Noorwegen – Senja, oktober 2022

Brødsmørrieprøt

We rijden in een shuttlebusje van de parkeerplaats naar Schiphol. Ik zit naast de chauffeur, zo’n praatgrage Amsterdamse semi-pensionado. Hij zegt dat het vast heel mooi is waar we heen gaan, maar ook wel koud en of we op de terugreis bij aankomst dit nummer even willen bellen maar wel eerst de koffers ophalen en dan op de zoveelste verdieping vlak voor de bocht klaar staan en wachten op een blauw bussie van het merk zus en zo…
Enfin, hij praat. En ik notuleer. De wekker ging vanochtend om vijf uur, voor koffie was geen tijd. Ik worstel.
“Het staat ook allemaal op het ticket hoor!!!”
“Eigenlijk is mijn vrouw van de organisatie,” beken ik. Je kan er maar duidelijk over zijn.
“Het lijkt MIJ het beste dat JIJ je dan NIET met de organisatie bemoeit.”
Bam. Een Mokumse directe. Hij lacht erbij.

Hij weet ook, over een paar uurtjes bevinden wij ons onder Noren, en die staan bepaald niet bekend om hun flux de bouche. Uitstekende diplomaten schijnen het te zijn. Spreken is zilver, zwijgen is goud – dat werk. Een roast van een wildvreemde toerist? Het is het laatste wat ik in Noorwegen verwacht.

Na een tussenstop in Oslo landen we in Tromsø. Buiten is het donker. En het sneeuwt. Natte sneeuw, maar toch. Het vliegveld is klein; de aankomsthal is nauwelijks groter dan een voetbalkantine. In stilte wacht iedereen op zijn bagage. In een houten bijgebouwtje ernaast halen we onze huurauto op.

Het is zaterdag, morgen zijn alle winkels dicht. Onze eerste buitenvliegveldelijke ervaring boven de poolcirkel is dus boodschappen doen. Suf? Welnee. In de supermarkt leer je een volk kennen, net zoals je een blik werpt op iemands boekenkast om te kijken wat voor vlees je in de kuip hebt. We verkneukelen – verknøkelen? – ons sowieso bij alle kjøttpølse, fløtepoteter, fartdempere en brødsmørrieprøt. Ik geef toe dat die laatste aan mijn fantasie is ontsproten, maar het is verbazingwekkend hoeveel verschillende soorten tubes met smeerkaas er in de schappen staan. En een van de leuke dingen van een Noorse supermarkt is dat je zelf je brood (en je vingers) in de snijmachine mag stoppen. Het zal wel een Scandinavisch dingetje zijn. Als ik het goed heb begrepen krijgen Deense peuters een messenset mee naar de kinderopvang om mee te spelen. Onze eigen pubers zoeken hun kick in andere dingen. Ze hebben zich kennelijk als doel gesteld om een uur na landing hun hele vakantiezakgeld in te wisselen voor Pokémonkaartjes en knuffelbeesten. Verantwoord ouderschap vereist dat wij tegenpruttelen alvorens hun keuzes te respecteren.

Nou heeft Noorwegen sowieso de reputatie dat je er je geld kwijt kan. Qua kosten van levensonderhoud hoort het bij de absolute wereldtop. In de supermarkt is het nog te overzien, voor een weekje dan, en mits je een beetje oppast met wat je in je mandje legt, maar de horeca is andere koek. We gaan het zien. De eerste nacht slapen we in een hotel “dus we mogen uit eten”. Koken doen we de rest van de week.

