Gozo, september 2013

Pif-Paf

Malta en Gozo

We wachten op de boot naar Gozo. Het is warm, tegen de dertig graden, en we hebben er al een hele reis op zitten – met de auto naar Hoofddorp, het busje naar Schiphol, vliegen naar Malta, en dan een lange en misselijkmakende transfer van het vliegveld naar de ferry – stiekem duurt het allemaal wat langer dan verwacht.

En dan worden we ook nog berispt. “Madam! We have a baby changing room!!” