Sundlaugwezen
“Heb je wel eens eerder een camera vastgehouden?” De dreiging van mansplaining hangt als een zwavelwolk boven een rommelende vulkaan. Ellen maakt er weinig woorden aan vuil. “Ik ben fotograaf,” zegt ze laconiek. Ze pakt de camera aan – een telefoon – en maakt een kiekje van de Amerikaan en zijn uitgelaten gezelschap. In his defence: iedereen staat hier in badkleding en je hebt amper een paar meter zicht door de dampen die boven het water hangen. Zie dan maar eens te herkennen wie er allemaal fotograaf is. Niet te doen!
We zijn in de Blue Lagoon aan het eind van onze herfstvakantie. De Blue Lagoon is voor IJsland wat de Eiffeltoren is voor Frankrijk, schrijft onze reisgids, en zo is het. Iedereen die een beetje tijd over heeft tussen Europa en Amerika overweegt een bezoek. Op onze vorige IJslandvakantie, acht jaar geleden, hebben we hem toch maar overgeslagen (“geborobodurd”). We vonden het te toeristisch. En te duur. En onhandig met een baby en peuter, al weerhield ons dat destijds niet van nog veel ongeschiktere uitstapjes, maar dat is een ander verhaal. Nu, met twee (pre)pubers – ze mogen nog net gratis naar binnen – wagen we de sprong in het hete water.
En we zien dat de vooroordelen kloppen. Het bekendste thermaalbad van IJsland is groot en gelikt. Het lijkt meer op een Oktoberfest dan op een heilzaam natuurfenomeen. Een medewerker met de energie van een cheerleader deelt handdoeken uit aan de gasten. Velen staan in het water met een biertje in de hand, gehaald bij de poolbar in een plastic beker. Je kan ook een masker krijgen, een klodder modder om op je gezicht uit te smeren, ter bevordering van toch wel die gezondheid.
Het ontstaan van de Blue Lagoon is een mooi voorbeeld van serendipiteit, een toevallige ontdekking. Eind jaren zeventig werd hier een geothermiecentrale gebouwd om energie op te wekken uit superheet grondwater. Het warme water dat overbleef na stroomopwek en stadsverwarming werd gedumpt in een poeltje dat uiteindelijk de lagoon zou worden. De mineralen zorgen voor een bodem die het water vasthoudt. En een pionierende psoriasispatiënt ontdekte dat hij baat had bij het mineraalrijke water. Hij plaveide de weg voor inmiddels meer dan een miljoen betalende bezoekers per jaar. Waar wij nu dus ook bij horen.
“Gaan we nu naar het hotel?” vraagt onze zoon na een paar uur badderen, “want ik heb geen zin meer in iets.” Om in een vlaag van ontwapenende eerlijkheid toe te voegen, “voor zover ik deze vakantie überhaupt ergens zin in had.” Het kinderlijke enthousiasme van acht jaar geleden heeft plaatsgemaakt voor een wat minder geëngageerde kijk op de werkelijkheid. “Kijk papa, nog een ketchup!” is vervangen door “ah nee hè, niet alwéér een gletsjer”. Het deel van mij dat ouderschap verwart met schoolmeesterschap heeft hier moeite mee. Je vliegt toch niet helemaal naar een spleet in de aardkorst om de hele dag alleen maar naar een wifisignaal te zoeken? Aan de andere kant heeft onze zoon zojuist de vakantie heel kernachtig weten samen te vatten, in ieder geval vanuit zijn perspectief. Daar kan zijn vader een puntje aan zuigen. En hij overdrijft stiekem, want er zijn best nog vakantieactiviteiten waar hij warm voor loopt. Alles wat te maken heeft met eten bijvoorbeeld. En zwemmen, ondanks het strenge IJslandse hygiëneregime dat voorschrijft dat je naakt doucht voor je het water in springt. Dat laatste leek een levensgroot obstakel te gaan worden, maar het went kennelijk snel: bij de derde keer vergat onze zoon bijna dat ie z’n zwembroek nog niet aan had.
Deze vakantie begon een week geleden met een middagvlucht naar Reykjavik. Hoewel we in de hoofdstad geen grootse plannen hebben, is het leuk om even de sfeer te proeven. Op zoek naar eten zien we al wandelend een stuk van de stad – veel restaurants zijn gereserveerd op deze zaterdagavond. Na pizza en snackjes overnachten we in een onpersoonlijk maar comfortabel IKEA appartement. De volgende ochtend lukt het ons beter om de IJslandse snaar te raken. In café Loki, vlak naast de opvallende Hallgrímskirkja, ontbijten we met gerookte forel en roggebroodijs. Ellen en Teun hadden dit onderdeel gedegen voorbereid. Je bent een foodie of je bent het niet! Als de laatste kruimels zijn opgegeten zijn we klaar voor onze road trip. Een rondje zuidelijk IJsland, dat is het plan voor deze vakantie.
Om precies te zijn: we gaan de Hringvegur volgen, de ringweg rond IJsland, tot aan Höfn en dan weer terug. Een week is helaas te kort voor een hele ronde, dan zou je bijna alleen maar in de auto zitten. Gelukkig is er in het zuiden genoeg wat het bezoeken waard is.
Een aantal plekken kennen we nog van de vorige keer. Zoals Kerið, het kratermeer waar we een korte wandeling maken langs de rand van de krater. En Gulfoss, de beroemde waterval die dankzij een heldhaftige activist ontsnapt is aan de projectontwikkelaars. En natuurlijk Geysir, De Moeder Van Alle Geisers. Het heeft iets verslavends om naar zo’n waterpoeltje te staren en te wachten tot hij ontploft. Tegenwoordig staat iedereen met zijn mobieltje in de aanslag om het vast te leggen. De camera aanzetten en later bewerken is mijn advies, anders ben je steeds te laat.
Een groot deel van deze zondag regent het. Dat klinkt erger dan het is, om drie redenen. Ten eerste betreft het miezer van de aller lichtste soort, zo licht dat je er op een gegeven moment niets meer van merkt. Mits je regenkleding aan hebt, en dan kom ik bij meevaller nummer twee: we hebben regenkleding aan. Regenjassen natuurlijk, maar ook regenbroeken. Net als vroeger toen je naar school fietste. Alleen werd je toen alsnog van binnen nat omdat je je kapot zweette, terwijl die dingen tegenwoordig allemaal van semipermeabel ademend ruimtevaartmateriaal zijn, of we zweten niet, dat kan ook, het is immers vakantie, we doen het rustig aan. De derde meevaller is een beetje een flauwe maar wel de belangrijkste: dit weertype is ingecalculeerd in onze vakantieverwachtingen. Je gaat niet naar IJsland om een zongebruinde huid na te jagen. Zo simpel is het. Voor een verhaal over strandvakanties moet je sowieso bij iemand anders zijn. Maar dat had je misschien al begrepen.
Dit alles gezegd hebbende: het leek ons een briljant plan om deze druilerige dag af te sluiten met een heerlijk warm bad in een natuurlijke heetwaterbron in een rivier. Echter, na rijp beraad moeten we dat plan laten varen. Het is nog een stukje rijden, en vervolgens een half uur wandelen door de bergen, en het einde van de middag nadert met rasse schreden. We willen niet in het donker terug moeten hiken. Dus rijden we naar onze accommodatie in Eyrarbakki, een piepklein plaatsje aan de zuidkust. We overnachten wederom in een IKEA showroom: universeel comfort aan de binnenkant gecombineerd met het charisma van een garagebox aan de buitenkant. Pal aan het strand, dat wel.
De volgende ochtend krijgt de natuurlijke spa een herkansing. We rijden naar Reykjadalur en trekken de bergschoenen aan. Het “half uurtje wandelen” uit de beschrijving lijkt wat optimistisch. Het pad blijft maar doorstijgen. In de verste verte is geen sprake van stromend of stomend water. Lopen we wel goed? We besluiten door te gaan, maar met elke stap neemt de twijfel toe. Na een uur gooit Ellen de handdoek in de ring. Ze moet zuinig zijn op haar rug. Eén keer te ver gaan en ze heeft de rest van de week pijn. We keren om. Met grote spijt in het hart, want niets is zo frustrerend als doelloos een halve berg beklimmen. En ja. Dat miezerweer is ingecalculeerd, en ja we hebben regenkleding. Maar het is langzamerhand wel een conditio sine qua non geworden dat daar dan een loeiheet bad tegenover staat. Een eis die vandaag dus alwéér niet wordt ingewilligd. Of toch wel? Na amper twintig meter afdalen trapt Ellen nogmaals op de rem. Haar innerlijke strijd is voelbaar. Deze wandeling is maanden geleden gepland, dit laten we ons niet door de neus boren. We gaan dóór. En we vinden de rivier, na anderhalf uur. En hé, het is niet dat wij geen (veel) langere bergtochten gelopen hebben. Maar ik ken mijn pappenheimers. Het luistert bij dit soort fysieke exercities extreem nauw dat verwachtingen en werkelijkheid op elkaar aansluiten, qua planning. Al moet ik ook zeggen: als er dan toch verschillen zijn, dan lossen die razendsnel op in het weldadig warme water.
