Schotse hebriden – mei 2018

Egeltjesverdriet

Valt het jullie op? Steeds vaker richt stijnenellen haar pijlen op het Verenigd Koninkrijk. Voor de vierde keer in drie jaar tijd steken we het Kanaal over, zakenreisjes en een citytrip niet meegerekend. Vreemd is het niet: wij houden van verre reizen, dus hoe verder die Brexiterende eilandbewoners afdrijven van hun Europese wortels, hoe interessanter het voor ons wordt.

Dit keer is Schotland het doel. En dan niet het “vasteland” maar de Outer Hebrides, dat rijtje eilanden helemaal in het noordwesten van Schotland. Welbeschouwd is dit een uithoek van Europa; als je verder reist in deze richting kom je alleen nog de Faroër, IJsland, en Groenland tegen. Hebrides spreek je trouwens uit als hèbredies, met de nadruk op “hè!?!?” Dat je het weet.

We gaan met onze eigen auto. Dat is fijn omdat het stuur aan de vertrouwde kant zit. Maar waar wij vooral voor vallen is het gevoel dat je je halve huis mee kan nemen. En dat gevoel is genoeg; je hoeft het niet echt te doen. Sterker nog, wij houden ons in. Ik durf de stelling aan dat alles wat we meenemen van de begane grond van de Maslov-piramide komt. Zelfs ons nespresso-apparaat. Wat overigens altijd mee moet: stickers voor op de koplampen. Daar waar in Nederland de berm zit, rijden in Groot-Brittannië potentiële tegenliggers. Met twee stickertjes van de ANWB valt te voorkomen dat die verblind worden door jouw koplampen. We’ve been here before, dat wil zeggen: we openen traditiegetrouw de gebruiksaanwijzing, een instructieposter die ingewikkelder is dan de Standard Operating Procedure van een Boeing 747. “Is uw auto van het merk Toyota, type Prius en bouwjaar 2015 of eerder, maar niet later dan april 2012? Ga dan door naar sectie 6C sub II annex A, tenzij uw ruitenwisser in ruststand een hoek maakt van 5 graden ten opzichte van de hypotenusa (bij wijze van spreken, SvL), ga dan meteen door naar 12H sub III artikel 37d en vergeet niet het papiertje aan de kleefzijde eraf te halen.” Dat werk. We leggen de stickers terug in het dashboardkastje. Wij rijden niet in het donker.

En wij laten ons vakantiegevoel niet bederven door een paar van die stickertjes. De boottocht van IJmuiden naar Newcastle is comfortabel als vanouds. Vlak voordat de boot aanmeert, zet Ellen haar telefoon aan. Ze negeert een welkomstberichtje van Telfort Maritiem, verstuurt twee appjes en krijgt prompt een melding dat ze haar maandlimietbedrag bereikt heeft. Al snel blijkt dat elke letter in die appjes haar meer gekost heeft dan een espresso op het San Marco plein in Venetië, toch wel het summum van duur. “De Ratten van Telfort Maritiem” – het is instantaan een begrip geworden dat de rest van de vakantie met ons meereist. Dankzij de scherpe maandlimiet is de schade gelukkig beperkt gebleven; er moeten mensen zijn die tijdens de overtocht al facebookend een half jaarsalaris door het putje spoelen. En dan nog kan het erger. Veel te laat realiseren wij ons dat we op een Deense onderzeeboot varen – onze hut bevindt zich immers ruim onder de zeespiegel én er wappert een Deense vlag op de achtersteven – dus we mogen van geluk spreken dat we (nog) niet in mootjes gehakt in de Noordzee drijven.

