Noorwegen, juli 2015

Ferry Hirtshals-Bergen – Ulvik – Hardangerfjord – Osa – Sogndal – Geiranger – Storholmen – Stranda – Lom – Nord Torpa – Ferry Oslo-Frederikshavn – Sønderballe

Peperduur, maar heul, heul mooi

Noorwegen

Het is bloedheet als we vrijdagmiddag al voor Denemarken in de file staan. Een aaneenschakeling van wegwerkzaamheden en ongelukken – veel valt er niet aan te doen want alle wegen naar Scandinavië gaan langs Hamburg. Eén troost: zo heet als het nu is, gaat het de komende drie weken niet meer worden. Want dat is Noorwegen hè: ijskoud. En peperduur, maar wel heul, heul mooi zeggen ze.

Voordat we op de boot stappen doen we een dagje Denemarken. Het landschap lijkt op Oost-Groningen: vlak, leeg en nogal saai. Hier een boerderij, daar een bedrijventerreintje, af en toe een windmolenfabriek, en verder vooral veel uitgestrekte velden. Hoe langer we rijden, hoe meer zich de vraag opdringt waar de Denen wonen. Ze zijn weliswaar niet met zo velen, maar toch: het lijkt nu wel of heel Denemarken buiten-de-bebouwde-kom is gebouwd. Het rijdt overigens wel lekker rustig. Een beetje zoals die legendarische eerste honderd kilometer van mijn actieve rijcarrière, in de Australische Nullarbor.

Overnachten doen we op de Vedersø Klit Camping, niet in een tent maar in een motelachtig gebouwtje. Ook de rest van de vakantie zullen we onder een echt dak slapen. De tent die we speciaal voor deze vakantie hadden aangeschaft, hebben we in een opwelling van realiteitszin thuisgelaten. Die zetten we een andere keer wel op, als de zon schijnt en als onze dochter de peuterpuberteit heeft voltooid.

En dan wacht ons in Hirtshals de boot naar Bergen. Het is niet goedkoop, maar je slaat drie vliegen in een klap: een transfer, een overnachting, en sightseeing – het laatste deel vaart de boot tussen de fjorden naar Bergen. We hadden ons voorbereid op een Spartaanse overnachting maar dat valt reuze mee. Het woord luxe valt zelfs. We liggen net in bed als over de intercom de mededeling komt dat de hutten overboekt zijn. Of iemand bereid is om voor drieduizend NOK zijn hut af te staan. Drieduizend NOK, dat is driehonderd euro. Ik overweeg serieus om vrouw en kinderen in een slaapzakje op de gang te leggen – er liggen er wel meer daar, zelfs gezinnetjes – en de aldus gecashte NOK-ken stuk te slaan in het casino. Maar er is helemaal geen casino aan boord. Er is een ballenbak. En dikke kans dat we daar morgenochtend om kwart over zeven rondhangen. We kunnen de hut beter houden en snel gaan slapen.

Het weer is ruig, de boot schommelt meer dan gehoopt. Tessel slaapt op de grond, daar kan ze niet vanaf vallen. Teun en Ellen pakken de onderbedden. En inderdaad: Teun valt uit zijn bed, bovenop zijn zus, waarna beiden rustig doorslapen. Ik mag boven. Het is dat er twee veiligheidsriempjes voor zitten, anders zou ik het niet aandurven. Ik heb het niet op bovenbedden, zeker niet op zee. Orgies en drankgelagen daargelaten ben ik al minstens 14183 nachten op rij niet uit mijn bed gevallen. Een indrukwekkende reeks, al zeg ik het zelf, en zolang ik op dertig centimeter van de grond slaap durf ik die blind te extrapoleren naar 14184. Maar op twee meter boven de vloer wordt het een heel ander verhaal. Dan zegt die statistiek me helemaal niets meer. Ik eis nu wetenschappelijk bewijs dat ik niet uit mijn bed ga vallen. En graag ietsje meer dan de mening van mijn bedpartner dat ik weinig beweeg in mijn slaap. Want hoe veilig is “weinig”? En wat weet zij daarvan, ze ligt zelf toch de hele nacht te pitten? Ik vind het nogal dunnetjes. En ja ik schreef al dat er veiligheidsriempjes voor het bed zitten. Dus het is hier niet van toepassing. Maar toch.

Heel Ulvik surft

Eenmaal in Bergen rijden we meteen door naar Ulvik, een klein stadje aan een uitloper van het Hardangerfjord. We hebben daar op de camping een hutje gereserveerd, klein maar functioneel. De camping wordt gerund door een familie, geassisteerd door twee Roemeense jongemannen die van ADHD hun beroep hebben gemaakt. “Loop maar even mee,” zegt de eerste zodra ik me meld bij de receptie, waarna hij zes traptreden naar beneden springt. De heren sprinten de hele dag heen en weer over de camping en springen over elk hek of obstakel dat ze tegenkomen. Free running op het Noorse platteland.

