. Weliswaar op een muntje, maar toch, het is oppassen geblazen. Voor je het weet hang je wegens majesteitsschennis. Misschien scheelt het dat we niet in Engeland zijn maar in Wales. Als de Welsh net zo’n complexe verhouding hebben met Elizabeth als met de rest van de Engelsen dan komen wij wel weg met deze provocatie. Tessels timing is overigens subtiel: Groot-Brittannië staat op haar kop door de aankomende verkiezingen. Schots nationalisme bloeit als nooit tevoren. De vraag speelt of de rebellie gaat overslaan naar Wales. Hoe lang zou Mickey Mouse haar koninkrijk nog bij elkaar kunnen houden?
Verenigd of niet, het is en blijft een eiland. En daarmee is dit onze dertiende insulaire vakantiebestemming op rij, na Zakynthos, Cuba, Lefkas, Texel, Ameland, IJsland, Gozo, Curaçao, Ierland, nog een keer Texel, Japan, en Terschelling. Twee voetnoten: Ellen was laatst in Brazilië maar dat dondert niet want ik mocht niet mee. En na Wales gaan we met zijn allen naar Noorwegen dus dan houdt onze eilandreeks wel degelijk op. Aan alles zitten grenzen, zelfs aan onze insulaphilia.
Vijf slaapplekken heeft Ellen uitgezocht, in alle uithoeken van Wales – meer dan genoeg voor een vakantie van twee weken. Het land is amper half zo groot als Nederland, maar we verplaatsen ons vaak via kronkelige landweggetjes en dat kost tijd. Het rondje voert ons van Kerry dichtbij de Engelse grens, via Llangefny op het Anglesy schiereiland in het noordwesten, en Barmouth en Solva aan de kust, naar Talybont-on-Usk in het zuidelijke Brecon Beacons National Park. Er is trouwens nog een mijlpaal in stijnenellen’s reisgeschiedenis: dit is onze eerste volledige AirBnB-vakantie. Achtereenvolgens logeren we bij Tim, Katherine, Brian, Elizabeth en Clare – een bont gezelschap als je ze zo achter elkaar zet.
Het meest afstandelijk, letterlijk, is Katherine; zij woont in Japan en verhuurt van daaruit haar huisje in Llangefny. Haar fysieke afwezigheid compenseert ze met een uitputtende verzameling instructiebriefjes, handleidingen en standard operating procedures. Vooral het bedienen van de elektrische verwarming en de warmwatervoorziening vereist zoveel studie en toewijding dat we deze systemen pas na twee dagen enigszins in de vingers hebben.
In Barmouth zorgt Brian voor een warme ontvangst en voor hulp bij het inparkeren. Zijn stulp ligt op een helling aan een uiterst smal eenrichtingsstraatje. Er is een parkeerplek, maar je moet wel weten dat het er een is. De achterdeur ligt een verdieping lager dan de voordeur, zo steil is het. Het interieur is wat je noemt retro, met een veelheid aan kleedjes, een jaren-zestig-stofzuiger, en een elektrische deken. Vanuit het tuintje kijken we uit over het dorp en de zee, en opzij kunnen we zwaaien naar Brian die zelf twee huizen verderop woont. Met zijn baard en brilletje heeft hij iets weg van een filosoof, een theoretisch fysicus wellicht. Die indruk wordt versterkt na een blik op zijn boekenkast: speciale relativiteitstheorie (check), taalfilosofie (check), de Grote Denkers (check), naast een aantal meer aardse onderwerpen want ook een intellectueel moet wel eens koken (check), de weg vinden (check) of hardnekkige vlekken verwijderen (check).
Diezelfde mix van hoofd-in-de-wolken-voeten-op-de-grond vinden we in Solva, bij kunstenares Elizabeth. Ze verhuurt ons het Tree House naast haar atelier. Zweverig? Mwa. In dertig seconden legt ze ons uit hoe we stroomuitval voorkomen, door af en toe een muntje opnieuw in een sleuf in de meterkast werpen. Verder vertrouwt ze, terecht, op een onmiddellijke klik tussen ons en haar boomhut. Die overigens niet ín maar wel ván een boom gemaakt is. Het is eigenlijk een kleine bungalow, met centrale verwarming en met onbelemmerd uitzicht over de weiden. Hoe mooi is dat.
Topper in het leveren van comfort is Clare. Een oud schooltje in Talybont-on-Usk heeft zij omgebouwd tot B&B. Het ziet er spic-en-span uit, en over alles is nagedacht om het de gasten naar de zin te maken. Er is een welkomstpakket met lokale producten, een uitstekend geoutilleerde keuken, kwaliteitsspeelgoed voor de kinderen, een dvd-collectie, hippe zitzakken, en ga zo maar door. (Kun je nagaan hoe wij balen als we een wijnvlek op haar tapijt maken. Zout erover, zou Brian zeggen, en gelijk heeft ie: je ziet er niks meer van.)