Van Newcastle rijden we naar Contin. Daar brengen we de nacht door, even voorbij Inverness. We zijn hongerig van de lange reis en stappen naar de eerste de beste eettent. Het is een kwartiertje lopen, waarvan minstens tien minuten over de oprijlaan – een voorteken van wat er komen gaat. Het simpele eettentje aan het eind van de oprijlaan blijkt een retechique restaurant in een kasteel. Denk aan een brandend haardvuur, veel oude schilderijen, wild op het bord en aan de muur, een aparte ruimte om een aperitief te consumeren, en nog-net-niet-knipmessende-obers in rokkostuum. Het eten is er uitstekend. We vallen ietwat uit de toon met onze kinderen, maar vooral jonkheer Teun is volledig in zijn element.

De volgende ochtend rijden we het laatste stuk naar Ullapool. Dit is bekend terrein voor ons. Twee jaar geleden logeerden we in dit vissersplaatsje, in de B&B van Simon-met-de-kilt. Vandaag is het enige spannende of de boot naar de Hebriden daadwerkelijk vertrekt, hier en nu. En of wij mee mogen. Ellen heeft weliswaar vrijwel alle bootovertochten voor deze vakantie ruim van te voren gepland en gereserveerd. Maar je weet het pas echt als je vaart. Welaan. Check. We varen.

De bestemming is Stornaway, de hoofdstad van Lewis en Harris. Het is verleidelijk om te denken dat Lewis en Harris twee eilanden zijn, maar het is er maar één. Hooguit kan je zeggen dat het bestaat uit twee Siamese schiereilanden, verbonden door een navelstreng, daar waar het eiland amper een halve kilometer breed is. Maar de grens tussen Lewis en Harris ligt dan weer niet bij die navelstreng. Toch is de grens niet willekeurig getrokken: Harris is bergachtig, Lewis is vlak. Samen zijn Lewis en Harris de grootste van de Britse Eilanden, na Ierland en Groot-Brittannië zelf uiteraard. Had je dat gedacht? Ik in ieder geval niet; een jaar geleden meende ik nog dat Lewis en Harris een warenhuis in London is.

Lewis/Harris

Een ding valt meteen op als we vanuit Stornaway het eiland oprijden: hier is niet veel. Hooguit mondjesmaat kom je andere toeristen tegen – of überhaupt mensen. Ook qua voorzieningen is het vrij minimaal. Dit zijn de backwaters van Schotland, en dat is meteen wat het zo leuk maakt. We slapen in het Otter Bunkhouse in Uig, een jeugdherberg die plaats biedt aan acht personen. Het is niet meer dan een keuken-woonkamer en een slaapkamer met vier stapelbedden. Beide dagen hebben we het hele hostel voor onszelf. Dit overigens tot spijt van Teun en Tessel, die ernaar uitkeken om de dorm room te delen met wildvreemden. Hun ouders hebben daar genuanceerdere gevoelens bij. Iets te vaak al hebben wij onze slaapkamer gedeeld met medereizigers die, al dan niet onder invloed van verdovende of juist stimulerende middelen, geen idee meer hadden waarheen of waartoe zij op reis (of überhaupt op aard’) waren. En even voor de duidelijkheid: wij hebben het nu niet over elkaar.

Intussen hebben wij fantastisch weer. De zon schijnt alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Wel is het fris. In graden Celsius: denk dichter bij de tien dan bij de twintig. En het zeewater is ook koud uiteraard. IJskoud zelfs. Maar we zijn hier niet gekomen om openwaterduurrecords te vestigen, en al helemaal niet om urenlang te bakken in de zon. Wel om eindeloos te struinen en om af en toe anderhalve teennagel in de zee te steken. Het is dus al heel dapper dat Teun en ik met de voeten in de branding staan. Hij mag sowieso niet zwemmen; hij heeft door een ongelukje op de trampoline zijn ellenboog in het gips zitten. Pijn heeft hij niet. En zijn arm is net als altijd zo beweeglijk als een kermisattractie. Daardoor – en doordat hij altijd hoodies met lange mouwen draagt – vergeet iedereen dat zijn arm in het gips zit, ook Teun zelf. Hij laat een schelp in de zee vallen en steekt in een impuls zijn arm in de branding om het op te pakken. Kak! Dat was niet de bedoeling. Gelukkig droogt het gips snel.