We maken wat uitstapjes rond de fjorden. Zo rijden we bij Osa de bergen in. Onze belastingmoraal wordt op de proef gesteld; er is een tolweg met een honesty box maar de envelopjes zijn op. We kunnen losse bankbiljetten in de box gooien maar dan hebben we geen strookje dat aantoont dat we onze plicht hebben gedaan. Erger nog: we zadelen dan de tolheffingsambtenaar op met onherleidbare inkomsten. En dat willen hem niet aandoen. In een land dat behoort tot de wereldtop qua corruptiebestrijding gaat hij daar geheid problemen mee krijgen.

De weg kronkelt omhoog; in de bermen ligt sneeuw. Een paar geiten staren ons aan, alsof ze zien dat wij niet van hier zijn. Een paar honderd meter verder heeft de sneeuw zich uitgebreid tot op het wegdek. Aanraken en omkeren is dan het devies. Het angstzweet uit IJsland is net opgedroogd; hier trappen wij niet nog een keer in. Ook al zitten de winterbanden er nog om.

In het dal breekt de zon geregeld door, het zonlicht weerspiegelt mooi op het water. We eten pannenkoeken in het Oude Café, gerund door een Vlaming. Teun vestigt een persoonlijk record op de trampoline met een reeks van 141 seat drops en legt even later een pruik van zeewier op zijn hoofd, alsof hij nog twijfelt tussen clown of acrobaat worden. Ondanks de opklaringen is het weer in Ulvik niet geweldig, het regent nogal eens. Op de camping heeft dat onverwacht eigentijdse gevolgen: de IP-adressen zijn op. Heel Ulvik surft als het regent.

De volgende dag gaan we naar het Natuurmuseum bij het Eidfjord. Om er te komen moeten we het Hardangerfjord over via de langste hangbrug van Noorwegen, de Hardangerbrua uit 2013. Het zal ook een van de duurste bruggen van Noorwegen zijn. Hij heeft een kleine driehonderd miljoen euro gekost en een significant deel daarvan wordt gefinancierd uit tolheffingen. Aan beide zijden rijd je de brug op via een tunnel. Van de Ulvik-zijde kom je er door een afslag te nemen op een rotonde in de tunnel. Als je geen ambitie hebt om het fjord over te steken dan is het dus zaak om scherp te blijven; één verkeerde afslag en je hebt een retourtje hangbrug à dertig euro aan je broek. Van je GPS hoef je het niet te hebben – je zit immers in een tunnel. Wij nemen bewust de afslag, al is twijfelachtig of we de tol hadden meegerekend in de business case voor dit museumbezoekje. We tellen: dertig euro tol, dertig euro entree, veertig euro voor een lunch in de nabijgelegen snackbar – het museumrestaurant zelf is hors categorie – en dan nog 1.25€ voor het toilet. Help me herinneren dat ik uitzoek waarom Noorwegen zo duur  is. Voor nu: de beste manier om dit soort uitspattingen mentaal te behapstukken is om alle uitgaven ter plekke te beschouwen als sunk cost, verzonken kosten. Die heb je al gemaakt, en rationele mensen weten dan dat je er niet meer over moet zeiken. Het labeltje klopt niet helemaal in dit geval, want je hebt nog altijd de keuze om de hele vakantie in je hytte te gaan zitten kniezen of om per direct terug naar Nederland te rijden, maar de schade die je dan oploopt door intense verveling dan wel extreem gezichtsverlies is zo groot dat dit in de praktijk geen optie is. Je kan ook gewoon zeggen: wat een gelul allemaal. Je bent maar een keer in Noorwegen.

Maar is het het waard? Het Natuurmuseum is mooi gemaakt. Op het schuin aflopende dak grazen geitjes, een knipoog naar de grasmatjes op traditionele Noorse daken. Er wordt een IMAX-achtige film vertoond met spectaculaire beelden van de fjorden. Tessel is van het begin tot het einde voor de volle honderd procent geboeid, afgezien van een kleine onderbreking wanneer ze haar vingers tussen de klapstoel blijkt te hebben gemanoeuvreerd. Hoe dan ook, dit is boven verwachting voor een eerste bioscoopervaring. Bij Teun begonnen we destijds met Nijntje en dat was al spannend.

