Japan, augustus 2014

Yukka aan

Japankaart

Hij snapt er niks van. “Naar Japan!? Met die twee?!?” De man die op onze auto gaat passen wijst naar de achterbank. Ons kroost kijkt gelaten terug. Zij zien het probleem niet.

Wij wel. Noem het gerust irrationeel, maar een week na MH17 zijn er leukere dingen te bedenken dan met je gezin in een Aeroflot-toestel stappen. Ellen heeft oprispingen van milde vliegangst. Ze vraagt zelfs of we mogen omboeken naar een huisje in Drenthe, veel gekker moet het niet worden. Zelf vrees ik vooral het gedonder als Vladimir Poetin zich met ons vliegschema gaat bemoeien. “Dat zien we dan wel weer,” houd ik mezelf krampachtig voor. En daar heb ik eigenlijk wel een punt. Je weet toch niet hoe het loopt.

En waarom Japan dan? Voor het eten, zeiden we zes jaar geleden, toen we met z’n tweeën gingen. Nu is dat minder een drijfveer. Ook al zijn we er stiekem trots op dat onze vierjarige niet moeilijk doet over oesters, sashimi of gefermenteerde haai, het eten zal dit keer iets minder hoogdravend zijn. We zullen iets vaker noedels op ons bord vinden. De Japanners zelf zijn zeker een factor. Je kunt een volk niet over één kam scheren, maar prettig gestoord en gastvrij mag je ze wel noemen denk ik. Verder is Japan, natuurrampen daargelaten, een veilig land. Dat is mooi meegenomen, zeker met kinderen.

Zeventien uur duurt de vlucht, inclusief een paar uurtjes benen strekken op het vliegveld van Moskou. Ik heb altijd beweerd dat vliegen-met-kinderen als probleem zwaar overschat wordt. Denk ik er nog steeds zo over? Mwah. Teun ligt uiterst relaxed te slapen op twee stoelen, maar moet wel ineens spugen als hij wakker wordt. En eet vervolgens vrolijk zijn eten op, dat dan weer wel. Tessel wil helemaal niet slapen en gooit elke vijf minuten haar knuffel op de stoel naast haar. Godzijdank zit daar de meest vriendelijke reisgenoot die je je maar kan wensen, een Cubaanse muzikant die Tessel behandelt alsof het zijn eigen kleinkind is. Telkens raapt hij Tessels knuffel weer op zonder het erg te vinden, sterker nog, hij heeft er zichtbaar lol in.

Daredevils

Narita is voor ons een plek om even bij te komen, om de volgende dag de huurauto op te halen en verder te reizen. Ons hotel is westers, zeg maar functioneel, met een matig buffet, maar wel met kadootjes voor de kinderen. Er tegenover ligt het Christmas Chapel Hotel, zo te zien een love hotel. Daar ga je met je minnares naar toe, niet met je gezin. Het is Las Vegas op zijn Japans. Ons hotel heeft dan weer een bad op het dakterras, in semi-Japanse stijl – je houdt hier wel je zwemkleding aan. Dit is de generale repetitie voor de echte Japanse baden, de onsens. Tessel lijkt dat aan te voelen en poept haar zwemluier vol. Zoals altijd doet die zwemluier wat ie moet doen, daar kunnen we blindelings op vertrouwen, maar dat neemt niet weg dat het telkens weer een uitdaging is om de boel op te ruimen zonder sanitaire reputatieschade.

’s Avonds eten we in een restaurantje bij Narita-san Shinsho-ji, een van de grootste tempels van het land. De eigenaar kijkt verrast als hij hoort dat we met een huurauto gaan rondrijden, in de bergen nog wel. De kok noemt ons zelfs daredevils. “Hm ja, waarom ook al weer?” vraag ik quasinonchalant, want ik weet het echt niet, maar om dat nu te laten blijken oogt ietwat onvoorbereid. Hij zegt dat de wegen weliswaar zo egaal zijn als zijn (parket, red.)vloer, maar dat ze heel smal zijn. Ellen lijkt niet onder de indruk. Ik besluit het erbij te laten. Zij rijdt, en zij heeft dit uitgebreid onderzocht. Als je al een uur in de rij staat voor een achtbaan dan ga je ook niet ineens omkeren, zelfs niet als ze je vertellen dat er drie loopings en een vrije val in zitten. Dan lach je beleefd en neem je je plechtig voor om de volgende keer wel te weten waar je aan begint.

Bejaard

Een dag te laat ontdekt Ellen dat we de auto al meteen op het vliegveld hadden moeten ophalen. Een schoonheidsfoutje – maar het is nu wel zondag en de lokale autoverhuur is gesloten. Lichte paniek. Snel ontbijten, en dan met de bus terug naar het vliegveld. Uiteindelijk blijkt het in een uurtje alsnog geregeld. De klant is koning in Japan. De navigatie wordt voor ons ingesteld, en we krijgen een paar A4-tjes mee met instructies in het Engels – niet alleen voor de navigatie, maar ook om te lezen hoe en wat we moeten tanken en hoe we zonder complicaties een tolweg nemen. Als we een mobiel plastificeerapparaat bij ons hadden (“die zou jij toch inpakken?”) dan hadden we deze A4-tjes er per direct doorheen gejast. Bij gebrek daaraan bergen we de instructies zorgvuldig op in het dashboardkastje.

En daar rijden we dan, in Japan. Met “die twee” op de achterbank, wat betekent dat we onze dagelijkse reisafstanden binnen de perken gaan houden. Waar je zonder kinderen nog wel eens gek doet en op één dag een half continent doorkruist, is de hondertachtig kilometer van Narita naar Nikko al best ambitieus voor vandaag. Als snel bombarderen we Seven-Eleven tot hofleverancier van afhaalsushi, ice-coffee en gratis Wi-Fi. Ze zitten overal en het assortiment is heel consistent. Dit soort routines zijn nou eenmaal fijn in een land waar je door de taal- en cultuurkloof regelmatig het gevoel hebt dat je je hele dagelijks leven opnieuw moet uitvinden.

Het autorijden valt mee. Japanners zijn bejaarden in het verkeer. Snelheidslimieten worden weliswaar massaal overtreden, maar die lat ligt dan ook wel erg laag: tachtig kilometer per uur op de snelweg, vijftig daarbuiten en veertig in de bebouwde kom. Japanners hebben er wel een handje van om hun auto abrupt de weg op te gooien – is dat misschien ook bejaard? En het is even wennen dat je bij een spoorwegovergang altijd moet stoppen. De eerste keer trapt Ellen iets te laat op de rem waardoor we precies op het spoor stil komen te staan. Gelukkig komt er geen shinkansen aan. En ja, men rijdt hier links. Godzijdank! Wij ook namelijk.

