IJsland 2024

Westjorden, Noord-IJsland en Snæfellsnes

Biodanzababes

Het is druk op de weg als wij onze eerste kilometers maken. Je kunt merken dat het zomerseizoen is begonnen. Vrij officieel zelfs: eergisteren hebben de IJslanders Sumardagurinn fyrsti gevierd, de ‘eerste dag van de zomer’. Die valt elk jaar op de eerste donderdag na 18 april. En we constateren dat het weer zich netjes aan die planning houdt. De zon schijnt uitbundig en veel IJslanders grijpen hun kans om erop uit te trekken. Dat het gepaard gaat met hevige windstoten mag de pret niet drukken.

Gisteren zijn we naar Reykjavik gevlogen, na een korte nacht in een hotel bij Londen Gatwick. We hebben gezelschap dit keer: we vliegen met Ellen’s zus Linda en haar dochter Wies. De eerste twee dagen reizen we samen. Zij zijn voor het eerst in IJsland en hebben een rondje zuidelijk IJsland op het programma. Wij gaan daarna de Westfjorden en het noorden bezoeken. Terwijl we van het vliegveld richting Kleivarvatn rijden, zien we de rookpluimpjes rond Grindavik, het dorp dat door de recente vulkanische activiteit onbewoonbaar is geworden. Vulkanisme is in IJsland nooit ver weg. We rijden langs Kleivarvatn, een meer, en Krýsuvík, een van de meest actieve hetebronnengebieden in dit deel van het land. Alles hier borrelt en sist.

Zondagochtend splitst ons gezelschap: Ellen, Teun, Linda en Wies gaan snorkelen bij Silfra, in Þingvellir. Tessel mag helaas niet mee; de minimumleeftijd is twaalf. Als alternatief programma wandel ik met haar een rondje rond de Kerið krater, op loopafstand van onze bungalow. Jaren geleden, op onze eerste vakantie in IJsland, hebben Ellen en ik al een blik op deze krater geworpen. Het is een overzichtelijk exemplaar, je loopt er in een half uurtje omheen. Het is er ook een uit het tekstboek. Zo horen vulkanen eruit te zien.

Bij de lunch zijn we weer compleet. Tessel en ik horen de snorkelverhalen, over het aantrekken van drysuits – een excursie op zich – en over het zwemmen in het glasheldere ijskoude water, door nauwe kloofjes, als een rijtje kuikens achter de gids aan. Wie zei dat snorkelen voor tropische streken is? Net zo atypisch is onze lunch. Niks walvisvlees of “pylsur” hotdogs. We zitten tussen de tomatenplanten, in een grote kas in Friðheimar, waar je onbeperkt tomatensoep kan eten, als je wilt met een tomatenbiertje erbij. Zo verrassend is het trouwens ook weer niet: IJsland is door de overvloedige geothermische energie aantrekkelijk voor glastuinbouw, net zoals ons land dat is – of was? – door de ontdekking van Gronings aardgas. Enfin. Fun fact: de hommels en vliegen die in deze kas de plantjes bevruchten, zijn afkomstig uit Nederland. Arbeidsmigratie pur sang. ‘s Middags chillen we in het warme water van de Secret Lagoon, een stuk kleinschalig en gemoedelijker dan de befaamde Blue Lagoon.

Westfjorden

Maandagochtend nemen we afscheid van Linda en Wies. Ons wacht een lange rit naar de Westfjorden, het is zo’n vijf uur rijden. De wind waait onverminderd hard. Hier en daar ligt nog sneeuw. Gelukkig zijn de wegen (net) sneeuwvrij, en die wegen zijn over het algemeen van prima kwaliteit. Zolang je maar niet van de weg af gaat, is er niets aan de hand. Het is een cliché, maar het voelt af en toe alsof we door een maanlandschap rijden. We komen nauwelijks een levende ziel tegen. Als je mensen ontmoet dan is dat meestal bij warm water. Onderweg stoppen we bij Hellulaug, een natuurlijk pooltje dat nog maar net ontdekt schijnt te zijn, en daar zitten we met Henk en Bertie uit Nederland. En even later, in de hot tub tegenover ons huisje in Flókalundur raken we aan de praat met een jong Pools stel…uit Veghel, of all places. Al hosselend en reizend door Europa leiden zij een avontuurlijk nomadisch bestaan, als magazijnmedewerker, als jurist, als fotograaf of als reisleider.