Woensdagochtend pakken we in. Het regent. Wat een topbesluit om de tent thuis te laten. Alleen nog even uitchecken.
“I would like to check out.”
“Did you clean?”
“Yes”
“Did you pay?”
“Yes.”
“Well, bye then.”
Lekker functioneel, die Noren.

Kijk, een uitzicht!

Gletsjer

We rijden richting Sogndal. De kinderen zeuren al de hele ochtend om chips. Vooral Tessel kunnen we achter het behang plakken. Ellen zet de auto langs de kant, gooit de begeerde zak chips ongeopend in een vuilnisbak, en rijdt weer door. Nou ken ik mijn vrouw een beetje. Haar idee is dat een effectieve opvoeder niet alleen dreigt maar soms ook doet. Op papier valt daar veel voor te zeggen. Maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Het gedrein houdt niet op. Integendeel, de hel breekt los. En dat niet alleen. Ik had trek. In chips. Ellen vertrouwt mij toe dat deze zak ons slechts één euro gekost heeft. Het is een poging de pijn te verzachten maar het maakt de hele affaire alleen maar extra wrang. Een drie-sigma-buitenkansje binnen het Noorse chips-schap, right down the drain. Pas als we een uur later aardbeien eten bij een mooie waterval keert de gezinsrust weder. Het scheelt ook dat Tessel in de tussentijd haar ogen heeft dichtgedaan. Slaap had ze nodig. Niet chips.

We hebben het plan opgevat om de Horndalvegen te nemen, een bergweg die geprezen wordt om het uitzicht. Na enig zoeken vinden we het beginnetje. We krijgen diverse tegenliggers voor de kiezen, het past allemaal maar net. En we zijn nog maar een kilometer onderweg. Als we vervolgens twee campers moeten passeren besluiten we om te keren. Dat zij dit doen is hun keuze maar wij passen. De gezondheidsschade is niet te overzien als je hier van de weg af rijdt. Via de Lærdalstunnelen – met 24,5 km ‘s werelds langste autotunnel – en de veerboot komen we aan het eind van de middag aan in Eide.

Het is donderdag, voorlopig de laatste mooie dag als we de weerberichten moeten geloven. We hebben prima geslapen in ons nieuwe huisje. Eerdere huurders waren verdeeld over Lem bungalows – nul of vijf sterren? – maar wij zeggen unaniem vijf als we moeten kiezen. We hebben alles wat we ons wensen, inclusief een patio, een trampoline, en vooral een prachtig uitzicht.

Ten noorden van het Sogndalsfjord ligt Jostedalsbreen, de grootste gletsjer van het Europese vasteland. Dat moeten we zien! Eerst rijden we naar het Gletsjermuseum in Fjærland. Ook hier een mooie film, en een hoop aanraakbare dingetjes over ijs, -beren, -mummies, en -grotten. Daarna aanschouwen we the real thing: twee uitlopers van de gletsjer, op een paar kilometer rijden van het museum. De eerste ligt een stuk van de weg af. Een paar toeristen kijken giechelend toe hoe een Noor zich snel weer aankleedt na een naakte duik in het smeltwater. Bij de andere gletsjertong is meer aanloop maar het is er niet minder mooi om. Zon en regenbuitjes wisselen elkaar snel af. “Kijk nou mama,” roept Tessel om de haverklap, “een uitzicht!” Intussen vraagt Teun ons het hemd van het lijf over gletsjers (en atoombommen en de oerknal). Zo vader zo zoon, en zo moeder zo dochter.

Sykehus

klein_IMG_0539b

Het miezert inderdaad de volgende dag. We gaan winkelen, en nemen vervolgens een duik in het zwembadje bij het dorpshotel. Pal ernaast is een sporthal ingericht als binnenspeeltuin. Nadat ik schriftelijk verklaard heb dat ons kroost voor eigen risico speelt, mogen ze naar binnen. Ze hebben een leuke middag, maar vlak voor vertrek maakt Tessel een ongelukkige val op een Titanic-vormig springkussen. Ze heeft veel pijn aan haar been. Erop staan is geen optie. Na het eten gaat Ellen met haar naar de huisarts. Die raadt aan om de volgende dag, als het niet beter gaat, foto’s te laten maken. Dat kan in Førde, slechts honderddertig kilometer verderop.