En dan is er Tim. Qua idiosyncrasie spant hij de kroon. Tim is een zestiger en, zoals de Engelsen zeggen, een Jack-of-all-trades. Hij schreef journalistieke stukjes over auto’s en werkte hij als fotograaf in New York. Later bekwaamde hij zich in het kaasmaken en bierbrouwen. Dat was allemaal voorspel voor zijn echte doorbraak: pesto. Tim’s claim-to-fame is dat hij de Britten aan de pijnboompitjespuree bracht. Hij bouwde een paar fabrieken, verkocht ze, en woont nu rustig op een Welse berg. Voor het huis ligt een aflopend grasveld, zo groot dat je er een skipiste zou kunnen aanleggen. Moet je wel sneeuw maken, maar het zou me niets verbazen als Tim dat ook kan. Met zijn vrouw woont hij in de ene helft van het huis; de andere helft is voor de gasten. In de keuken, er precies tussenin, wordt het ontbijt genuttigd – met verse frambozen, Teun heeft het er nog steeds over – en worden mooie verhalen uitgewisseld. In diezelfde keuken betrappen we Tim op een onbewaakt moment op het maken van een kilootje pesto in de keukenmachine. Het is alsof je Bill Gates stiekem een “hello world”-scriptje ziet programmeren.
Links rijden gaat Ellen goed af. Zelfs in onze continentale Prius, met het stuur dus aan de verkeerde kant, kost het haar weinig moeite. Jaren geleden heeft Ellen de eerste twaalfduizend kilometer van haar rijcarrière Down Under afgelegd. Ze vermoedt dat daar de basis is gelegd voor haar linksrijdendheid. Een andere mogelijke verklaring is dat ze geboren is in een linksrijdend lichaam. Ik heb er niet voor gestudeerd, maar dit klinkt als het klassieke nature-nurture debat. Zoals altijd zal de waarheid wel in het midden liggen. Een enkele keer wordt het haar moeilijk gemaakt, door iets te abrupte inhalers op de snelweg, die vanuit de linker positie sowieso wat moeilijker te spotten zijn. (“Idioter!” roept Tessel dan. Zij citeert net als wij graag uit de Scandinavische cinematografie.) Maar we hebben absoluut geen spijt dat we onze eigen auto hebben meegenomen op de boot. Met onze halve inboedel erin, alleen daarom al.
Ik loog een beetje over AirBnB. We hebben namelijk op de heen- en terugweg in de buurt van Dover overnacht in een Premier Inn. In een motel overnachten is heel erg níet 2015. Toch is het een mooie manier om full immersion in de Engelse middenklasse te infiltreren. Neem het ontbijt. Thuis eet ik een half bakje biologische yoghurt met speltvlokken. En hier? Dikke plakken spek, gebakken eieren, een half bord roerei, witte bonen in tomatensaus, gebakken tomaten en champignons, elf aardappelpannenkoekjes, worst, worstjes, nog meer worstjes, bloedworst, toast met sinaasappelschillenjam, en als toetje vijf scones en muffins afgetopt met een gezinsverpakking rennies. Ik ken weinig mensen die om culinaire redenen de Noordzee oversteken, in westelijke richting althans, maar ik geef je één advies: als je het toch doet, doe het zwemmend. Het kost je een etmaal, maar het is de enige manier om calorieneutraal je vakantie door te komen. Wales is in dit opzicht niet anders dan Engeland. Wat te denken van “rarebit on toast”: een lunchgerechtje uit de oven bestaande uit een stuk brood, belegd met bacon, cheddar en mosterd en besprenkeld met bier. Eerlijk is eerlijk, tegen de hoge snelheid van mijn stofwisseling valt niet op te eten. En calorieneutraliteit is voor mij geen primair levensdoel, al helemaal niet op vakantie. Ik eet het dus allemaal op. En ik vind het lekker. Teun ook trouwens – en aangezien hij zijn zwemdiploma nog niet heeft stellen we die kanaalovertocht uit. Tessel zou hier ook goed moeten kunnen aarden, met haar voorkeur voor hoogcalorisch voedsel, maar dat valt toch tegen. (Typisch gesprek met mijn dochter: “Wat eten we?” “Iets lekkers.” “Dat lust ik niet.” Of: “Eten we een recept?” “Ja.” “Ik lust geen recepten.”)