Dit is Nikko, wen er maar aan

In de loop van de middag vinden we ons hostel. Het ligt ingesloten tussen een bergweg en een snelstromend riviertje, op een half uur rijden van Nikko. We zijn iets te vroeg, de kamer moet nog worden klaargemaakt. We overwegen om intussen een kijkje te nemen in Nikko. Scout – de manager, en zo te horen een Amerikaan – kijkt bedenkelijk. “Technisch gesproken ben je hier in Nikko.”
Wij doelden natuurlijk op het wereldberoemde tempelcomplex bij het stadscentrum.
Scout kijkt op zijn horloge. “Dat sluit al om vier uur.”
“Ah, geen probleem hoor. Dan gaan we nu even zwemmen en doen we morgen Nikko.”
“Dit IS Nikko. Wen er maar aan.”

En warempel, Nikko went. Scout ook trouwens. Hij oogt permanent alsof hij net wakker is, maar stiekem heeft hij best hart voor zijn gasten. Elke ochtend tovert hij iets verrassends op tafel, en overdag rijdt het met een bestelbusje zijn autoloze gasten van hot naar her. Het lijkt erop alsof wij een tijdelijke terugval in het backpackerscircuit ondergaan. Hier zitten we dan, met twee koters tussen de wazige types en de immer aanwezige Alwetende Duitser.

Slapen doen we in een oude treinwagon. In de bosjes tussen de wagons staat een Wi-Fi-routertje, drooggehouden door een omgekeerde emmer. Net buiten de deur hangt een wastafel. We douchen in een badruimte die ongeveer zo groot is als ons huis, met een uit rotsen opgebouwd onsen-bad dat ooit heel erg mooi moet zijn geweest. Er is een mannetjes- en een vrouwtjesruimte; zodra je naar binnengaat en de deur dichtschuift is het een familiebadzaal geworden. Er zijn weinig gasten in het hostel dus dit werkt wel. Tessel vindt het fantastisch. Telkens als we voorstellen om te gaan douchen begint ze spontaan te dansen. “Ja…douchen! Douchen!!” Eén keertje gaan we met z’n vieren zwemmen in het koude stromende water van het beekje; daarna herhalen we het alleen met Teun. Met Tessel erbij is het net iets te heftig.

Eten is leuk hier. Twee keer dineren we in een “familie-restaurantje”. Stel je een klein kroegje voor met een paar lage en hoge tafels. Aan de muur hangt het menu, in het Japans uiteraard. Alleen de prijzen kunnen we lezen, en die zijn dusdanig dat we de onzekerheid wel aandurven. Met wat hulp lukt het om boekweitnoedels, tempura en bier te bestellen, en sojaboontjes als borrelhapje vooraf. Het is eenvoudig maar het valt in de smaak, zeker bij Teun. Het geknoei met koude noedels in een dipsaus is aan hem wel besteed. Het leukst is nog de hartverwarmende gastvrijheid. Beide avonden tovert de gastvrouw een klein kadootje voor Teun en Tessel tevoorschijn, een autootje of een stickervel. Zelfs van andere gasten, een echtpaar dat naast ons zit te eten en waar we een praatje mee maken, krijgen we voordat ze vertrekken een kadootje toegestopt, een fleece-knuffeltje. De eigenaar maakt een foto van ons – die hij even later uitgeprint aan ons geeft. En dan heb ik het nog niet gehad over de zingende en dansende pop die de kok op tafel zet zodra het eten op is. Als we in de auto stappen worden we door de hele familie uitgezwaaid. We voelen ons bijna schuldig dat we zelf niets bij ons hebben om uit te delen. Het is helemaal geen gek idee om wat Hollandse snuisterijen in de koffer te stoppen voor je naar Japan gaat. Zeker met kinderen ben je een graag te verwennen gast, en het is leuk als je dan iets terug kunt doen.

Zo soepel en joviaal verloopt het overigens niet altijd. Bij een ander eettentje beperkt de interactie zich tot het opnemen en uitserveren van de bestelling. Buiten die momenten trekken de gastheer en gastvrouw zich terug in de hermetisch afgesloten keuken. We zijn de enige gasten. Zo gaat dat hier soms. Het achterliggende gedachtengoed is ongetwijfeld dat een klant ongestoord van zijn eten moet kunnen genieten, wat niet compatibel is met serveersters die elke dertig seconden komen vragen of alles nog naar wens is. Als we iets willen vragen loop ik naar buiten om via het keukenraam met ze te communiceren. “Mag de buggy binnen staan, bij wijze van kinderstoel?” Het antwoord is “hmmwajahoor” wat Japans is voor “AB-SO-LUUT NIET BEN JE NOU HELEMAAL BETOETERD MET DIE SMERIGE WIELEN OP ONZE BRANDSCHONE VLOER!!!” (Interculturele Communicatie 1.0. Ik weet het. Maar op het moment suprême heb je soms niet de tegenwoordigheid van geest om die vertaalslag te maken, en rijd je vrolijk dankzeggend de buggy naar binnen.) Het etentje wordt in stijl afgesloten doordat we tot twee keer toe vragen of onze rekening niet veel te laag is – wat door de eigenaar ten stelligste wordt ontkend, onderbouwd met berekeningen die ik niet snap. In verwarring lopen we terug naar de auto. Er werd uitvoerig gebogen en geglimlacht maar ergens in je hoofd knaagt het gevoel dat je zojuist iets onherstelbaar kapot hebt gemaakt.

Nu we in Nikko zijn bezoeken we natuurlijk Nikko, het tempelcomplex dan hè. Het is een van de grote trekpleisters van Japan en is door UNESCO aangemerkt als Werelderfgoed. Het complex dankt zijn bekendheid aan shoguns van de Tokugawa dynastie die op deze plek hun mausoleum lieten bouwen. De eerste tempel die we zien, Rinno-ji, staat geheel in de steigers. Dat is jammer, maar ook interessant om te zien. Er is een complete fabriekshal omheen gebouwd, zes verdiepingen hoog, waardoor we als bezoekers van bovenaf een blik kunnen werpen op de restauratiewerkzaamheden. De tempels zijn gelegen in een parkachtig gebied waar we een halve dag lekker rondkuieren – voor zover het mogelijk is om honderd treden op te kuieren met veertien kilo nageslacht op je rug. De tempels vallen op door fraai houtwerk. Soms is het voor ons lastig om de cultuurhistorie op waarde te schatten. Alle reisgidsen schrijven over een beroemde slapende kat op een van de tempelpoorten, wat uiteindelijk een afbeelding blijkt te zijn van amper tien centimeter hoog. Als niet alle fotocameraatjes erop gericht waren, waren we er straal voorbij gelopen.