De nacht is onrustig en de pijn neemt niet af. We pakken in en gaan op pad. Førde ligt op de reisroute. Maar wat doet het er nog toe? In ons hoofd zijn we de terugreis aan het plannen. Teuns ongelukje van een paar weken terug zit nog vers in ons geheugen. Hij sprong van de trap, zo’n beetje als een Roemeen in Ulvik, en moest vervolgens met zijn poot in het gips. Als Tessel hetzelfde lot beschoren is dan is het uit met de pret. We bereiden ons voor op een halve zaterdag rondhangen in een sykehus. Die verwachting komt uit – maar de diagnose verrast ons: er is niets bijzonders te zien. Het moet vanzelf beter gaan, en anders over een dag of vijf maar weer terugkomen. Opgeruimd hervatten we onze road trip. Tessel vindt het prima, zolang ze maar niet hoeft te lopen.

De temperatuur stijgt met ons humeur. Vanochtend was het acht graden, nu achttien. Zomer dus. Na een prachtige bergrit gaan we even struinen en zwemmen bij  een schiereilandje in het Strynvatnet. Het water is koud – maar oei wat is het hier mooi! Voordat we doorrijden naar onze hytte in Geiranger nemen we nog de tolweg naar Dalsnibba. In een kwartier kronkelen we naar de top op vijftienhonderd meter hoogte. Daar is het zaak je bril vast te houden anders waait ie weg. En dat zou jammer zijn want dan mis je 360 graden aan spectaculair uitzicht op het Geirangerfjord en de rotsen en de sneeuw. Het is de kers op onze taart. Wie heeft het hier vandaag nog over röntgenfoto’s en annuleringsverzekeringen?

Oe!-bochten

Zondagochtend is het alweer wat mooier dan verwacht. De zon schijnt en de temperatuur is fijn. Onze hut ligt hoog boven het fjord. Meteen achter de hut begint een netwerk van wandelroutes. We hadden de avond ervoor allebei al een klein stukje verkend. De routes zijn netjes aangegeven, in moeilijkheidsgraden blauw tot en met zwart, net als op de skipiste. Met de kinderen lopen we een makkelijke route die eindigt bij een overhang aan de rand van het fjord. Godzijdank staat daar een soort hek voor. Wat ik eerder schreef over stapelbedden geldt immers oneindig keer zo erg voor onbewaakte kliffen en overhangen. Tessel zit tijdens het wandelen natuurlijk in de drager op mijn rug, maar als we bij het klif pauzeren ben ik blij dat ze nog voor geen meter kan lopen. Het is niet per se dat ik het hekwerk niet vertrouw. Maar ik hoef het niet uit te testen door er een peuter tegenaan te laten rennen.

Maandag maken we een uitstapje met de auto naar de Trollstigen, een bekende bergweg. Teun zit naast Ellen, op de passagiersstoel. Hij kijkt Lego Chima filmpjes op de tablet. Om de lichtinval te minimaliseren heeft hij een blauwe fleecedeken over zich heen getrokken. Af en toe komt er een hand onder de deken vandaan om wat eten aan te pakken. Voor de buitenwereld ziet het er vreemd uit maar wij hebben geen kind aan hem. Intussen geef Tessel vanaf de achterbank haar visie op de vakantie: “Een tunnel en nog een tunnel en nog een tunnel en nog een tunnel en nog een tunnel…“ Een tunnelvisie, woehaha!! Sorry.

We naderen de Trollstigen van boven. Vanaf een paar platforms heb je een prachtig overzicht over de elf haarspeldbochten – oe!-bochten in het stijnenellens. Ze lijken overigens mee te vallen qua berijdbaarheid. Het zal wel door het vogelperspectief komen; van grote hoogte lijkt alles simpel. Het is niet voor niks dat CEO’s zo vaak aan zelfoverschatting lijden.

Whoah

De volgende dag verkassen we van de fjorden naar Farstad aan de kust. Het landschap opent zich. Ellen ervaart dit als geestelijke verruiming, een interessant geo-psychisch effect. Voordat we bij ons overnachtingsadres aankloppen rijden we de Atlanterhavsveien, een kustweg die via acht bruggen van eiland naar eiland hopt. En Teun en ik nemen een duik in de zee. Althans, Teun neemt een duik. Om mijn actie geloofwaardig een duik te kunnen noemen moet je hem op zijn minst zwaar versneld afspelen en de bibber- en vloekgeluiden eruit filteren. Het water is ijskoud. En het waait hard. Het concept strandvakantie gaat volledig op de schop.

AirBnB-adresjes heb je in alle soorten en smaken. Het idee dat iemand zijn huis deelt met gasten is echter zelden zo zuiver uitgevoerd als hier. We hebben ons eigen slaapkamertje in het souterrain; verder is het mi casa, su casa. Gastvrouw is Monika, een volwassen paardenmeisje. Ze heeft een manege en reist stad en land af als paarden-osteopaat. Ze woont hier met haar man en twee zoons. Om het plaatje compleet te maken: in het souterrain woont nog een gezin, en naast mensen en paarden telt het huishouden drie poezen, een hond en een paar kippen die rond de trampoline scharrelen. We passeren hier een paar luie dagen. We verwerken wat wasgoed terwijl Tessel in hele kleine stapjes het lopen weer probeert op te pakken. Monika’s jongste zoon ademt Lego. Enter Teun! De jongens spelen uren met elkaar.