De Welsh koesteren hun eigen taaltje naast het Engels. Niet dat je het continu om je heen hoort, maar je ziet het wel; aanduidingen in de openbare ruimte zijn standaard tweetalig. Nou beweert onze reisgids dat in het Welsh elke letter wordt uitgesproken. Onwillekeurig denkt iedereen dat dat in zijn eigen moerstaal ook zo is maastuukniewaa, we slikkedelftin. Maar Welsh schijnt dus wel WYSIWYG te zijn. De vraag is echter of dit het makkelijker maakt. Ik denk van niet. Welsh lijkt namelijk op een potje scrabble waarbij de klinkers kwijt zijn. Ik heb plaatsnamen gezien die bestaan uit acht medeklinkers zonder één klinker. Uit pure wanhoop zijn ze de “w” een klinker gaan noemen. Daar komt nog iets bij: ze zijn hier niet zo van de spatiebalk. Eén en ander leidt tot excessen als Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch, een longread als plaatsnaam. De vertaling luidt: Parochie van de Heilige Maria in het dal van de witte hazelaar bij de snelle maalstroom en de parochie van de Heilige Tysilio bij de rode grot. Enerzijds is het natuurlijk flauw dat deze plaatsnaam bewust zo gekozen is om aandacht te trekken. Anderzijds vind ik die-steeg-naast-dat-torentje-met-die-glas-in-lood-ramen-waar-jij-toen-op-Kerstavond-met-je-halfdronken-kop-zo-knetterhard-onderuit-ging-op-de-fiets persoonlijk een veel betere straatnaam dan Kluut of Wintertaling. Een verhaal lééft, wat je niet kan zeggen van een ambtenaar die alfabetisch een lijstje van weidevogels zit af te vinken. Maar ik dwaal af.
Wie in Wales eropuit trekt, krijgt te maken met de drie K’s: Kust, Kastelen en Kutweer. In mijn reisnotities tel ik elf activiteiten aan zee, vier kastelen, en zes dagdelen waarin de regen met bakken uit de hemel viel. Overigens jubelschreef ik in mijn dagboek ook drie keer over stralend weer, dat mag ook wel eens op internet. En je weet wat verstandige mensen zeggen hè? Kutweer bestaat niet, kutkleding wel. Kortom, vissersbroeken aan en gaan met die banaan. We geven onze kinderen een schep en een emmertje en we horen ze een paar uur niet meer. Behalve die keer dat Tessel met haar voorhoofd op een roestig stuk staal viel, of die keer dat Teun triomfantelijk met zijn handen in zijn vissersbroek rondliep, struikelde, en plat op zijn gezicht viel. Een andere dag trekken we onze wandelschoenen aan en ga we naar Marloes Sands, spectaculair gelegen tussen de kliffen en rotsen van Pembrokeshire Coast National Park, helemaal in het zuidwestelijke puntje van Wales. Bij dit soort kustlandschappen is het helemaal niet erg als het weer een beetje volatiel is. Integendeel, dat hoort zo.
Van die vier kastelen op onze route is Penrhyn Castle in Bangkor er een. Met Brits gevoel voor understatement wordt het geclassificeerd als een country house. Dat verklaart misschien waarom het nauwelijks aangegeven staat langs de weg. Om het kasteel liggen prachtige tuinen. De binnenkant bekijken we met Tessel in de rugdrager. Een suppoost wijst ons erop dat zo’n rugdrager niet is toegestaan. Met een subversieve verdeel-en-heers-aanpak wijzen wij hem erop dat zijn collegaatje bij de kassa het juist een prachtig idee vond, waarna we weg komen met een “vooruit dan maar, though it’s not ideal”. Dat is Brits voor dit-kan-fucking-echt-niet-en-nou-als-de-bloody-sodemieter-maken-dat-jullie-wegkomen. Deze meneer krijgt overigens wel zijn zin; onze zoon heeft namelijk riddervrees en sleept ons zo snel van vertrek naar vertrek dat we na pakweg een half uur weer buiten staan. Zelfs het bijbehorende treinenmuseum blijft daardoor ietwat onderbelicht. Desalniettemin: een aanrader, Penrhyn Castle. Net als het prachtige middeleeuwse kasteel en dito stadsmuur van Conwy, door Unesco erkend als werelderfgoed. En natuurlijk zijn er in Wales ook hoogtepunten zonder K. Een daarvan is Brecon Beacons National Park. Je kan er prachtig wandelen. Vanaf het bezoekerscentrum in Libanus struinen we twee uur lang over The Common met Teun in ons kielzog. Of wij in Teuns kielzog, daar wil ik vanaf zijn. Wat ook mooi is: de groene heuvels rond Talibunt Reservoir.
Ik wil maar zeggen: na twee weken Wales snappen wij waarom Hare Koninklijke Hoogheid Mickey Mouse zo gebrand is op de eenheid. Wales is een paradijsje binnen haar koninkrijk, een geweldige weekendbestemming voor Engelsen die er even uit willen, en dat pal in hun achtertuin. Ook vanuit Nederland is het een mooi vakantiedoel. Je kan er in een dag heen rijden. Met twee kinderen op de achterbank leek ons dat niet slim – wij zullen er altijd naar streven om vakantie en marteling strikt gescheiden te houden. Vandaar die nacht in Dover.
Het wachten is op de boot; we slenteren over het strand. Een groep fanatieke lange-afstandszwemmers maakt zich op voor een duik in de ijskoude zee. Dat krijg je van al die fish-and-chips. “Enjoy one of our specialty coffees to warm up your cockles,” lees ik aan de overkant van de boulevard. Voor het eerst in mijn leven realiseer ik me dat ik cockles heb. Nog even uitvinden waar ze zitten – maar de gedachte alleen al geeft me een warm gevoel.
Dan verlaten we ons Grote Buureiland. “Bye bye koeievlaai,” zegt Tessel nog als we de haven uit varen.
Stijn