Het restaurantje ziet er sfeervol uit, ondanks het in-een-keer-ingekochte interieur. (Dat laatste geldt in onze kringen als een minpunt. Je kan ermee wegkomen, maar dan moet je als kok wel heel goed je best doen.) Dan de menukaart. De hoofdgerechten – burgers en zo – zijn aan de prijs, maar vooruit, YOLO, je leeft maar een keer. Wat er echt uit springt is de drank. Een glas wijn: zeventien euro. En dat is dan een klein glaasje van negentien centiliter. Als je dorst hebt en vijfentwintig centiliter bestelt dan betaal je eenentwintig euro. En dan krijg je niks bijzonders, vermoed ik, maar dat vermoeden gaan wij niet testen. Pluk de dag? Tuurlijk. Maar met dit soort prijzen pluk ik wel een andere dag. Om ons heen zitten Noren te dineren, die nemen het er wél van. Een voor een lopen ze op gezette tijden naar de bar om hun eigen glas bij te vullen en meteen af te rekenen. Rondjes geven gaat hun kennelijk ook te ver. Het is carpe diem op z’n Noors.

Let wel: volgens stadsmarketeers is Tromsø het Parijs van het Poolgebied. Die reclamejongens en -meisjes doelen dan niet op stokbroodjes of op een replica van de Eiffeltoren (quod non), maar op een bruisend nachtleven. Ja, Tromsø heet een feeststad te zijn. Er zijn harde cijfers van. Zo hebben ze hier de hoogste kroegdichtheid per capita van Noorwegen. Maar dan leg je naar mijn mening de lat nogal laag; Noren zijn geen Brazilianen en ik ga Vaals ook niet het Tibet van de Lage Landen noemen. Ongetwijfeld hopen ze op een self-fulfilling prophecy, als je het maar vaak genoeg roept dan komen die vrijgezellenfeestjes vanzelf. En als dat eenmaal begint te lopen dan moet je zelfs uitkijken dat het geen Sodom en Gomorra wordt, dat je niet op elke straathoek uitglijdt over de kots en spuiten en ander feestafval. Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. De bar in ons hotel is uitgestorven. Aan het plafond hangt een discobal. Hij wiegt zachtjes heen en weer door de tocht. Het heeft wel iets weg van de Soos op mijn middelbare school, eind jaren tachtig, maar dan als iedereen al lang en breed thuis zit. Een kleine disclaimer is op zijn plaats. Het kan zijn dat onze timing verkeerd is. Misschien barst het feest los zodra wij onder de wol zijn. Ook deze hypothese gaan wij niet testen. Als we dáárvoor kwamen,  dan gingen we wel naar Parijs.

Waar komen we dan wel voor? Voor de Noorse natuur uiteraard, inclusief sneeuw en kou en zo, om lekker te wandelen in de bergen, en om misschien nog een vleugje Scandinavische cultuur op te snuiven. We worden op onze wenken bediend. Was het gisteren nog natte sneeuw die uit de lucht viel, nu dwarrelt er “droge” sneeuw uit de lucht. En dat allemaal terwijl we aan een copieus ontbijtbuffet zitten, met naast brood en pannenkoekjes allerlei gepekelde vissoorten en exotische kazen. Sommigen mensen worden daar onpasselijk van in de vroege ochtend. Ik zeg: voed jezelf (op) als je peuter: je moet alles in ieder geval even een keer proeven. Voor ons is dit ook een beetje oefenen voor Japan. Het hoge noorden en het verre oosten van onze planeet hebben meer gemeen dan je zou denken.

In ons huurauto verlaten we de Boreale Lichtstad. We rijden naar Svensby, hemelsbreed een kilometer of dertig oostwaarts. We bevinden ons in de meest noordelijke regionen van Scandinavië. Een paar uurtjes hiervandaan ligt het drielandenpunt waar Noorwegen, Zweden en Finland elkaar aantikken. Dat andere buurland, Rusland, lijkt dan ook dichtbij, maar schijn bedriegt: het is nog dertien uur rijden naar Moermansk. Dit deel van Noorwegen is een mozaïek van eilanden en schiereilanden. Bij Breivik moeten we met een veerboot het water over. Gelukkig verschijnt er na een poosje daadwerkelijk een boot. Zoiets blijft spannend; het zou niet voor het eerst zijn in onze reisgeschiedenis dat we vergeefs wachten op een pontje. We hoeven (nog) niet te betalen, de rekening gaat rechtstreeks naar de autoverhuurder.