Onze kinderen tempelen vrolijk mee. Tessel is zoals altijd helemaal zen in de rugdrager. Teun wordt door een Japanse meneer spontaan opgetild om het hoofd van een Boeddhabeeld te kunnen aaien. We struinen ‘s middags door de Kanman Abyss, over een wandelpad langs een snelstromend riviertje. Aan de droge kant van het pad staat een fotogeniek rijtje van stenen beelden bekleed met rood textiel. Het zijn beelden van de beschermheilige van de reizigers en de kinderen. Wat willen wij nog meer. Uiteindelijk is het Teun die het einde van deze trip inleidt door plotseling te roepen dat hij moet poepen, en dat het al te laat is, om bij aankomst op het toilet te constateren dat het vals alarm was. Maar een bezoek aan een Japans openbaar toilet is nooit zonde van je tijd. Je kan er met je gezin zo een half uur stukslaan zonder je te vervelen. Zelfs als je niet hoeft.

We gaan ook een dagje naar Chuzenzi Lake, een meer dat 20.000 jaar geleden is ontstaan door een uitbarsting van de nabijgelegen Mount Nantai. Vanuit Nikko slingert een eenrichtingsweg omhoog richting het meer. Japanners vatten dit op als een uitnodiging om te racen, nou ja, iets harder te rijden dan normaal. We nemen een kabelbaantje omhoog, naar een plateau met uitzicht op de Kegonwaterval, die we vervolgens ook van dichtbij gaan bekijken. Ik kan geen waterval meer bezoeken zonder te willen schatten hoe hoog hij is. Stukje beroepsdeformatie; valtijd schatten en dan vijf maal het kwadraat uitrekenen. Ik kom uit op 125 meter, in werkelijkheid is hij 97 meter. Daar doe ik het voor, gegeven de primitieve methode. Japanse jongeren schijnen hier massaal vanaf te springen, dat is minder vrolijk nieuws.

Apenkooien

Een rondje Japanse Alpen, dat is eigenlijk ons reisplan. ’s Winters kan je skiën in dit gebied ten westen van Tokyo, denk maar aan de Spelen van Nagano in 1998. Nu is het zomer natuurlijk, en de skipistes in Minakami Kogen liggen er groen en fruitig bij.

We slapen in een minshuku, een pensionnetje. Het is onze eerste overnachting op z’n Japans: tatamimatten op de vloer, futons om op te slapen, en een binnen- en een buitenonsen. Een koppel, een broer en zus, runnen de zaak. ’s Morgens en ’s avonds bouwen ze de hele eettafel – uiteraard geheel symmetrisch – vol met heerlijke gerechtjes. Wat te denken van spiesjes met stukken inktvis en komkommer? “IJsje!” zegt Tessel, en dat blijft ze volhouden nadat ze er een kwartier lang aan heeft zitten likken. Teun steekt bij het ontbijt een gebakken moot zalm in zijn mond alsof het een eierkoek is. Anderzijds is hij overigens heel pietepeuterig op kleine groene stukjes in zijn eten, of het nou zeewier is of lente-ui. Ik wacht dus nog even met de nominatie voor “eerste vierjarige omnivoor”. Een beetje ingewikkeld is het soms wel, om met de kinderen hier te eten.

Met een kabelbaan gaan we de Tanigawadake berg op. Bovenaan maken we een wandeling door het weelderige groen. In de verte zien we sneeuw op de bergen liggen. Het verrast ons. Beneden is het tropisch, hier is het nog altijd ruim boven de twintig graden, en zo heel veel hoger lijkt die sneeuw niet te liggen. We hadden nog wel hoger willen gaan, maar er is alleen een stoeltjeslift zonder enige vergrendeling. Dat komt ons voor als ietwat on-Japans, en hoe dan ook niet geschikt voor kleine kinderen.

Op zaterdag verkassen we naar Yudanaka. Onderweg maken we een stop bij Kusatsu Onsen. Het is een levendig, vrij toeristisch dorpje – een soort Valkenburg of Volendam op z’n Japans. En dat allemaal omdat er warm water uit de grond komt. Het centrale plein dampt ervan. Als je moe bent van het geslenter kan je er lekker uitrusten in de voeten-onsen.

Onderweg pakken we nog de Snow Monkeys mee, de beroemde bavianen die hun dagen slijten in en rond een warm natuurbad. Het is heel verleidelijk om deze beesten een Zwitserleven gevoel toe te dichten, maar bij nader inzien is de situatie wel wat dubieus. ’s Winters komen de apen uit zichzelf naar de onsen toe, maar ’s zomers is er voedsel nodig om ze erheen te lokken. Hoe dan ook, Ellen haat apen. Maar ze wil ze ook voor de lens;­ een duivels dilemma. Tessel neemt automatisch de angst en fascinatie van haar moeder over. Een half uur lang observeren we hoe de kleine aapjes voortdurend met elkaar lopen te donderjagen terwijl de grotere exemplaren hun positie op de spreekwoordelijke apenrots bevechten. Daarna zoeken we snel weer de veiligheid van onze auto op.

’s Avonds picknicken we op de kamer, op de grond, met bakjes noedels en sushi van de Seven-Eleven. Na het eten komen de futons tevoorschijn. Dat betekent kinderbedtijd, maar niet in de ogen van onze kinderen. Die zien het als de aftrap van een potje apenkooien. Is een ryokan een oase van rust? Als wij er zijn lijkt het meer op een dojo. Het is een klein wonder dat we geen Teun- of Tesselvormige gaten hebben achterlaten in de rijstpapieren wandjes. Ook in de – overigens prachtige – onsen gaan onze kindjes uit hun dak. Gelukkig mogen we ook hier het mannen- of vrouwengedeelte gebruiken als privé-bad. En godzijdank zit er niemand in de andere helft van de onsen, want het scheidingswandje houdt wel ongewenste blikken tegen, maar geen geluid. Al met al blijft de sociaal-culturele schade beperkt.