Zonder gips was Teun gewoon gaan zwemmen. Bij een wedstrijdje wie-het-langst-met-zijn-voeten-in-het-water-kan-blijven capituleer ik na dertig seconden. Niet omdat ik absoluut niet meer kan, maar omdat het PIJNPIJNPIJN doet terwijl Teun glimlachend naast me staat. Dus: ofwel hij voelt niets, ofwel hij spéélt dat hij niets voelt en hoopt dat ik opgeef. Hij zegt dat het dat eerste is. En ik vrees dat hij het meent.

Foto’s kennen ook geen kou. Daarop zie je alleen maar fantastische zonovergoten stranden, alsof we in de tropen zijn. En wonderschoon zijn ze hier, de stranden. Bijvoorbeeld het uitgestrekte Uig Sands. Behalve een prachtig strand is het de plek waar in 1831 de “Lewis Chessmen” zouden zijn gevonden: schaakstukken afkomstig uit het Scandinavië van de twaalfde eeuw. De originelen staan in musea in Londen en Edinburgh, maar replica’s en afbeeldingen zijn hier op elke straathoek te zien. Wie nog verder in de tijd terug wil moet een kijkje nemen bij de Calanais Standing Stones. Waar je Stonehenge alleen nog maar van een afstandje mag bekijken, kan je deze stenen hier nog gewoon aanraken. Ze staan er al zo’n vierenhalfduizend jaar. En zoals altijd is de fascinerende vraag hoe ze het destijds voor elkaar hebben gekregen om die kolossen zo rechtop te krijgen. (Beperkte arbo-wetgeving is slechts een deel van het antwoord, vermoed ik.)

Ook op de Hebriden tijdens deze meivakantie zijn Mirjam en haar gezin. Wij kennen elkaar uit een vorig leven in Leiden. De dames hadden afgesproken om af te spreken. Dankzij whatsapp en free roaming is dat concreet genoeg om elkaar daadwerkelijk te ontmoeten. We picknicken bij Luskentyre Sands, alweer zo’n magnifiek strand. Miriam en Robert hebben verjaardagstaart meegenomen; hun jongste dochter is jarig. Je hebt gezinnen die dwangmatig alleen maar met andere gezinnen op vakantie willen. Zo zijn wij niet. Maar dit is een topdag. De kinderen dagen elkaar uit met ice-bucket-achtige taferelen. Intussen geeft Robert mij een masterclass over de voedingsindustrie en leververvetting, wat een mooi bruggetje is naar Leverburgh waar we met z’n allen lunchen.

Het stadje Leverburgh, in het zuiden van Harris, is vernoemd naar William Hesketh Lever, de filantroop en zakenman die aan de basis stond van Unilever. In de nadagen van zijn carrière kocht deze Lord Leverhulme Lewis en Harris (zoals ook wij wel eens wat kopen, een flesje handzeep bijvoorbeeld). Leverhulme had grootste plannen met het eiland. Hij wilde het transformeren tot het epicentrum van de commerciële visserij en visverwerking. Het project mislukte; behalve de plaatsnaam herinnert weinig aan deze geschiedenis.