En dan die sneeuw. We hebben een prima auto meegekregen, een Suzuki SX4 4WD. Hij is uitgerust met spijkerbandjes, voor grip in de sneeuw. Tijdens onze eerste rit raken we één keer in de slip, een klein adrenalinemomentje. Het is een reminder om scherp te blijven – onze Amsterdamse shuttle-chauffeur zou zeggen: het lijkt MIJ het beste dat JIJ NIET achter het stuur kruipt – maar over het algemeen zijn de wegen prima begaanbaar en doen de spijkertjes (en Ellen) wat ze moeten doen. Een feature waar wij minder enthousiast van worden, zijn de waarschuwingspiepjes en pop-ups op het dashboard. Om de haverklap worden we gewaarschuwd dat we een schoolgebouw naderen. Een andere waarschuwing die telkens terug blijft komen is dat je niet op het display mag klikken tijdens het rijden. Het is mijn taak om die pop-ups weg te klikken; het zou ietwat ironisch zijn als de chauffeur dat moest doen.

Voor we ons appartement in Svensby opzoeken, trekken we onze wandelschoenen aan voor een hike. Daar kwamen we tenslotte voor, nietwaar? Na enig zoekwerk vinden we de Blåvatnet trail head. De stokken laten we in de auto; het is slechts een opwarmertje, vier kilometer naar een meertje en dan weer terug. Maar dat valt tegen. Sneeuw, hagel en blauwe luchten wisselen elkaar snel af. Het voelt guur aan. En we lopen grotendeels over keien die langzaamaan bedekt raken onder een laagje sneeuw. Daardoor ligt het tempo laag, we missen onze stokken. En we hebben een deadline: zonsondergang. Na drieënhalve kilometer, met het zicht op de finish, besluiten we om te keren. We zijn de enige levende wezens hier. Wijze mensen hebben bedacht dat je bij twijfel terug moet gaan, je wilt immers geen krantenkop worden.

Ons appartementje is op het erf van een boerderij, we vinden er comfort en krijgen verse eieren van de gastvrouw. De buren vertellen dat ze net uit Finland komen waar nu een hevige sneeuwstorm woedt. Wat dachten we? Dit is geen weekje Ibiza. We eten zelfgemaakte pasta en vallen in slaap.

Maandagochtend gaan we naar Senja. Het is kwart voor tien als we wegrijden; er piept een waterig zonnetje boven de horizon. Ik weet niet hoe dat bij jullie is, maar ik associeer een laagstaande zon altijd met borreltijd. En dat is best problematisch, het is in het hoge noorden namelijk óf donker óf borreltijd. Een andere stand zit er niet op de zon. Je zou er alcoholist van worden.

Senja ligt ten zuidwesten van Tromsø, een eiland pakweg zo groot als de provincie Utrecht. Langs de weg ligt een hoop sneeuw, het is glibberen af en toe, maar onze Suzuki houdt stand. Het uitzicht onderweg is geweldig. Na een paar uur rijden we over de hoge Gisund brug die Senja verbindt met het vasteland.

Vier nachten slapen we hier op Senja, in Fjørdgard, een klein vissersdorp aan de noordkant van het eiland. Het dorp ligt ingesloten tussen hoge bergen en het fjord – om er te komen moet je drie tunnels door. Op straat is het vrijwel uitgestorven. Een paar honderd mensen wonen hier. Ons vakantiehuisje heeft een sleutelbox met een pincode, we zien alleen af en toe onze buurman. Na de niet geheel gelukte warming-up in Svensby hopen we in deze omgeving een paar mooie bergwandelingen te maken tussen de fjorden.

De eerste hike is naar Hesten, een steile piek meteen achter het dorp. Het is prachtig weer, al maakt de combinatie van fjorden en zon-in-de-borrelstand dat je in de schaduw loopt. Maar juist daarom is het een goed idee om omhoog te lopen. Langzaam stiefelen we de berg op. Door de sneeuw is het pittig lopen. We zijn wel wijzer geworden en hebben onze stokken meegenomen. De kinderen doen vrolijk mee. Hooguit is er wat gezeur over dat de stokken niet goed zijn. Als die stokken konden praten, zouden ze zeggen dat die pubers niet goed zijn. Maar dat kunnen stokken niet, dus komt het op ons als ouders aan om een neutrale positie in te nemen en te verklaren dat we het er even mee moeten doen. Gelukkig wordt dat geaccepteerd.