Bekijk de Westfjorden op de kaart en je ziet een fractale uitstulping die als een soort varenblad aan het eiland vastzit. Nu we er rondreizen, ervaren we pas echt hoe afgelegen dit gebied is. We rijden naar Raudisanður, een roodkleurig strand, met daarnaast een kerkje. De enige manier om hier te komen is via een onverharde bergweg, zo eentje “met zonder vangrails”. We rijden door naar Latrabjarg, op het uiteinde van het onderste blaadje van de varen. Het is het meest westelijke punt van IJsland. We maken er een wandeling langs de fjorden. Door de wind is het ijskoud, gelukkig hebben we mutsen en handschoenen bij ons. Maar het is bovenal een fantastische plek. Miljoenen vogels nestelen hier, onder andere papegaaiduikers, jan-van-genten en alken. De kliffen zijn wit van de vogelpoep. Een bordje waarschuwt voor “veertien kilometer lang kliffen zonder hekken”. Die kliffen zijn tot vierhonderd meter hoog, met instabiele klifranden. En het is dan wel een paradijs voor vogelaars maar het is dus géén goed idee om met een verrekijker voor je ogen rond te lopen, staat er. Check.

Na deze uitstapjes hebben we honger. Het tankstation in Patreksfjörður heeft een lunchhoek, maar helaas, de keuken is al dicht. Wij zijn echter niet voor een gat te vangen. Er is een supermarktje. We vragen de jongedame achter de toonbank of ze iets te eten voor ons heeft. Haar antwoord is helder. “Nee.” Ze praat Engels met – als ik me niet vergis – een licht Oost-Europees accentje. “Maar ik heb wel deze baconsandwiches die ik probeer te maken.” Daar zijn we snel uit. We hebben immers honger. Ik zeg, doe ons maar zo’n baconsandwich. “Die?” Ze wijst nogmaals naar de sandwiches die ze probeert te maken. Ik heb ooit een verkooptraining gedaan en daar heb ik geleerd dat je een koopsignaal nooit kapot moet praten. Maar zij somt alle ingrediënten nog maar eens op: sla, mayo, paprika, komkommer, tomaat, brood, en bacon dus. Het water loopt ons in de mond. Het kan eigenlijk niet beter. Die moeten we hebben. Ik bevestig onze bestelling op de allerbevestigendste toon die ik in huis heb. “Vier!?!?” Ze kijkt me aan alsof ik een vijandig bod op de hele supermarkt uitbreng. Ach, ik snap het ook wel. Je probeert met volle overgave baconsandwiches te maken – dan wil je ze ook het liefst zo lang mogelijk bij je houden.

Het is vier graden boven nul en de zon schijnt. Perfect IJslands weer dus. We hebben lekker geslapen en ontbeten in het Bildudalur guesthouse. Wel heeft Teun last van misselijkheid, dus het is voor hem even afzien als we via een behoorlijk gatige weg naar de Dynjandi waterval rijden. Maar de waterval maakt veel goed. Het is de grootste van de Westfjorden, honderd meter hoog is hij. Het is er zo een die zijn kruit niet in een keer verschiet; het water dondert trapsgewijs naar beneden. We vervolgen onze weg, en dan, rond lunchtijd herhaalt zich de zoektocht naar eten. Plaats en tijd spannen nu samen: middle-of-nowhere, Dag van de Arbeid. Er ís niks, en het is dicht. Nou ja, in Flateyri – een dorpje op een klein schiereiland in het Önundarfjörður – is een winkeltje, en nog open ook, maar het assortiment gaat ons niet redden van de hongerklap. Via een eenbaanstunnel gaan we naar Suðureyri, in het volgende fjord; een schattig dorp maar ook uitgestorven. We rijden door naar Isafjörður, met een kleine drieduizend inwoners de grootste stad én hoofdstad van de Westfjorden. Ook Isafjörður ligt op een schiereilandje, in het Skutulsfjord. Het is een plek met een rijke historie van internationale handel – het was enige tijd een Hanzepost – en van walvisvaart. Een aantal mooie huizen uit de achttiende eeuw en negentiende eeuw herinnert nog aan deze tijden, ook al staat er tegenwoordig een moderne sneeuwscooter voor de deur. Heksenvervolging was ook een ding hier in de regio. Vermeende heksen (m/v/x) werden verbannen naar Hornstrandir, het bovenste varenblaadje van de Westfjorden. Tegenwoordig is dat een vrijwel onbewoond natuurreservaat.