Eén middag gaan we zwemmen in Kristiansund. Het is wederom zo’n uitje dat qua begroting meer een “uit” is. We tellen vijftig euro entree en twee keer twintig euro voor een onverwachte toltunnel. (Die achteraf te omzeilen bleek. Het is dat we ons eigen geld verbrassen, anders zou je een parlementaire enquête eisen.) In het zwemparadijs ontdekt Teun de duikplank. Hij heeft nog lang zijn A niet, maar qua durf is hij al achterin het alfabet. Heeft ‘ie van zijn moeder. Ellen weet met haar schoonspringcapriolen zelfs een compliment te ontlokken aan een Noorse puber. Nou ken ik weinig pubers, laat staan Noorse, maar het lijkt me dat zelfs de meest hermetische oester een spraakwaterval is vergeleken bij de gemiddelde adolescent uit Noorwegen. Des te specialer dat dit exemplaar een duidelijk hoorbaar “whoah!” produceert als Ellen de waterspiegel breekt. “Whoah”, zou dat Noors zijn voor walrus? Ik mag dit grapje maken omdat Ellen hem zelf bedacht heeft.

We gaan ook een middagje naar Bud. Ooit was deze plaats een belangrijke schakel in de handel tussen Bergen en Trondheim. Nu is het een wat onbetekenend stadje met, excusez le mot, budweer. We eten er fish ’n chips. Om ons heen eet iedereen visballen met karnemelk. Ook dat is Bud.

’s Avonds maken we een laatste wandeling langs de kust. Ellen heeft zichzelf gaandeweg het thema reflecties opgelegd en kan hier met haar camera losgaan op mossige poeltjes. Er kruipen krabbetjes over de rotsen en een paar schichtige knaagdieren schieten door ons gezichtsveld. Lemmingen denken wij. Al denkt Wikipedia achteraf van niet. Waar zijn die biologen als je ze nodig hebt?

Olympisch

Het is vrijdag, de temperatuur blijft steken rond de tien graden. We trekken zuidwaarts, naar Stranda aan het Storfjorden. Argwanend volgen we de instructies van onze AirBnB-host. We laten de auto staan op een inhammetje langs de weg en banjeren dwars door de modder de heuvel op. De stemming klaart subiet op zodra we ons huisje zien. Het ligt pal aan een langlaufpiste, de sneeuw fantaseren we er wel bij. In de tuin staan een trampoline, een picknicktafel en zo’n vuurkorf aan een driepoot. In de skihut lijkt over alles te zijn nagedacht. Er is een keukentje met meer apparatuur dan we thuis hebben, een DVD-speler met een arthouse-filmcollectie, een mobiel wifi routertje, elektrische verwarming en een elektrische schoenendroger. Er is zelfs elektriciteit. En toch ook: minstens tien zaklampen en genoeg kaarsen om heel Noorwegen de poolwinter door te helpen. Daar zal dan wel een reden voor zijn, en ik zal vast het een en ander gruwelijk onderschatten aan psycho-praktische poolklimaatproblematiek, maar ik zou het helemaal niet erg vinden om hier te moeten overwinteren. De hele dag een beetje trampolinespringen en langlaufen. Boekje lezen. Wijntje erbij. Verse zalm uit de oven. Bødskappenservice van de Åppie.

Soms, heel soms, is er trouble in paradise. Dan vechten de kinderen elkaar van de trampoline. En dan gooit Teun van vijf meter afstand zijn knuffelbeest precies tegen mijn wijnglas. Gelukkig heb ik mijn Baghwan-kleding aan, daardoor blijft de impact van de wijn beperkt tot wat subtiele ton-sur-ton effecten. Maar de werkelijke schade zit natuurlijk in de astronomische vervangingswaarde van een half glas wijn. Je kan in dit land nog beter je auto total-loss rijden dan met wijn morsen. Het was helemaal geen gek idee geweest om voor deze vakantie een wijnverzekering af te sluiten. Verzachtende omstandigheid voor Teun is dat hij ófwel niet de intentie had om het glas te raken, ófwel juist wel, en in dat laatste geval was het een puike prestatie. Het zou me verbazen als het geen olympische sport is: eerst tien kilometer langlaufen en dan met een IKEA-rendier een glas wijn omver kegelen.