We vervolgen de ringweg naar Vík í Mýrdal, het meest zuidelijke dorpje van IJsland. Onderweg maken we een tussenstop bij Seljalandsfoss, een epische waterval. Dat is overigens een oude bekende van ons. Sterker nog: dit spetterspektakel is er mede verantwoordelijk voor dat “fossje” sinds 2013 ABS (Algemeen Beschaafd Stijnenellens) is voor waterval. Terwijl we verder rijden verschijnt links van ons de eerste gletsjer in beeld. Rechts van de weg ontvouwt zich een uitgestrekte vlakte die doorloopt tot aan de kust. Pure landschapsporno.
Idealiter zouden we overnachten downtown Vík, maar dat is ver boven ons budget. In plaats daarvan slapen we in een hostel genaamd The Barn, even buiten het stadje. Je mag hostel hier vertalen als jeugdherberg. Maar dan wel een hele luxe en moderne variant, met stapelbedden zo breed als een twijfelaar en – de ultieme winstpakker voor onze kinderen – bij ieder bed een stopcontact. En over luxe gesproken: bij de staatsslijterij hebben we nog snel een paar kwaliteitsbiertjes gekocht. Met de lage rentestanden van tegenwoordig is dat prima te financieren.
De volgende ochtend is er van miezerweer geen sprake meer, het is ronduit woest buiten. Het zou volstrekt onverantwoord zijn om nu de ringweg op te gaan. Gelukkig hoeft dat ook niet, we verblijven hier twee nachten. We beperken ons tot korte ritjes in en rond het stadje. En we leren onszelf aan om maar één autodeur tegelijk open te houden, en om daarbij de hand nooit van het portier te halen. Hoewel dat dan weer het risico heeft dat je zelf met een ruk uit de auto wordt geslingerd. De verhalen liegen er niet om vandaag. We trotseren de storm en maken een wandelingetje naar Reynisfjara – Black Sand Beach, het beroemde strand met de basalten “orgelpijpen”. En we bezoeken het schipwrakmuseum, een grote schuur met een honderd jaar oud wrak en een hoop verhalen over de talloze schepen die hier voor de kust gezonken zijn.
’s Middags melden we ons bij het Sundlaug, het openbare zwembad. Waar Nijmegen (180.000 inwoners) al jarenlang soebat over het bestaansrecht van haar openluchtzwembad heeft Vík (750 inwoners) er gewoon eentje, net als trouwens bijna elk ander gehucht in IJsland. Uiteraard helpt het dat Moeder Aarde hier voor warm water zorgt. En natuurlijk: we hebben het over een formaat dat bij een beetje villa in de tuin ligt, niet over een Olympisch wedstrijdbad. Sterker nog, de kassameneer legt ons uit dat hij het bad speciaal voor ons moet openen – er zijn geen andere gasten. En over een uurtje moet hij de boel weer sluiten, “want dan komt er slecht weer aan.” (“Nee,” zegt hij met een terloopse blik uit het raam, “dit is nog niks.”) In plaats van zich te verontschuldigen dat hij zijn zwembad onmogelijk voor een uurtje kan openen voor vier verdwaalde Nederlanders, vraagt hij of wij het wel de moeite waard vinden voor een uurtje, waarbij we “uiteraard” niet de volle map hoeven te betalen. Enfin, ik schreef hier acht jaar geleden ook al over: IJslandse zwembaden zijn awesome. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de zwembroekcentrifuge. En nee, ik heb geen aandelen in het Sundlaugwezen, maar ik overweeg wel om influencer te worden.