Ook in Leverburgh slapen we in een jeugdherberg. En dit keer zijn wij niet de enigen. Zo is er een jonge Engelse vrouw die dapper in haar eentje de eilanden befietst, maar vergeten was dat de winkels gesloten zijn op de Sabbath. En de zondagsrust is hier nog meer dan heilig. Uit liefdadigheid doneren we haar wat pasta. En we tippen haar over de verse eendeneieren die in het hostel te koop zijn – ook op zondag. Verder loopt er een jonge Oostenrijkse alpinist die ons interessante dingen leert over magnetische rotsen die je kompas ontregelen. En dan is er nog een vrouw op leeftijd die een praatje aanknoopt met iedereen. Of liever gezegd: tegen iedereen. Bij Ellen had ze al na vijf minuten het bloed onder de nagels vandaan gehaald door meerdere keren op pedante – en ook nog hoogst discutabele – wijze haar Engels te corrigeren. Om er vervolgens ook nog een “Are you telling me that you don’t know anything about the history of this island?” tegenaan te gooien. Al snel blijkt dat er geen gast in het hostel is die haar niet van een rots zou willen duwen. Deze vrouw weet drommels goed waartoe zij op aard’is – om ons op te voeden – maar verder is zij het schoolvoorbeeld van waar ik het eerder over had. Zij is waarom dorm rooms bijna gratis zijn. Godzijdank hebben wij dit keer in de buidel getast voor een eigen slaapkamer. Maar een eigen keuken kon niet. Tijdens de afwas krijg ik een pak koeken onder de neus geduwd. Ik weet meteen: dit is géén vriendelijk aanbod. Dit is een Onverwachte Overhoring. “Do you know what they call this?” Tijd om te antwoorden krijg ik niet. “This is millionaire’s shortbread.” Ze kijkt me met priemende ogen aan. “Oh,” zeg ik.

Barra

Een regenachtige dag maakt een einde aan bijna een hele week prachtig weer. Heel erg is het niet; we gaan reizen vandaag. Twee bootovertochten en aantal dammen brengen ons van Harris naar Barra, helemaal in het zuiden van de Outer Hebrides. Door de regen komen de tussenliggende eilanden – North en South Uist, met daartussenin Benbecula –  er wat stiefmoederlijk vanaf. We stoppen onderweg alleen in het Kildonan Museum. Een belangrijk deel van dit streekmuseum is gewijd aan de beruchte “Clearances”, de verbanning van grote delen van de bevolking door de aristocratie, en het “Crofting”, de daaruit voortgekomen kunst om het maximale te halen uit de minst vruchtbare stukjes overgebleven grond. Tot onze schrik loopt ook de Juf uit Harris in het museum. We duiken weg. Nogal puberaal, en onnodig, want waarschijnlijk is ze apetrots dat wij hier onze historische kennis bijspijkeren.

Drie dagen hebben we op Barra, of beter gezegd op het schiereilandje Vatersay dat er aan vastzit. Het is hier prikkelarmoe troef, en dat is goed. Geweldig zelfs. We hebben tenslotte vakantie. We slapen in een stacaravan met uitzicht op een weiland vol koeien en lammetjes. Ondanks de prikkelarmoe ligt er in de caravan een boekje met vijftig doe-tips op het eiland. Sommige daarvan zijn van het kaliber schrijf-je-naam-in-schelpjes-op-het-strand, maar er zitten genoeg tips tussen met meer substantie. Het letterlijke hoogtepunt is het beklimming van Heaval, de hoogste heuvel van Barra. Een echt wandelpad is er niet; vanaf de parkeerplaats is het een kwestie van omhoog klauteren over de bergweide, een kleine driehonderd hoogtemeters. Het is afwisselend rotsig en zompig. De piek is meestal in wolken gehuld maar wij hebben geluk. Het is kraakhelder vandaag. Natuurlijk zijn we apetrots op Teun en Tessel. Ondergetekende doet nog een solo-poging naar de absolute top. Met succes, al komt het hem op een schoffering te staan in plaats van een eervolle vermelding, omdat het allemaal wat langer duurde dan verwacht met paniek tot gevolg. Gelukkig heb ik de selfies nog.