Sanitair gidsland

Onderweg naar Hakuba maken we een tussenstop in Obuse, bekend als plek waar de schilder Katsushika Hokusai gewoond heeft. Zelfs als je nooit van hem gehoord hebt, heb je hoogstwaarschijnlijk zijn bekendste werk wel eens gezien, een houtsnede genaamd de Grote Golf van Kanagawa. Aan de voet van de bergen even buiten Obuse ligt de Ganshoin tempel, waar een plafondschildering hangt van Hokusai. Een vriendelijke monnik vraagt ons om tegenover hem op een bankje te gaan zitten. Hij pakt een geplastificeerd A4-tje en begint voor te lezen, in het Engels, over de geschiedenis van de tempel en de plafondschildering. Hij is zo geconcentreerd op zijn blaadje dat hij niet door heeft dat Tessel er continu doorheen praat en dat wij alle zeilen moeten bijzetten om nog iets op te vangen van zijn verhaal. Na een rondje door de prachtige tempeltuin bezoeken we nog het Hokusai museum in Obuse zelf.

In Hakuba wacht ons in de ryokan een uitbundig staaltje Japanse gastvrijheid. Binnen vijf minuten zitten we aan de ijsthee, krijgen we koekjes, fruit, snoep, en voor de kinderen sterretjes – om af te steken als ze zich goed gedragen hebben. De gastvrouw gaat meteen op zoek naar passende yukatas voor “Tess en Tuna” zodat we met z’n vieren in stijl gekleed kunnen (yukatas voor volwassenen horen al standaard bij de uitrusting in een ryokan). Tot onze verrassing willen de kinderen ze zelfs aantrekken en aanhouden. Het gevolg is een aandoenlijke fotosessie. En Tessel heeft er een nieuw zinnetje bij: “Yukka aan! Yukka aan!”

Er is veel moois te zien in de omgeving. We gaan met een kabelbaan de bergen in, in twee lange etappes, om bovenaan een wandeling te maken. Er gaan nogal wat Japanners mee omhoog in dure outdoorkleding, inclusief stokken en gamaschen. Die gaan serieuze dingen doen – of zou het bluf zijn? Volgens Ellen hebben Japanners er een handje van om over-equipped op pad te gaan. Zijn het dan toch de Duitsers van het Verre Oosten? Voor de wandeling die wij maken, is een geavanceerde uitrusting volstrekt overbodig. Een groot gedeelte lopen we over houten boardwalks. Dat neemt niet weg dat het er erg mooi is. Het is er extreem groen met veel wilde bloemen. Regelmatig zien we oudere wandelaars aandachtig geknield rond een plantje, met een botanische kaart in de hand.

Vanuit haar comfortabele positie op mijn rug is Tessel bezig met een charmeoffensief. Vol overtuiging zingt ze haar favoriete liedje: “Opa Bakkebaard, werken. Opa Bakkebaard, werken! Opa Bakkebaard WERKEN!!!” En ze roept “konnichiwa!!” naar alle tegenliggers, waarna ze diezelfde wandelaars onmiddellijk de kaas van het brood eet door er “kawai!!” achteraan te roepen – het Japanse woord voor schattig.

Heel anders maar ook leuk: het Energiemuseum in Omachi. De aanleiding is een nabijgelegen waterkrachtcentrale, maar eigenlijk is er helemaal geen excuus nodig voor natuurkundeproefjes, uitdagende puzzels en een gave achtbaansimulator. Met spijt in het hart moet ik de uitnodiging afslaan voor een kijkje in het gloednieuwe planetarium. Na Tessels middagslaapje gaan we naar een speeltuin, gelegen naast een kampeerterrein, tussen de rijstvelden. Teun mag er een rondje rijden op een mini-shinkansen. Een bloedserieuze Japanse meneer bestuurt de locomotief. En Teun gaat op de trampoline, zo een met bungee-jump elastieken. Misschien wel de meest Japanse attractie in deze speeltuin: vissen vangen – met de blote hand – in een ijskoud, met kippengaas afgebakend beekje. De vangst gaat meteen op de barbecue.

Het leven is goed in de ryokan. Er wordt fantastisch gekookt. Zelfs als gastvrouw Takako vraagt of ze een keer een westers ontbijt mag maken, weet ze ons te verrassen. Als snel staat er een foto van Tessel op haar facebookpagina – met een toet vol kleefrijst. Het enige nadeel dat we kunnen bedenken aan deze accommodatie is dat we gordijnen missen. De eerste ochtend worden we al rond vijf uur gewekt door de werkzaamheden van Opa Bakkebaard, althans door de gezongen berichten daarover uit Tessels slaaptentje. Voor de volgende nachten hangen we een geïmproviseerd gordijn voor het rijstpapier, zodat ook Tessel snapt dat ze moet slapen.

Tijdens het traditionele apenkooien-voor-bedtijd botst Tessel met haar hoofd tegen Teun, met een bloedneus als gevolg. Paniek! Een peuter met een bloedneus is één ding, maar je wilt vooral geen roestvlekken op de tatami veroorzaken. Uiteindelijk blijft het beperkt tot een paar vlekken op de yukata van Tessel en op die van mij. Ook Teun maakt het bont. Hij is fan geworden van de sanitaire waterstraal. Essentieel bij het gebruik van die straal is dat je er met je achterwerk precies boven hangt, anders wordt het een waterballet. En je snapt het, dat is uitdagend voor Teun. We beginnen serieus te twijfelen of wij kunnen voldoen aan de hoogstaande eisen van wat je toch wel een sanitair gidsland mag noemen. En net op dat moment vraagt de eigenares of wij soms een onderbroek hebben laten liggen in de onsen – een vieze onderbroek die uiteindelijk van haar eigen man blijkt te zijn. Zo zie je maar, Japanners zijn net mensen. Wij halen opgelucht adem.

Na drie dagen vertrekken we uit Hakuba, maar pas nadat ik een kalligrafie-les heb gehad, Teun als Samoerai op de foto is geweest, en er de nodige souvenirtjes in de koffer zitten. Mocht je ooit naar Hakuba gaan dan moet dit je plek zijn, als je het mij vraagt.