Als we ‘s ochtends onze weg vervolgen is de wind gaan liggen. De zon schijnt zelfs. Prachtig weer dus om te zien hoe de gletsjers een voor een ons zichtveld in kruipen. Dat is goed nieuws zou je zeggen. Maar mijn eega wordt er zichtbaar gespannen van. Ze kijkt verbeten uit het raam en tolereert geen vragen van haar medereizigers. De reden is dat ze chauffeur én fotograaf is, een dubbelfunctie die niet werkt. (Voor wie ons minder goed kent: zij wil zelf rijden. En dan niet “willen” als in “eventueel bereid zijn tot” maar “willen” als in “eisen”. Dat dat even helder is.) Om de haverklap moet de auto stilgezet worden om een foto te maken, en daar is niet altijd een geschikte plek voor langs de weg. Er zijn weliswaar uitwijkhaventjes hier en daar, maar die zijn vaker daar dan hier. En als je dan bedenkt dat deze ringweg de hoofdverkeersader van IJsland is, dan snap je dat een slecht gepositioneerde fotoshoot het hele land kan platleggen. Er staat echt wat op het spel vandaag.
Gelukkig is er ruim parkeerplek bij de hoofdattracties voor vandaag, twee gletsjermeren met de namen Fjallsárlón en Jökulsárlón. De eerste is de minder bekende, maar hij is minstens zo fotogeniek. Er is niemand te bekennen, afgezien van twee mannen die in een speedbootje tussen de ijsschotsen James Bond spelen. Bij het Jökulsárlón – waar meerdere films zijn geschoten met de echte 007 – worden de toeristen met bussen tegelijk aangevoerd. Maar het is dan ook wel een spectaculair gezicht. Het meer ligt vol met ijsbergen die zich van de gletsjer hebben afgesplitst. Zodra deze brokken voldoende gesmolten zijn komen ze los van de bodem. Ze drijven dan via de riviermonding onder de ringweg door naar de branding, waarna ze op het strand – Diamond Beach – belanden dan wel het ruime sop kiezen.
Voor we aan het eind van de dag ons hotel opzoeken rijden we langs het tankstation om hamburgers te eten. Ellen had uit een lange verwarrende mail van het hotel opgemaakt dat ze vanwege de pandemie geen diner serveerden. En dat dit tankstation zo’n beetje de enige cateringmogelijkheid was in de wijde regio, afgezien van een ander hotel dat niet zit te wachten op dinergasten en twee winkeltjes honderd kilometer verderop. Zo uitgestrekt is IJsland… en zo lastig is communicatie soms. Bij aankomst in het Adventure Hotel in Hof blijkt er een grote eetzaal te zijn waar de ene na de andere gast plaatsneemt. We hadden alleen even moeten reserveren, dat was de strekking van de mail.
Over avontuur gesproken: we gaan op ijsgrottentocht! De volgende ochtend om tien uur staan we klaar, bepakt en bezakt, op de parkeerplaats bij het Jökulsárlón. Anders dan gisteren laat de zon zich vandaag niet zien. De lucht is grijs en het miezert wederom. Diverse toergidsen staan in de startblokken met hun indrukwekkende vehikels om passagiers richting de gletsjer te rijden. Van onze gids is echter geen spoor te bekennen. Een vriendelijke concullega probeert hem te bellen maar krijgt geen gehoor. Als hij hem even later toch aan de lijn heeft, hoort hij dat “Vikfus” problemen heeft met zijn auto: hij is omgekeerd om een nieuwe te halen. We doden de tijd en schuilen in het barretje. Als Vikfus bijna anderhalf uur later alsnog aankomt, geeft hij deemoedig toe dat hij een boekingsfoutje had gemaakt. Er is vandaag helemaal geen toer op dit tijdstip. Die “autopech” was slechts een smoes om tijd te kopen. Ter compensatie heeft hij voor ons een privétour geregeld, bij een andere concullega genaamd Borrki.