In Castlebay op Barra ligt Kisimul Castle, gebouwd op een rots in de baai. Het kasteel is eeuwenlang bezit geweest van de McNeil clan. In 2001 is het voor duizend jaar uitgeleend aan Historic Scotland tegen een jaarlijkse vergoeding van één pond stirling en een fles whisky. Je kan het kasteel nu bezoeken. Met een bootje worden we erheen gevaren; amper een minuut duurt de overtocht. Onze dochter heeft de halve ochtend argumenten lopen bedenken om niet naar het kasteel te hoeven. Nu drentelt ze achter ons aan, met knikkende knieën en een Vikinghelm op haar hoofd, continu smekend of we al naar huis mogen. Om vervolgens in de boot terug ongevraagd en met een stalen gezicht te verkondigen dat ze helemáál niet bang is geweest. Dat is ook een talent.

Een wat macabere bezienswaardigheid ligt vlak langs de weg naar onze caravan: een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog. In mei 1944 crashte het toestel tegen de heuvel tijdens een trainingsvlucht; drie van de negen bemanningsleden kwamen om. Afgezien van een eenvoudige gedenksteen heeft men de wrakstukken gelaten voor wat het is. Je zou niet zeggen dat het er al ruim zeventig jaar ligt. Tamelijk spectaculair is het vliegveld van Barra. Deze ligt op het strand, mits het laagwater is. Een getijdevliegveld dus. We gaan ernaartoe om de vliegtuigen te zien opstijgen. En voor het fijne café, met de beste koffie en wifi van Barra. Ook bij hoogwater. Een laatste Barra tip dan nog: aan de westzijde van het eiland is een strand waar je zeehondjes zou kunnen zien. Het regent pijpenstelen als we er zijn, we geloven er niet echt meer in, en zien dan toch een paar zeehondenkoppies in de branding.

Op Vatersay, ergens op de anderhalve vierkante meter tussen onze auto en de stacaravan is het Tessel gelukt om een knuffelbeest kwijt te raken. Ze lijkt er niet heel erg mee te zitten, maar de commotie en de zoektocht haalt bij Teun een oude wond open. Tijdens onze vorige vakantie raakte hij Egel kwijt, een knuffel die hij al vanaf zijn eerste levensjaar had. Egel is helaas niet meer leverbaar. En dat doet dus nog pijn soms. We besluiten om thuis een herdenkingsdienst te organiseren met al zijn knuffels – en dat zijn er nog al wat – en om een foto van Egel ingelijst op zijn slaapkamer te hangen. Zo maken we het verdriet wat hanteerbaarder.

Na drie nachten in de stacaravan rijden we in alle vroegte naar de kade in Castlebay, bepakt en bezakt. We moeten de boot naar Oban hebben. Van Oban rijden we dan naar Claonaig voor de veerboot naar Arran, onze laatste bestemming van deze vakantie. Het is zeven uur ’s ochtends en het is rustig op de kade, te rustig eigenlijk. Er is niemand. Zijn we wel op de goede plek? Veel andere plekken zijn er niet waar een veerboot kan vertrekken. We kunnen het nergens vragen; alles is nog dicht. Een meneer die zijn hondje uitlaat spreekt het verlossende woord: “I’m afraid the boat is already gone.” Rederij Calmac kampt met problemen en heeft een week geleden plotseling het rooster aangepast. Waarom ze niet een berichtje gestuurd hebben is een raadsel; Ellen heeft bij het reserveren tot vervelens toe contactgegevens in moeten vullen. Dit is tien keer niks! We moeten nu een dag wachten (1). En is er dan morgen wel plek op de veerboot (2)? Daarnaast hebben we ons volgende appartement vooruitbetaald (3) én moeten we hier nog maar een slaapplek zien te vinden (4). Het hotel bij de baai zit vol en volgens de receptioniste geldt dat min of meer voor het hele eiland. En even los van onderdak en transport: we hebben het beste van de vijftig uitjes op Barra al afgevinkt. Moeten we nou alsnog onze naam in schelpjes op het strand gaan schrijven (5 t/m 10)? Oorlogsstrategen en voetbalcoaches weten dat een gezamenlijke vijand top is voor de moraal. Dus voegen we “De Ratten van Calmac” toe aan ons vakantievocabulaire en zetten de knop om. Ellen weet een plek op de boot te reserveren. De stacaravan van Ian en zijn mysterieuze business partner Maria blijkt nog precies één nachtje beschikbaar. Onze volgende gastvrouw op Arran is zo aardig om een deel van ons geld terug te storten. En tot slot ontdekken we dat we één top vijftig tip nog over het hoofd te hebben gezien: kokkels zoeken. Nou ja, kijken naar mensen die kokkels zoeken. Het is wel oppassen dat je niet van je sokken gevlogen wordt door een vliegtuig, zo dicht bij de strandingsbaan. We sluiten ons Barra-avontuur af met een mooie wandeling door de duinen.