Het hotel waar we slapen heeft ook wel iets van onbewoond reservaat – er is geen personeel, en in de lift ontbreekt een plafond. Ik heb – en ik zeg dit liefdevol – slechtere plekken gezien om een horrorfilm op te nemen. Voor het eten mogen we aanschuiven in het zusterhotel een paar straten verderop. Daar is wel personeel, en die maken lekkere burgers en cocktails en zetten ‘s morgens een uitgebreid ontbijtbuffet klaar. Wat daar opvalt: naast de skyr en de muesli staat een grote fles visolie, met borrelglaasjes ernaast. Zo kan je de dag dus beginnen met een shotje omega-3. Goed voor de hersenencellen! En het helpt tegen depressies, wordt beweerd. Voor de generatie die kokhalst bij alleen al de herinnering aan levertraan: dat is echt verleden tijd. Aan deze visolie is een lekker limoensmaakje toegevoegd, je slaat het spul zo achterover (of je mikt het door de gin tonic, doe eens gek).

Donderdagochtend rijden we richting Hólmavík. Beetje bij beetje laten we het gebied van de Westfjorden achter ons. Het landschap maakt plaatst voor een besneeuwde hoogvlakte. We blijven nog even in de heksensfeer: in Holmavik bezoeken we het Sourcery en Witchcraft museum. Dat blijkt bepaald geen plek te zijn voor tere auraknuffelaars of biodanzababes. We worden getrakteerd op verhalen uit de IJslandse folklore, onder meer over het strippen – en vervolgens aantrekken! – van de huid van een dode man, het verzamelen van het haar en menstruatiebloed van maagden, en het bestelen van arme weduwen bij Kerst, en dat alles met het doel om nog grotere (?) ellende te voorkomen. Ook dat is IJsland! Na ons bezoek checken wij in bij ons huisje voor de nacht. De vriendelijke eigenaar wijst ons op een paar veiligheidsaspecten. Ten eerste, de hot tub waar bronwater instroomt met een temperatuur van maar liefst 46 graden Celcius. Ten tweede, de elf die op de heuvel achter het huisje woont. Hij – die elf dus – gaat elke dag vissen maar vangt niets, en zegt voortdurend mooie dingen, maar pas op: die kloppen niet altijd. Het huisje is vernoemd naar de elf – Fagurgali, IJslands voor mooie praatjes. We nemen beide waarschuwingen van onze gastheer zeer ter harte. Bronwater en elfjes, met beide hoor je niet te sollen in dit land.

Noord IJsland

Het is een grijzige dag als we opstaan. Vandaag verleggen we onze aandacht naar het noorden van het land. Het is een stukje rijden naar onze volgende bestemming in de buurt van Hofsós. We pauzeren onderweg bij een Sundlaug, een zwembad. Ons kroost vermaakt zich daar nog altijd uitstekend, en wij ook – samen met de IJslanders keuvelen in een hot tub, bekertje thermoskoffie in de hand, en natuurlijk afsluiten met de zwembroekcentrifuge. We overnachten op een paardenboerderij bij Sauðárkrókur aan het Skagafjord. Kamer Snorrie is voor ons. Na het eten genieten we van de mooie weerspiegelingen in de rivierdelta.

De volgende dag rijden we naar Dalvik. Onderweg nemen we een kijkje bij Grafarkirkja, een laat-17e eeuws turfkerkje, het oudste van IJsland. We zwemmen in een prachtige infinity pool in Hofsós. En we bezoeken het haringmuseum in Siglufjörður. Die laatste biedt een fascinerende blik op een industrie die vooral in de twintigste eeuw een grote bijdrage leverde aan de IJslandse economie. Een paar tunnels verder bevinden we ons opeens in een prachtig sneeuwlandschap, compleet met skiers enzo, waar we overnachten in een stacaravan.