Wat doen we verder in en rond Stranda? We spenderen een regenachtige middag in het Atlanterhavsparken in Ålesund, een mooi zeeaquarium. We zien hoe een duiker visvoer voert aan fish-’n-chips-vissen. En de kinderen zelf mogen in een bak met krabbetjes hengelen, met een garnaal als aas, aan een wasknijper aan een touwtje. (Tessel: “Ja! Ik heb een garnaal gevangen!!”). 

We maken ook een rondrit door Norangsdalen, een prachtige vallei. Zelfs onder water moet het hier mooi zijn; op de bodem van een van de meertjes ligt een half dorp verstopt. We gaan af op onze reisgids en op een groepje Noren dat een duik aan het voorbereiden is; onze kinderen hebben helaas nog geen scuba-papieren. Op een terras aan het fjord sluiten we ons Norangsdalen-uitje af met koffie en cheesecake. Met die cake is niks mis, maar koffie is wel een dingetje in Noorwegen. In het hele land is geen fatsoenlijke bak te krijgen. En goede koffie is zó belangrijk hè. Als ik even voor mezelf spreek: koffie is het cement van mijn Maslov-piramide, misschien wel belangrijker dan een dak boven mijn hoofd, en in ieder geval een stuk concreter dan zelftranscendentie. Maar ach. ”Het leven is niet het ergste wat je hebt en een beetje koffie klaar.” Aldus een tegeltekst in onze hut, volgens google translate. Onbegrijpelijk, maar het relativeert als een tierelier.

Laatste oortje

Een stuk meer landinwaarts ligt Jotunheimen, een van de populairste natuurgebieden van Noorwegen. Onderweg daarnaartoe passeren we bekend terrein; bij het Strynvatnet pauzeren we nog een keer op ons favoriete schiereilandje. Drie nachten verblijven we in Lom, in een hutje op een camping. Ook hier hangen Noorse teksten aan de wand. Levenswijsheden, praktische adviezen, waarschuwingen voor levensgevaarlijke toestanden, wie zal het zeggen? Google translate in ieder geval niet, bij gebrek aan wifi. De charmes van de oude campingbaas maken veel goed. Hij lijkt de hele camping bij elkaar te hebben geknutseld. Er is een kletterparcours voor de grotere kinderen, een televisiehut en een grillhut, en er zijn stelten en trampolines. En er is een zwembadje voorzien van twee zelfgebouwde glijbanen, in zwemparadijsstijl, gemaakt van halfopen pvc-buizen op een beboste helling. Op verzoek wordt de wateraanvoer ingeschakeld. Zodra je omhoog loopt word je lek geprikt door de muggen. Twee Nederlandse pubermeisjes voegen zich aarzelend bij ons in het zwembadje. “Jullie wilden zeker naar Italië maar moesten met jullie ouders mee naar Noorwegen?” vraagt Ellen. Een verdrietig knikje bevestigt haar vermoeden.

De weersverwachtingen zijn matig. Maar daar laten we ons niet door ontmoedigen. Het kan zomaar weer omslaan en dan wil je erbij zijn. We rijden de befaamde Sognefjellsvegen. Op de achterbank ontspint zich een ietwat semantische discussie over de vraag of eeuwige sneeuw kan smelten. Het nee-kamp, vertegenwoordigd door Tessel, klampt zich vast aan de letterlijke betekenis van het woord. Het ja-kamp, vertegenwoordigd door Teun, stelt als Gedanken-experiment voor om een beetje eeuwige sneeuw in je hand te laten smelten. Beide kampen worden door ondergetekende voorzien van nieuwe argumenten. Slechts met moeite kan ik voorkomen dat de fysicus en de taalfreak in mijzelf elkaar te lijf gaan.

We nemen de weg omhoog naar het Galdhøpiggen Sommer Ski Center, een route met een spectaculair uitzicht. Bij het skicentrum stappen we uit. Er is geen sterveling op de piste. Niet gek, want de zon houdt zich verscholen achter donkere wolken en er staat een gure wind. Het is lekker ruig wandelweer. Aan een kant van de lift eindigt de piste nogal abrupt boven een halfbevroren meertje. Ik vraag me af hoe slecht je moet skiën om daar per ongeluk in te belanden.

Met Tessel op de rug wandelen we naar de ijsgrot een stukje verderop. De omgeving roept associaties op met een maanlandschap – mits je de houten boardwalk wegdenkt. De grot zelf laten we links liggen. Zonde van het geld, de kinderen vinden het waarschijnlijk na vijf minuten al te eng. En onze dochter maakt duidelijk dat ze het koud heeft. We haasten ons naar het skicentrum voor warme chocomel.