Colored rice

Het is stiekem een lange rit naar Noto Hanto, een schiereiland aan de westkust. De sfeer op de achterbank is redelijk, zeg een dikke zes. Tessel praat heel veel over “tekening maken!” maar komt daar op een of andere manier nooit echt aan toe. En Teun verdedigt zijn resources als een moderne shogun: “Deze gaan jullie met elkaar delen en deze mag ik met elkaar delen.” Ondanks wat kleine strubbelingen verveelt het rijden nooit, al is het omdat je weet dat je zomaar een “musical road” kan treffen. Dat is een stuk wegdek dat op dusdanige manier geribbeld is dat je banden een liedje beginnen te zingen. Probeer dan nog maar eens in slaap te vallen achter het stuur. Dat lukt je niet.

Ook in Nanao op Noto Hanto treffen we een gastvrouw met een hoofdletter G. Hoewel we een één-kamerappartementje geboekt hebben, mogen we de hele verdieping gebruiken. Dat is een aanbod dat we niet kunnen weigeren, ondanks dat we meestal redelijk slapen met z’n vieren op één kamer. Terwijl haar man voor de TV gekluisterd is, haalt ze bakken met lego en dinosaurussen voor Teun tevoorschijn en serveert ze ons fruit uit eigen tuin en cola en ijsjes. Ze vertelt meerdere malen dat ze “colored rice” gaat maken en biedt aan dat we mogen proeven. Uiteindelijk draait dat erop uit dat ze voor ons een hele maaltijd kookt zonder dat ze er iets voor wil hebben. “Colored rice” blijkt dan al die tijd “curry rice” geweest te zijn. Ze leek al zo verbaasd dat wij er nog nooit van gehoord hadden.

Met datzelfde handen-en-voeten-Engels praten we uitgebreid verder over boterbabbelaars en stroopwafels, over Japanse vakanties en over origami. Mijn interesse voor papiervouwkunst zweefde jarenlang op het niveau van kantklossen, bloemschikken en country linedance. Geheel ten onrechte blijkt nu. Het is bijna schokkend om te zien waar top-origamisten toe in staat zijn met een enkel velletje papier. En dan kan je er ook nog een wiskundige draai aan geven, helemaal mooi. Ik noteer als actiepunt voor mijzelf om een origami-instructieboek te kopen en voor jullie om de TED-talk van Robert Lang op ted.com te bekijken.

In de flow van zo’n gesprek vergeten wij wel eens om de slippers aan onze voeten te houden, waardoor we met onze blote voeten op het terras staan. We veroorzaken daarmee grote hilariteit en een vleugje ingehouden walging – pakweg de reactie van een gemiddelde Nederlander bij het (zien) eten van een nog levende vis. Ondanks deze kleine misstappen – of misschien juist wel daardoor, je weet het niet – zou onze gastvrouw bij ons vertrek zeggen dat het voelt als haar eigen zoon of dochter weggaat.

Wat doen wij verder eigenlijk in Noto Hanto? We wandelen tussen de rijstterrassen aan zee in Sogoti. Op het eerste gezicht vallen ze wat tegen qua omvang. We reden er voorbij zonder ze op te merken. Desalniettemin is het een bijzonder mooi plaatje. Het is ook een hernieuwde kennismaking met onze vrienden uit Zuid-Afrika, de “oh-het-zijn-maar-zeekakkerlakken”. Verder bezoeken we het Kiriko Lantern museum in Wajima. We hebben onze kinderen beloofd “lampionnetjes” te gaan kijken, maar dat verkleinwoord is ietwat misplaatst. We praten hier over geweldige bouwwerken tot dertig meter hoog die in religieuze optochten worden rondgedragen. We zijn helaas niet in het juiste seizoen om zo’n processie live mee te maken, maar aan de filmpjes te zien gaat het er wild aan toe, met luidruchtige hordes halfnaakte jongemannen.

’s Avonds kijken we vuurwerk. Vanaf de waterrand zien we hoe het wordt afgestoken in de stad aan de overkant van de baai. Tijdens de vuurwerkshow bliksemt het daar. Hoe spectaculair wil je het hebben. Het schouwspel eindigt ietwat onbevredigend, zonder een grande finale, waarna wij in de auto stappen, om vervolgens te constateren dat ze nog niet eens op de helft waren. Misschien hadden ze even gewacht tot de bui over was.

Het weer is de laatste dagen omgeslagen van uitgesproken zomers naar regenachtig, al lijkt het vooralsnog overdreven om te spreken van de “torrential rain” die voorspeld was. Hoe dan ook is de oorzaak een tyfoon die het zuiden van Japan nadert, en waar wij de flanken van dreigen mee te pikken. Voor ons niet gevaarlijk, wel jammer.

Voordat we het schiereiland verlaten, bezoeken we Notojima Aquarium. Japanners zijn goed in aquaria, weten we uit ervaring, en ook hier stellen ze ons niet teleur. Meteen bij binnenkomst zien we een enorm bassin waarin onder meer twee walvishaaien rondzwemmen. Van bovenaf kan je ze zelfs aanraken, als ze langs de rand aan de oppervlakte komen. Minstens zo interactief zijn de knabbelvisjes – niet hun wetenschappelijke naam. De uitdaging hier is om je hand in een bak met water te steken, en vervolgens niet te vervallen in onbedwingbare lachstuipen, acute incontinentie en andere vormen van controleverlies zodra deze visjes aan je hand beginnen te knabbelen. Teun vindt het allemaal gaaf, maar hij heeft ook telkens enorme haast om door te lopen. Aan het eind komt de aap uit de mouw. Ellen had hem een knuffeldier beloofd uit de winkel. Die belofte wil Teun nu gaan verzilveren.

Toiletautomatisering

Ainokura is één van een drietal bergdorpjes in deze regio die als Unesco Werelderfgoed zijn erkend. We overnachten in een gassho-zukuri farmhouse, een traditionele hoeve met een opvallend rieten dak. Midden in de woonkamer is een vuurplaats, gewoon tussen de tatamimatten. Verrassend genoeg wordt deze nog gebruikt, en wel om ons diner op te bereiden. Vanaf het eind van de middag zien we hoe er vissen op stokjes staan te roosteren. Alles hier ademt dus traditie – maar tegelijkertijd ondergaan we hier het toppunt van toiletautomatisering. Een wc-bril met een bedieningspaneel is niets bijzonders in Japan, maar hier gaat de klep automatisch omhoog zodra je de deur open doet. Ik heb zelfs de indruk dat de bril dan alvast voorverwarmd is, maar pin me daar niet op vast. Een en ander boezemt mij zoveel vertrouwen in, dat ik hier eindelijk eens de achterwaartse waterstraal uit durf te proberen. Welnu, mijn oordeel: het zou heel efficiënt zijn als het wat effectiever was. Mijn advies: toiletpapier nog even niet afschaffen. Bedenk wel dat dit nogal persoonlijk is, onze zoon is er bijvoorbeeld heel blij mee. Maar goed, ik verdenk hem ervan dat hij een zelfreinigend achterwerk heeft. Dat is makkelijk scoren voor een Japans toilet.