Husavik is de volgende stop. We gaan walvissen kijken. Een beetje spannend is het wel, of je überhaupt iets gaat zien, en zo ja, of die ervaring opweegt tegen de zeeziekte en bevroren lichaamsdelen. Elf jaar geleden waren we hier ook, toen namen we onze acht maanden oude dochter mee op walvissafari, in de maxi-cosi. (Tip: niet doen.) De bijwerkingen waren toen niet te negeren, er werd schaamteloos gekotst en gekleumd. Toen zaten we op een vissersboot, vandaag gaan we met een RIB, een rigid inflatable boat. “RIBs zijn zeer geschikt voor ruige zeeomstandigheden”, lees ik op Wikipedia, “maar dat komt misschien deels doordat het vertrouwen groter is dat ze niet zinken”. Nou, dat niet zinken spreekt mij heel erg aan. Maar verder word ik er niet per se rustig van. Een maxi-cosi lijkt me sowieso uitgesloten, maar dat geeft niet, onze dochter heeft leren lopen. Hoe dan ook, over de kou is nagedacht vandaag. We moeten allemaal een dikke overall aan. Terwijl we ons daarin wurmen krijgen we een halve hitteberoerte, dat geeft hoop. En dan varen we uit. De snelheid zit er meteen goed in, de RIB stuitert over de golven. Vervolgens gaat het zo: terwijl je je krampachtig vasthoudt aan de stoel voor je, scan je in opperste concentratie de oceaan, na een half uur heb je al dertien keer een rots of een kluit zeewier voor een walvis aangezien, de kapitein doet net alsof het allemaal goed komt, jij begint je af te vragen hoe lang nog en of dit nou wel zo’n goede investering was, en dan BAM, de eerste walvis op half twee. En vlak daarna nog een, en als je geluk hebt nog een. Het is dus echt een kwestie van geduld. En voor je het weet heb je achtentachtig zeezoogdierfoto’s gemaakt, heus niet allemaal voor in de National Geographic, maar toch. Iedereen geniet. Voor de annalen: wij hebben een school witneusdolfijnen gezien, twee dwergvinvissen (minke whales), twee bultrugwalvissen, en een hoop papegaaiduikers en andere vogels op Lundey, ook wel bekend als Puffin Island. En met de bijwerkingen viel het reuze mee dit keer. Missie geslaagd.

Eenmaal terug op de wal rijden we landinwaarts, naar Dettifoss. Dat is een indrukwekkende waterval, de grootste van Europa gemeten in de hoeveelheid water die er doorheen stroomt. Voor een goed uitzicht moeten we eerst een stuk door de sneeuw ploeteren. Waar geen sneeuw ligt zie je het lavagesteente. Dit landschap ziet er uit als brownie met poedersuiker.

De volgende dag maken we een wandeling rond de krater van Hverfell, wederom een schoolvoorbeeld van een kegelvulkaan. De krater is één kilometer in diameter, wat betekent dat je na ongeveer 3,141592653 kilometer rond bent. Het is stralend weer, maar de ijzige wind en het klimmetje omhoog maken dat het net geen walk in the park is. Van boven hebben we een prachtig uitzicht op het Mývatn gebied. Ook de rest van de dag staat in het teken van vulkanisme. Bij Krafla kijken we in de krater, aanschouwen we een geothermaal verwarmde douche midden op straat, en ruiken we de niet te ontlopen zwavelgeuren bij de energiecentrale. Bij Hvrerir – IJslands voor hete bronnen – staan we met onze neus bovenop de modderpoeltjes en fumarolen. Zelfs onze bloedeigen zoon vertoont vandaag de mentale kenmerken van een vulkaan, maar dat is hem vergeven; puberteit en vakantie met je ouders gaan niet altijd goed samen. Bij Skútustaðir, aan de rand van het Mývatn meer, genieten we van het prachtige landschap met pseudokraters – dat is wat je krijgt als lava over een moerassig gebied stroomt.