De volgende dag lukt het wel met de boot. De Ratten van Calmac blijken aardige mensen die ook nog lekkere curry serveren. De autorit van Oban naar Claonaig is prachtig. We rijden dwars door de Mull of Kentyre, bekend van het gelijknamige doedelzakthema dat in ons collectieve muzikale geheugen gegrift zit. Zoek maar op als het niet meteen een belletje doet rinkelen. Het landschap is heel anders dan op de eilanden, meer groen en heuvelachtig. Tegen het eind van de middag zijn we bij Claonaig. Het voelt aan als het eind van de wereld. Op zich leuk – maar we hebben hier nog wel een boot te halen. En weer is er niemand op de kade. Een nog verontrustender signaal: op een elektronisch bord staat dat de volgende boot pas morgen vertrekt, in verband met de mist. Moeten we nou nog een dag improviseren? Nu iets nieuws bedenken is nogal een opgave; er is hier niks en de batterijtjes van de kinderen zijn hard aan het leegraken. We bellen de rederij. Dat helpt. Die elektronische mededeling stond er nog van gisteren. Wij misten de mist al; het is kraakhelder vandaag. Een half uur later zitten we op de boot, en na een korte overtocht zetten we onze voet op Arran.

Arran

Isle of Arran is andere koek. Tijdens de rit van Lochranza in het noorden naar Kildonan in het zuiden viel ons al op hoe ontwikkeld en aangeharkt dit eiland is. Niet dat het over de top is; het is allemaal nog kleinschalig en smaakvol. Maar het lege en ongepolijste van de Hebriden vind je hier niet. Dit is een eiland voor Amerikanen, voor mensen die in hun vakantie golfbanen en comfort zoeken. Ons vakantiehuisje past daarbij. Het is een bungalow waar we permanent zouden kunnen wonen. Tel maar na: drie slaapkamers, twee badkamers, één ruime keuken, nul buren, een woonkamer voorzien van entertainment, een wasmachine en een waslijn in de tuin, en dat alles op vijftig stappen van het strand. Daar op het strand is Tessel fanatiek in de weer met haar visnetje. Niet dat er veel te vissen valt, maar het spel is belangrijker dan de knikkers. Ik zit ernaast, blik op de zee gericht. Als beloning wordt ik af en toe aangestaard door een nieuwsgierig zeehondje.

Zo lummelen we de laatste dagen van de vakantie weg. We maken nog een autorit over Ross Road, een bergweg dwars over het eiland met prachtige uitzichten op de vallei. En we geven onze laatste ponden uit. Ellen heeft een broer met een bijzonder talent: hij kan flessen whisky omzetten in schilderijen. Hoe rokeriger de whisky, hoe mooier het kunstwerk. Waarom vragen hem niet om voor Teun een schilderij te maken van Egel? Fluks rijden we naar de Distillery of Arran om een degelijke fles op de kop te tikken. Daar aangekomen blijkt dat je er ook uitstekend kan lunchen. En terwijl we genieten van gerookte zalm en whisky-marmelade ontwaren we aan de tafel naast ons een Nederlands gezin dat in de straat achter ons woont. Het zal wel een teken zijn dat we bijna naar huis moeten. Via Ardrossan, Melrose en Newcastle varen en rijden we de volgende dag terug naar huis.