We rijden de bewoonde wereld in en verorberen een ambachtelijk biefstukmaaltje in een restaurant. Dat smaakt best goed. Toch is uit eten gaan geen dagelijkse kost in Noorwegen. Uiteraard vanwege de hoge prijzen, maar misschien ook een beetje vanwege de sfeer. De paar restaurants die ik van binnen gezien heb, leken niet op horecagelegenheden. Het waren meer kloosters. En dan bedoel ik klooster-kloosters, niet van die verkapte bierbrouwerijen met een jolige monnik aan het hoofd. De weinige gasten eten in uiterste stilte hun bord leeg. Alsof ze zojuist hun laatste oortje hebben versnoept – en waarschijnlijk is dat ook zo. Komen we toch weer op dat geld uit. Een bacchanaal loopt nou eenmaal beter als het allemaal niks kost.

De volgende dag begint weer met een matig weerbericht. “Ik ben er klaar mee,” zegt Ellen. Ze kan slecht omgaan met chronische atmosferische storingen. Ze krijgt er moeilijke hersenen van. Maar dan. Toch. Het klaart op. We stappen in de auto en doen de Galdhøpiggen in de reprise. Het contrast met gisteren kan niet groter zijn. Een paar skiërs dansen in het zonnetje over de piste, ze hebben het rijk alleen. Wij wandelen een stuk door de sneeuw en eten hamburgers in het skicentrum, tussen de fanatieke zomer-wintersporters.

Beren en wolven

Onze laatste standplaats is Nord-Torpa, zo’n vijftig kilometer van Lillehammer. We rijden dwars door de Jotunheimen. Ik ben dol op dit soort landschappen. Op de meertjes, de bergen, en vooral de vele naaldbomen. Maar er tekent zich wederom een dichotomie af in de auto. Ellen houdt namelijk meer van loofbomen. Kan je het je voorstellen? Teun volgt zijn moeder, terwijl Tessel zegt dat ze juist weer meer van de naaldbomen is – en van lolly’s en van kaas. Toch gaat ook Ellen gaandeweg overstag. Wat meespeelt is het gevoel dat achter elke boom een lijk kan liggen, en dat je van het ene op het andere moment kunt schitteren als figurant in een Noorse krimi. Dat heb je bij loofbomen gewoon minder. Geen idee waarom.

Voor het eerst deze vakantie zien we tekenen van massatoerisme. Alles op Scandinavische schaal natuurlijk: hier en daar samenzweringen van een paar campers, af en toe een overvolle parkeerplaats langs de weg, en iets vaker dan noodzakelijk staan er borden met afbeeldingen van elanden langs de weg.

Dankzij googlemaps (en de kaartjes die toevallig nog in de cache staan) vinden we het laatste stukje naar onze accommodatie. Het is behoorlijk afgelegen; tomtom was al afgehaakt. Aase en haar partner geven ons een warm welkom. Ze zien er niet uit als onroerendgoedmagnaten maar stiekem hebben ze samen een mooie verzameling vastgoed: een huis in Dokka een eindje verderop, een appartement in Oslo, drie hytter in de bergen, en bovenal dit buitenhuis. In de tuin staan nog diverse bij-hutten, waaronder een klushut en een kinderspeelhut. Binnenkort komt er een sauna bij. Verder tel ik zeventien paar ski’s, tien sledes, vijf werphengels, twee buitenkeukens, een kano en een camper. Het draait hier om het buitenleven, dat is duidelijk. Er huppelt een eekhoorntje over de veranda en achter het huis spotten we een kraanvogel. Volgens Aase komen hier zelfs beren en wolven voor. Ze ligt er niet wakker van, sowieso minder dan van de muggen. Buiten staat een apparaat, met een stekker en een gasfles, dat mensengeur produceert, en daarmee muggen in de val lokt. Zou dat misschien ook de beren en wolven op afstand houden?

Aase maakt ’s avonds een heerlijke vispastaschotel, en we delen ons wijnrantsoen met ze. Om een lang verhaal kort te maken: dit is AirBnB op z’n best. Deze plek had een prominentere positie in ons reisschema verdiend. Het zou niet gek zijn om hier ’s winters een weekje vakantie te vieren. Het is amper een halve dag reizen vanaf Oslo.

De volgende dag rijden we naar de hoofdstad, voor de boot naar Denemarken. We stoppen nog bij een paar mooie strandjes, springen op een drijvende trampoline en vangen kikkervisjes. Onze zoon floreert, terwijl onze dochter zwaar uit haar comfort zone gedreven wordt door “beestjes”. Een eindje verderop loopt een man in zijn blote buik zijn gazon te maaien. Een rechtgeaarde Noor verspilt nooit een zonnestraal. Pak een willekeurige toeristische brochure; geheid staat er een vrouw in bikini bovenop een besneeuwde berg te poseren.