Het uitzicht op de top is fenomenaal. Naast Hesten ligt Segla, een nog scherpere piek. Die kan je ook beklimmen, ik moet er overigens niet aan denken. Je kan nog een stukje verder omhoog, parallel aan het klif, maar wij houden dat stuk voor gezien. Hesten heet een populaire hike te zijn. Er hangt inderdaad een handjevol andere wandelaars rond, allemaal genietend van het uitzicht en de zon. Dit is wintersport minus de gekkigheid. Nou ja…er huppelen twee jongemannen de berg op, Nederlandse studenten naar blijkt, waarvan er een zijn winterjas uittrekt en daaronder een colbertje blijkt te dragen. Papa en mama maken heel dienstbaar foto’s voor Instagram en dispuutgenootjes.

De volgende dag is er eentje van schuivende plannen. Als reiziger moet je flexibel zijn, hoe moeilijk dat soms ook is. We hadden eerder met teleurstelling vernomen dat “de 862” afgesloten is. Deze Nationaal Toeristische Route (“Nasjonale Turistveger”) loopt door tot aan Grylleford, maar is tot het einde van het jaar geblokkeerd door werkzaamheden bij de Svartholla tunnel. In Nederland zou je in zo’n geval even een binnendoorweggetje nemen – of de trein? – maar deze afsluiting betekent dat wij een paar honderd kilometer moeten omrijden om de meer zuidelijke fjorden op Senja te kunnen zien. Verre van ideaal, maar omdat voor vandaag regenachtig weer voorspeld was, hadden we besloten die lange autorit toch maar aan te gaan. De zon heeft echter lak aan het weerbericht. Het leven is plotseling te kort en te mooi om een halve dag in de auto te zitten. In plaats daarvan rijden we een paar kilometer naar de overkant van “ons” fjord om daar een bergwandeling te maken. Echter, ook dit plan moeten we schrappen: we kunnen het startpunt van de wandelroute niet vinden. Plan C is een bezoek aan Husøy, een klein eiland in het fjord, door een dam verbonden met het vasteland. Er wonen nauwelijks meer mensen dan in Fjørdgard; desalniettemin heeft het dorpje een kleuterschool, een basisschool, een middelbare school en een supermarkt. De lokale economie drijft op een visserijbedrijf. We gaan op jacht naar lokaal gerookte zalm, maar de prijs van tweeëntwintig euro voor 270 gram schrikt ons af. Wat ons niets kost is een mooie wandeling naar de mini-vuurtoren op de noordpunt van het eilandje.

Donderdag is onze laatste dag op Senja en het is onze wens om nog een keer te vlammen. De beklimming van Barden staat op het programma. Dit zou een van de meest toegankelijke bergpieken zijn in noordelijk Senja. Vlak voor de eerste tunnel richting Fjordgard ligt het startpunt. “Ideal for the accustomed hiker and also children with hiking experience but not for people with a fear of heights,” staat op het bordje. Ik laat me niet opjagen door dit soort omineuze teksten. Onze strategie is “we zien wel hoever we komen” dus dan komt het per definitie goed. De absolute top (659m) is sowieso buiten bereik verklaard. Gestaag lopen we omhoog. Zonder sneeuw en ijs zou het hier waarschijnlijk heel drassig zijn. Met wandelstokken en een portie geduld is het prima te doen. Na een dik uur staan we op een plateau met uitzicht over het fjord. Het waait er stevig maar de zon schijnt. Op deze geweldige plek eten we onze meegebrachte lunch op. Er is een bevroren meertje dat een grote aantrekkingskracht uitoefent op onze kinderen. Misschien niet heel gek, voor kinderen die dit thuis nauwelijks nog meemaken. Vanaf het plateau vervolgen we kort de route in westelijke richting. Al gauw trekken we de conclusie dat het vanaf hier meer iets is voor Noorse peuters met stijgijzers. Wij besluiten wijselijk dat het zo goed is en dalen af naar de auto.