Al die moderniteit neemt niet weg dat we met andere gasten slapen in een gehorig oud huis met ultradunne wandjes. Dat gaat verrassend goed; onze kinderen schreeuwen niemand wakker. Het eten gaat iets minder goed. Zowel het diner als het ontbijt wordt geserveerd rond de vuurplaats. Alle gasten zitten in een kringetje op de grond. Tijdens het diner vlucht ik al snel met Tessel en mijn eettafeltje naar onze slaapkamer, om gênante taferelen te voorkomen. Of in ieder geval aan het gezicht te onttrekken, want uiteindelijk stapt mijn dochter alsnog met haar volle gewicht op mijn zorgvuldig gecomponeerde maaltijd.

Het is overigens niet regenachtig meer – het regent nu pijpenstelen, en volcontinu. Een wandelingetje door het dorp is voor ons de hoogst haalbare buitenactiviteit in Ainokura.

Stukkie lopen

De weersverwachting voor de volgende dag: 500 mm regenval. Heb meelij met ons. Maar vooral ook met die arme Japanners, want het is deze week Obon-vakantie, een van de weinige weken in het jaar dat ze vrij hebben.

We moeten door naar Norikura. Na een half uur uiterst smalle weggetjes vol haarspeldbochten stuiten we op een stroom water dwars over de weg. Na enige aarzeling rijden we er doorheen. Niet veel later zien we (voor ons) onleesbare waarschuwingsborden, en een meneer die iets doet met een hek over de weg. Hij maakt het hek open, of juist dicht, het maakt niet eens zoveel uit – we besluiten dat het beter is om terug te keren en een alternatieve route te zoeken. Bij twijfel, niet doen.

De rest van de dag rijden we een van de mooiste routes van de vakantie, helaas grotendeels versluierd door regen en bewolking. We passeren de ene na de andere tunnel, waaronder eentje van maar liefst veertien kilometer. Wat mij opvalt is dat Japanners bij bochten vaak de kromtestraal vermelden. Lekker kwantitatief is dat, niet dat vage gedoe over scherpe en flauwe bochten. De invloed van Obon is overigens merkbaar, het is druk op de weg. Tot onze verbazing zien we ook af en toe fietsers rijden. Door de combinatie van regen, tunnels en verkeersdrukte oogt dat oncomfortabel, om niet te zeggen suïcidaal.

We maken een lunchstop in Furakawa, en bezoeken daar Hida Furakawa Matsuri Kaikan, een museum gericht op de lokale festivalcultuur. Een folkloremuseum dus, maar dan op zijn Japans, met een heerlijk geeky sausje eroverheen. Er is een 3D-film, er is een demonstratie van een volautomatisch poppenspel, en natuurlijk een tafel met moeilijke houten puzzels.

Tessel is van veel dingetjes bang deze dagen. “Stukkie lopen” zegt ze dan, wat Tesseliaans is voor “ik wil hier NU weg en jij gaat met me mee”. Ook in dit museum ziet ze veel enge dingen. De mevrouw die ons vol trots rondleidt, laat het er niet bij zitten. “Misschien vindt ze dit wel leuk.” (Een 3D-brilletje.)
“Stukkie lopen…”
“Of dit!” (Een traditioneel verkleedpartijtje.)
“Stukkie lopen!”
“Dit dan misschien?” (Een bewegende pop.)
“Stukkie lopen papa!!!!”
Onze gids blijft volhouden, en ze is zo ongeremd enthousiast dat ik elk moment verwacht dat ze het masker van haar gezicht trekt en Wendy van Dijk blijkt te zijn. Maar dat moment komt niet. Deze mevrouw is gewoon zichzelf.

Aan het einde van het bezoek regent het nog steeds. En we zijn nog niet klaar, de kinderen hadden zakjes voer gekregen voor de karpers in de vijver. We kopen een parapluutje, gaan er met z’n vieren onder staan, en voeren geduldig de enorme hoeveelheid hongerige karpers. Het duurt niet lang of we krijgen van het museum een extra paraplu cadeau. Zo zijn ze, die Japanners.

Slipperplicht

Norikura lijkt wel een Engels stadje; we zien allemaal gelegenheden met namen als Maple Syrup en Milkpot. We stappen een soort van Ierse pub binnen, het is tien uur ’s ochtends. We zijn de enige gasten en “de koffie staat klaar”, maar de Japanse eigenaar kijkt alsof er een kudde olifanten in zijn porseleinkast stapt. Hij grist een suikerzakje uit Teuns handen en sist naar Tessel als zij het delicate bestelproces verstoort. Terwijl wij aan de cappuccino met gebak zitten, poetst hij tamelijk obsessief zijn tap en de glazen. Intussen houdt hij ons nauwlettend in de gaten. Hij is zichtbaar opgelucht als we de rekening vragen. “Nice place,” zeg ik nog voor we vertrekken. Beetje provoceren. Hij lacht als een boer met kiespijn. Terwijl we weglopen verzuchten we dat de meeste Japanners gelukkig niet zo zijn.

We slapen in een groot hotel, tussen de vakantievierende Japanners. Bij de ingang staat een opgezette beer. En er liggen heel veel slippers, zoals altijd gerangschikt in kaarsrechte rijtjes. Er staan ook twee paar kinderslippertjes bij. Een roze en een blauwe, dat kan bijna geen toeval zijn. Voor Tessel weten we meestal vrijstelling te bedingen maar Teun is slipperplichtig. Hij trekt een roze en een blauwe slipper aan. Thuis draagt hij soms ook verschillende schoenen. Ik vermoed dat het zijn manier is om het systeem te ontregelen, een trekje dat hij dan van zijn moeder heeft. Je voelt gewoon de stress in het hotel nu er één blauwe en één roze slipper achterblijft bij de ingang.

Zelf zijn we ook ontregeld. We zijn vergeten te pinnen, en het geld is op. Pinnen kan alleen in postkantoren, en het dichtstbijzijnde postkantoor is ver weg, en dicht, want het is Obon. Van onze laatste yennen eten we pizza’s in een soort truckerscafé. Ze zijn verrassend lekker. Maar een krap uur later moet ik alweer afstand doen van de pizza’s, als gevolg van een uit de hand gelopen migraineaanval. Always look on the bright side of life! Dat hele gedoe met toiletslippers betaalt zich nu uit. Je kan hier met een gerust hart voor de wc op de grond knielen – je zou zelfs van de grond kunnen eten – zonder er ziek van te worden. Voor zover je dat niet al bent, natuurlijk.