Sønderballe

Als een drijvend flatgebouw nadert de veerboot de kade, centimeter voor centimeter. Achterop wappert een enorme vlag met een doodshoofd. Een frivool grapje – of hebben kwade krachten de veerdienst overgenomen? Binnen is het geen vraag meer. Op het bovenste dek is het een vrolijke boel, met live muziek, picknickende families, hamburgers van de barbecue, en grote bekers bier. Wie “The Almost Nearly Perfect People” van Michael Booth heeft gelezen, is niet verrast. Booth is een Engelsman met Deense schoonfamilie, en zijn boek is een nogal hilarische karikatuur van de Scandinaviërs. Samengevat: Denen zijn werkschuwe hedonisten die het liefst de hele dag bier drinken. De eenzelvige Noren daarentegen komen qua party life niet verder dan een folkloristisch verkleedpartijtje een keer per jaar. Niet gek dus dat de bierkraan wijd open gaat op de boot van Oslo naar Frederikshaven. Voor de volledigheid maak ik het plaatje af: IJslanders zijn Noren die de verkeerde afslag hebben genomen. Finnen zijn zwijgzame rotsen-in-de-branding; zij komen er relatief goed vanaf. Zweden daarentegen zijn hondsarrogant, oersaai, en bovenal watjes. Running gag is het verhaal dat Zweedse militairen hun haar niet hoeven af te knippen mits ze een haarnetje dragen. In de ogen van Finnen zouden alle Zweedse mannen homo’s zijn. Aldus Michael Booth. Of hij nog Zweedse vrienden heeft, vraagt hij zich af in het nawoord.

Het is twintig graden als we zaterdagochtend van de boot rijden. Zo warm hebben we het in Noorwegen geen enkel moment gehad. In Sønderballe aan de oostkust ontvluchten we de verkeersdrukte. Naar huis rijden doen we morgen wel. Gastvrouw Reci gaat met haar kleinkinderen krabjes vangen en wij sluiten ons aan. Eerst een paar mosselen rapen als aas, en dan weer hengelen met zo’n wasknijper aan een touwtje. De gevangen krabjes worden door haar man Kurt met een stift voorzien van een rugnummer. Vervolgens worden ze gelijktijdig op het strand gezet voor een bevrijdende race naar de branding. Zo besteden we onze laatste vakantiedag. De zon schijnt. Denemarken is best leuk.

Oh ja. Ik zou nog uitzoeken waarom Noorwegen zo duur is. (En ik had jullie gevraagd om me daaraan te helpen herinneren. Potverdorie.) Ik ben geen econoom maar ik doe een poging. Allereerst zijn de Noren niet vies van overheidsinmenging, in het bijzonder belastingheffing. Daardoor is Noorwegen bijvoorbeeld koploper qua benzineprijs  – samen met Nederland – en betaal je ook voor een biertje de hoofdprijs. Verder is de belastingheffing zwaar progressief, waardoor de welvaart zeer gelijk verdeeld is. En welvaart is er, in grote mate, dankzij olie en gas. Als gevolg ligt het salaris van zelfs de meest eenvoudige banen op een zeer hoog niveau. Dat drijft de prijzen op. Verder is het land dunbevolkt en relatief onherbergzaam, dus infrastructuur en transport zijn duur. En doordat het een klimaat heeft waarin je niet heel veel kan verbouwen moeten de Noren veel importeren. Duidelijk zo? Toch zijn er nog wel wat raadseltjes, misschien dat een econoom zich daar een keer over kan buigen. We kopen groente uit Hollandse kassen tegen redelijke prijzen, en zelfs een verse ananas uit Costa Rica voor 1,70€. Is importeren dan echt zo duur? Een doosje ibuprofen kost 10€, zes keer de prijs in Nederland. Komt dat door belasting? En waar komt die beruchte zak chips van 1€ vandaan, als alle andere chipszakken rond de 5€ kosten? En dan die benzineprijzen: waarom veranderen die voortdurend, zelfs binnen de dag? Op maandagochtend schijnen ze het laagst te zijn, die tip wil ik nog wel even kwijt. En als je dan toch gaat tanken: we hoorden dat je een all-you-can-drink koffiemok kan kopen. Mag je een jaar lang bij elk Statoil tankstation gratis bijvullen. Met Noorse koffie. Dat dan weer wel.

Stijn