We sluiten de dag af in Mývatn Nature Baths, een wat meer “doorontwikkeld” thermaalbad, zo eentje met een bar in het water. Er zijn uitbreidingsplannen die doen vrezen dat dit de tweede Blue Lagoon gaat worden, misschien wel een gat in de markt nu de eerste Blue Lagoon door vulkanisme in haar voortbestaan wordt bedreigd. Enfin, nu is het nog net leuk hier, zeker als je niet kunt kiezen tussen kroeg en zwembad. Als amateurantropologen observeren wij vanuit het comfortabel warme water andere bezoekers in uiteenlopende staten van intoxicatie.

Dinsdag rijden we naar Blönduós, langs de Godafoss waterval en via Akureyri, waar een paar uurtjes doorbrengen in een van de mooiere “traditionele” zwembaden van  IJsland, met de heetste pool, de gaafste glijbanen en een mooi baantjesbad. Als we doorrijden heeft het stralende weer van gisteren definitief plaatsgemaakt voor natte sneeuwbuien en dreigende luchten. Spijtig? Voor Ellen met de camera in de hand is dit een festijn. We sluiten ons verblijf in het noorden af met een overnachting in een prachtig guesthouse. Het avondeten wordt geserveerd aan een lange tafel waar we aanschuiven samen met de zes andere gasten van het guesthouse. Terwijl wij sterke verhalen uitwisselen met onze medereizigers zetten onze gastheer en -vrouw een voortreffelijk driegangendiner op tafel: tomatensoep met garnalen, beekridder (arctic char), chocoladecake, en een fijn glas wijn erbij.

Snæfellsnes

Woensdagochtend rijden we door naar Snæfellsnes, een vulkanisch schiereiland aan de westkust. Als je maar weinig tijd hebt in IJsland dan is dit een mooie plek om te ontsnappen aan de toeristische hotspots. Het is onze laatste stop voor Reykjavik. Snæfellsnes heeft veel te bieden. Als je geluk hebt – en dat hebben we – spot je hier een poolvosje. Bij Ytri Beach zien we zeehonden. We rijden een rondje door Berserkjahraun, een prachtig vierduizend jaar oud lavaveld bedekt met mos. Dit is het soort wegen waarvoor je een 4-wheel drive hebt. En dat laatste geldt helemaal voor een uitstapje dat we de volgende dag maken, naar de Skalasnagi vuurtoren, spectaculair gelegen aan het Saxholsbjarg klif. Zo’n slechte weg hebben we nog niet eerder gereden. Thorzijdank loopt het goed af; we hoeven geen beroep te doen op de AIJWB. Vanuit ons huisje maken we een wandeling naar Gatklettur, een enorme basaltboog in zee aan de zuidkust van het schiereiland. Net als elf jaar geleden sluiten we de dag af in het zwembad van Stykkishólmur, badend in bronwater voorzien van een Prestigieus Duits Keurmerk.

Onze verblijf in IJsland loopt ten einde. Via de basaltkolommen van de Gerðuberg kliffen rijden we naar Reykjavik. Daar bezoeken we nog twee culturele hoogstandjes. Nummer een is het phallological museum, een expositie gewijd aan het mannelijk geslachtsdeel, zowel menselijk als dierlijk. De reactie van onze pubers varieert van onverschillig tot extreem gegeneerd. Wij vinden het amusant en nog best informatief. Nummer twee is het punkmuseum, een expositie over de geschiedenis van de punkbeweging in IJsland. Nou ja, expositie klinkt misschien wat groots en verheven. Het hele ding is gehuisvest in een voormalig openbaar toilet. Idiosyncratisch is het woord. En met deze – letterlijk – ondergrondse activiteit sluiten wij de vakantie af.

Snorkelen bij Silfra

Kerið Crater, Secret lagoon, Krýsuvík Geothermal Area

Westfjorden – Látrabjarg, Rauðisanður, Bildudalur, Dynjandi, Flateyri, Suðureyri, Isafjörður & Drangsnes

Hotsprings en zwembaden in de Westfjorden – Krosslaug, Hellulaug, Drangsnes, Reykjafjarðarlaug, Gvendarlaug

Noord IJsland – Sauðárkrókur, Siglufjörður, Dalvik, Mývatn

Snæfellsnes schiereiland