We overwegen om ons verblijf in Norikura wegens gebrek (geld) en overschot (regen) aan liquide middelen met een dag in te korten. Na rijp beraad besluiten we om ons toch nog maar even te wentelen in het relatieve comfort van deze locatie. Het eten is hier weliswaar matig, maar de futons zijn bovengemiddeld goed. En dat is best belangrijk want Ellen heeft nogal last van futonheupen, terwijl ze nota bene standaard twee futons op elkaar gebruikt. Het hotel heeft ook een mooie onsen. Dit keer geen familieaangelegenheid maar een publiek bad, eentje voor mannetjes en een voor vrouwtjes. We maken er veelvuldig gebruik van. Tessel kan prima mee in de onsen, al blijft het een vorm van Russisch roulette om met een niet-zindelijk kind in een openbaar badhuis te gaan. Zwemluiers zijn immers taboe. Overigens zijn er veel gezinnen met kleine kinderen in dit hotel. Dat is leerzaam voor ons. Zo ontdekken we dat ook Japanse kinderen keten, knoeien en krijsen. In de eetzaal steken onze kinderen in disciplinair opzicht niet eens zo slecht af tegen de Aziaten.

Aan het eind van ons verblijf in Norikura trekt de hemel een beetje open, de zon begint zelfs te schijnen. We gaan naar een wasabi-boerderij. Het is duidelijk een populair uitje. Het is er retedruk, maar wel op een leuke manier. De wasabi-plantjes groeien in een uitgebreid irrigatiesysteem en beschermd tegen de felle zon. Waar wij wasabi vooral kennen van het groene klontje naast de sushi en van de wasabi-nootjes, verkopen ze hier ook wasabi-ijs, wasabi-koekjes, wasabi-burgers, wasabi-frisdrank en wasabi-bier – helaas alleen van de tap, en het is nog te vroeg om te drinken.

Bij de wasabi-boerderij valt ons weer op dat Japanners een fetisj hebben voor achteruit inparkeren. Ze doen vaak enorm veel moeite om de auto achteruit in te steken. Op internet circuleert een verklaring van dit gedrag aan de hand van de volksaard. Japanners denken vooruit, zijn altijd met de lange termijn bezig, en investeren dus bij het inparkeren al in een soepele aftocht. Amerikanen daarentegen zijn opportunistisch; zij parkeren hun bolide vooruit in, om snel zaken te kunnen doen. Uitparkeren is dan van later zorg. Wij als Europeanen zitten daar dan een beetje tussenin, en wisselen het vooruit en achteruit inparkeren af. Vreemd genoeg lijken de Japanners een uitzondering te maken op de parkeerplaatsen van Seven-Eleven. Misschien komt dat doordat het een Amerikaans bedrijf is. Dan zal dit de uitzondering zijn die de theorie bevestigt.

Tekkel

Matsumoto is de enige stad van redelijke omvang op onze vakantieroute. In file rijden we de bebouwde kom in. Dan rijst er een probleem: Teun moet plassen. Heel nodig plassen. En we kunnen nergens stoppen. Laten lopen of uit het raam plassen is ook geen optie om sociaal-hygiënische redenen. Wij zien maar één uitweg: plassen in een lege café-latte beker. Het idee wordt tot uitvoering gebracht, al kost het een fikse dosis ouderlijke overredingskracht.

Matsumoto is vooral bekend van twee dingen: het kasteel, en Suzuki, niet de auto’s maar de vioolmethode voor kindertjes. Voor ons is het ook de plek waar Tessel herenigd wordt met Hammie, haar boezemknuffel. We hadden Hammie per ongeluk in Hakuba achtergelaten. Op de piano, we zien hem nog zo zitten. “Hammie weg. Hammie zoeken!” zei Tessel sindsdien elke dag. Zelf was ik misschien nog het meest van slag. Ik ging slechter eten, noemde mijn dochter Tekkel in plaats van Tessel, dat soort dingen. Om een lang verhaal kort te maken: Takako uit Hakuba bood aan om Hammie vooruit te sturen naar Matsumoto. Daar nemen we Hammie nu in ontvangst, gemummificeerd in plasticfolie, met nog een kadootje erbij. De klant is koning? Zeg maar keizer.

We maken ’s avonds al een wandeling door de stad. Het ziet er sfeervol uit, er hangen lampionnetjes langs het kanaal. Het kasteel is ronduit spectaculair in de avondschemering. De enorme karpers in de slotgracht maken het plaatje compleet.

De volgende dag zijn we terug om het kasteel van binnen te bekijken. De kassière legt nerveus uit dat het ongeveer tachtig minuten duurt. Helemaal goed, denken wij. We kopen kaartjes. Als we de kasteelpoort door lopen zien we dat tachtig minuten de wachttijd is om überhaupt het kasteel binnen te kunnen. Honderden, zo niet duizenden mensen staan of zitten in de rij voor de kasteeldeur. Daar beginnen we niet aan, dat trekken de kindjes niet. Zou het nog Obonner worden dan dit?

Terwijl we rond het kasteel drentelen, komen er een man en een vrouw op ons af. Ze dragen uniformen en badges. Ellen verwacht een berisping, we lopen immers buiten de lijntjes. Ze vragen echter of we op de foto willen met een Samoerai-ridder, voor een toeristische brochure. Tessel schrikt zich het apelazarus als ze de ridder ziet. Stukkie lopen papa, stukkie lopen! De Samoerai zelf raakt ook helemaal van de wap. Hij mag (of moet) op de foto met een westerse reuzin en haar zoon. Hij krijgt de slappe lach, en het komt niet meer goed tijdens de fotosessie.

Matsumoto gebruiken we verder om wat souvenirs en kadootjes te kopen. Teun en ik raken verzeild in een Japanse nerdhemel, een verdieping van een groot warenhuis helemaal gevuld met modeltreinen en -vliegtuigen, robots, vliegers, een enorm vliegdekschip van één miljoen yen, en – omdat zelfs techniek soms gaat vervelen – driedimensionale mangameisjes.