Vrijdagochtend vetrekken we naar Sommarøy. Daar verblijven we de laatste twee nachten. Sommarøy is een vissersdorpje een paar uur ten noorden van Senja. Om precies te zijn, we verblijven op Hillesøya (25 bewoners), een eilandje pal naast Sommarøy (321 bewoners), een eilandje pal naast Kvaløya (13000 bewoners), het eiland meteen ten westen van Tromsø. In de zomer vaart er een veerboot vanaf Senja maar nu moeten we omrijden via Tromsø. Het is een lange rit, door de miezerregen. Via een reeks van bruggetjes komen we aan bij ons vakantiehuisje.

Even daarover: toen ik bijna twintig jaar geleden in het huwelijksbootje trad heb ik – naast eeuwige trouw en dat soort dingen – plechtig moeten beloven dat we nooit, maar dan ook NOOIT in een vakantiepark zouden verblijven. Om discussies te voorkomen over de definitie van een vakantiepark hebben we de praktische regel ingesteld dat alle accommodaties met een slagboom taboe zijn. Grotere campings vallen dus meestal ook onder dit verbod. De indiener van deze huwelijkse voorwaarde (zonder uit de school te klappen: ik was het niet) is toevallig ook degene die al onze vakanties boekt. De handhaving is daardoor een fluitje van een cent. Toch gaat het soms bijna mis. Je kan niet alles zien op de foto’s, vrees ik. Ons appartement is onderdeel van een rij identieke huisjes bij Sommarøy Arctic Hotel. Het interieur maakt duidelijk dat het een “timeshare” is – eigendom van een gezin, door het jaar heen verhuurd door het park. Maar waar hebben we het over, dit is de geest van AirBnB. En er is geen slagboom, dus ons huwelijk zit sowieso safe.

In het hotel is een gemeenschappelijke sauna. Meteen daarnaast is een steiger gebouwd met een trapje zodat je even af kan koelen in de ijskoude Noorse Zee. Hoe mooi is dat? (Ja, de Barentszzee zou helemaal stoer klinken maar daarvoor moet je een paar honderd kilometer verder noordwaarts.) In een winter waarin we voortdurend met de hand op de thermostaat leven, voelt een sauna als een guilty pleasure. Na al het geploeter in de sneeuw hebben wij er zin in. Maar dan de hamvraag: met of zonder zwembroek? Met andere woorden, hoe Fins zijn de Noren? De mevrouw achter de balie schept helderheid: bij voorkeur niet naakt, want de mensen in het restaurant hebben uitzicht op de steiger. Een kleine tegenvaller, al vinden onze kinderen het niet erg. Overigens blijkt in de sauna dat niet iedereen zich aan het kledingadvies houdt.

Op zaterdag maken Ellen en ik een korte beklimming op de berg die tegenover ons huisje ligt. Terwijl we genieten van het mooie uitzicht krijgen we een regenbui met snoeiharde wind voor onze kiezen – eventjes heel pittig, maar niets dat een saunabezoekje niet kan repareren.

Nog een nacht en dan vliegen we terug. In IJsland kregen we de avond voor ons vertrek nog een prachtig cadeau: Aurora Borealis. Gaat dat zich hier herhalen? Er is inderdaad kans op noorderlicht, vanaf drie uur. Maar ga je daar dan de wekker voor zetten, met het risico dat je met slaaptekort de vakantie afsluit? Ellen wordt ‘s nachts toevallig wakker, en kan de volgende dag getuigen dat er niets te zien was. Ter compensatie treffen we onderweg naar het vliegveld een grote kudde rendieren op een besneeuwd weiland langs de weg – een passende afsluiting van onze vakantie in het hoge noorden.

Stijn

Zin gekregen in een wandeling? Dan heb je mazzel, want hier staat informatie over hiken op het spectaculaire Senja.

Senja
Tromsø en omgeving: Blåisvatnet en Sommarøy