En dat is me er eentje. Borrki vertelt ons dat hij na een dramatische gebeurtenis in zijn leven besloten heeft om nooit meer chagrijnig te zijn, een belofte die hij in ieder geval gedurende deze trip overtuigend weet vol te houden. Vervolgens wordt in vijf minuten zijn visie op klimaatverandering, genderrolverdeling en politiek populisme uit de doeken gedaan. Terwijl we in zijn monstertruck 4WD verder hobbelen richting de ijsgrotten debiteert hij de ene na de andere levensles. En hij slaagt erin om onze beide kinderen wijs te maken dat hij 96 jaar oud is – wij schatten hem zelf eind vijftig. Na een half uurtje rijden parkeert hij de auto, deelt helmpjes met koplampen uit, en snelt voor ons uit richting de gletsjerrand. Na een korte hike lopen we de ijsgrotten in. Een uur lang vergapen we ons aan de kleurenpracht. Op de een of andere manier komt die door een fotolens nog beter tot zijn recht dan met het blote oog. Terwijl Ellen zich uitleeft met haar spiegelreflex, heeft Borrki de ene na de andere tip om fotografische trucs uit te halen met de mobiele telefoon. Met zoveel charme is van mansplaining in de verste verte geen sprake, dat moge duidelijk zijn.
Na een uitstekende fish ‘n chips op de parkeerplaats vervolgen we onze weg naar Höfn, het meest oostelijke punt van onze road trip. Höfn is een vissersstadje gelegen op een schiereiland. Op papier klinkt het aardig maar onze review is toch wat zuinigjes. Deze stop had niet gehöfn. Het hotel is zozo en het oude stadscentrum lijkt op een industrieterreintje. En het Viking café heeft weinig te bieden – want tja: pandemie – maar vraagt wél erg makkelijk geld om naar een berg te mogen kijken. Het Sundlaug biedt troost. We wisselen de hete (38˚) en koude (6˚) baden af als volleerde icemen. Wim Höfns, haha! De volgende dag rijden we terug richting Vík. Qua weer krijgen we het beste van twee werelden: de zon laat zich geregeld zien maar het regent ook, wat aan de lopende band (dubbele) regenbogen oplevert. En dat pal boven de gletsjers. Overweldigend is ook het uitzicht vanaf de heuvels langs de weg over de drassige vlakte. Na een korte hike naar de Skaftafell gletsjer nemen we een duik in het Sundlaug in Kirkjubaerklaustur. Alleen al vanwege die plaatsnaam is dat een must. We sluiten de dag af in een comfortabel hutje op een boerenerf in Hvammur, even voorbij Vík.
Op zaterdag wacht ons een lange rit terug naar het Reykjanes schiereiland. Voor we vertrekken werpen we een blik op de spectaculaire kustlijn, bij de vuurtoren bovenop het klif van Reynisfjara. Onderweg worden we getrakteerd op nog meer regenbogen. De kans om lava te zien stromen uit een actieve Fagradalsfjall vulkaan laten we schieten omdat we anders te laat zijn bij de Blue Lagoon. Verstandige keuze? Je las in ieder geval al dat we Blue Lagoon gehaald hebben.
Wegens een veel te vroege retourvlucht slapen we de laatste nacht vlakbij het vliegveld. Dat zijn meestal niet de nachten die je in films ziet. Als je pech hebt betaal je teveel voor een bunker, terwijl je helemaal geen tijd hebt om in je bed te liggen en het ontbijt moet skippen. Hoe anders is dat hier. We slapen in een modern Scandinavisch hotel op het puntje van het Reykjanes schiereiland, vlakbij de vuurtoren, met enorme suites en een fijne ontbijt-to-go service. Maar de echte kers op de taart hangt boven ons hoofd. Ellen had gaandeweg de vakantie haar interesse in de Aurora-forecast apps verloren (“wegens bewolking de komende dagen 0.03% kans op noorderlicht”). En zelf had ik enigszins beduusd op nu.nl gelezen dat of-all-places Nederland deze nacht een kansje maakt om noorderlicht te zien. Een medereiziger in het hotel zit er strakker bovenop en tipt ons dat het deze avond wel eens kan gebeuren hier. En als de receptioniste ons komt vertellen dat op de nationale televisie de kansen hoog worden inschat – ik stel me iets voor met rayonhoofden en aurorakoorts – zijn alle ogen omhoog gericht. Gaandeweg de avond zien we hoe de hemel steeds meer groen kleurt. Een waanzinnige manier om een IJslandvakantie af te sluiten. Dit had zelfs onze puberzoon niet willen missen.