Lenswolkjes

Onze laatste bestemming is Lake Kawaguchiko in het Fuji Vijfmerengebied, aan de voet van de beroemde vulkaan. Mount Fuji ligt zoals vaker in de wolken en is compleet onzichtbaar. We moeten wachten met inchecken, en slaan een uurtje dood in het World Teddy Bear Museum. Achttien euro kost het om met z’n vieren een paar kamertjes met teddyberen te bekijken. Een redelijke rip-off. Aan de andere kant, als dit het enige data-punt is voor de stelling dat Japan een duur land is, dan kunnen we die hypothese wel verwerpen.

De volgende dag is het dan echt helemaal Obon, tot nu toe was het allemaal aanloop. We worden om zes uur ’s ochtends wakker door vuurwerk. En er schijnt zowaar een zonnestraal door het gord….nee we hebben geen gordijnen. Waar zijn we. Fuji? Fuji! We gooien de kinderen in de auto, ontbijten doen we later wel. Bam! Daar ligt de vulkaan in volle glorie, met een paar subtiele lenswolkjes als kroon. Gelukzalige gezichten, ook bij de Japanners die op deze vroege ochtend langs het meer joggen. Obon, zon, Fuji, dit krijgen ze niet elke dag. We maken een mooie rit langs de andere meren, tot aan het kleine Lake Shojiki. Zo te zien is daar een viswedstrijd gaande – al verdenk ik Japanners ervan dat ze ook spontaan met z’n allen binnen de lijntjes vissen.

Als je hier over de snelweg rijdt dan zie je de enorme achtbanen van Fuji-Q Highland al liggen. Het is een spectaculair gezicht. Het leuke is dat je dit pretpark voor een bescheiden bedrag naar binnen kan als je per attractie betaalt. Onze kinderen zijn nog niet in de loopingleeftijd dus dat komt goed uit. Bovendien zien we bij de ingang dat de wachttijden voor de grote attracties oplopen tot drie-en-een-half à vier uur. Daar wil je dus niet eens in. We hebben waarschijnlijk de drukste dag van het jaar uitgekozen, een knappe prestatie. Desalniettemin is het er leuk. Teun en Tessel vermaken zich in Thomasland, een deel van het park gewijd aan Thomas de Trein. En als het al te warm wordt, zoeken we verkoeling bij het wilde water van de wildwaterbaan.

’s Middags brengen we de zintuigen weer wat tot bedaren in een bloemenkwekerij, een mini-Keukenhof in Japanse stijl. Er is een leuke speeltuin bij, met een watercircuitje waar de kinderen leren over sluizen en pompen. Met z’n vieren rijden we een rondje op een familiebakfiets. Het ding is niet gebouwd voor westerse beenlengtes. Ellen en ik wisselen elkaar af als bestuurder om onze benen te sparen. Teun trapt mee, in een andere versnelling, waardoor hij feitelijk degene is die ons vieren vooruit brengt. Hij heeft zijn ijsje na afloop wel verdiend.

Sojasaus

Om tolwegen te vermijden kozen we tot nu toe meestal voor de “economy”-optie op ons navigatiesysteem. Vandaag tasten we echter graag in de buidel. We rijden over de snelweg terug naar Narita, dwars door Tokyo. Zelf rijden in het stadsverkeer van Tokyo wordt meestal sterk afgeraden. De tolweg daarentegen is prima te doen. En op deze manier krijgen we nog wat mee van ’s werelds grootste metropool. Ellen is inmiddels zo comfortabel in het Japanse verkeer dat ze op een gegeven moment de spiegelreflexcamera uit mijn handen grist om uit de losse pols een paar plaatjes te schieten. Ik betwist niet dat ze beter fotografeert en autorijdt dan ik, maar dat dit ook simultaan zou gelden is nieuws voor mij. Ze heeft overigens ook al eens geprobeerd om al rijdend de navigatie in te stellen, maar dat mag niet in Japan, daar zijn die apparaatjes tegen beveiligd.

De servicestations langs de tolweg zijn een ode aan de stofwisseling. Enerzijds zijn er natuurlijk volop gelegenheden voor eten en drinken, zoals een restaurantje, een Starbucks en een automaat voor warm eten. Anderzijds is er vaak een toiletgebouw dat zo uitgebreid is dat men het nodig vindt om bij de ingang een plattegrond op te hangen. Er zijn toiletten voor mannen, voor vrouwen, voor gehandicapten, voor kinderen, voor mannen of vrouwen met kinderen, voor mannen of vrouwen met baby’s, voor mannen of vrouwen met honden, en voor mannen of vrouwen met stoma’s, en ik weet zeker dat ik nu een paar doelgroepen vergeet.

En zo tuffen we richting Narita. Hoe toepasselijk om een Japanreisverslag te eindigen met toiletten. Het is niet anders. Na een moeizame vlucht – pas na Moskou wordt er geslapen – en de volgende dag cold turkey weer aan het werk, is het de uitdaging om onze vakantieherinneringen te conserveren. Natuurlijk, we hebben de foto’s en dit verslag, maar wij kopen ook altijd een gebruiksvoorwerp uit het land – omdat souvenir-souvenirs de neiging hebben in ladekasten te verdwijnen. Speciaal voor Teun hebben we nu rubberen slippers gemarkeerd met het woord “toilet” op ons kleinste kamertje. Tessel lijkt zoiets niet nodig te hebben. Wanneer we anderhalve maand na de vakantie ons eten geserveerd krijgen in een Nijmeegs restaurant, kijkt ze me nog steeds vragend aan met de woorden: “Mag sojasaus bij pap?”

Stijn

Hier staat ons Japan reisverslag van 2008.

Route:

25-7-2014: Vliegtuig
26-7-2014: Narita, International Garden Hotel Narita
27 t/m 30-7-2014: Nikko, Riverside Zen Hostel
31-7 t/m 1-8-2014: Minakami, Onsen Pension Hanasakiyama
2-8-2014: Yudanaka, Ryokan Hakura
3 t/m 6-8-2014: Hakuba, Hakuba Ski-Kan
6 t/m 7-8-2014: Noto Hanto, Nanao, Sneaker No Yado
8-8-2014: Ainokura, Gasho Minshuku Nakaya
9 t/m 11-8-2014: Norikura/Kamikochi, Norikura Kanko Hotel Yamayuri,
12 t/m 13-8-2014: Matsumoto, Hotel New Station
14 t/m 15-8-2014: Fuji Five Lakes, ZERO-Project Japan GuestHouse
16-8-2014: Narita, Narita Gateway Hotel
17-8-2014: Vliegtuig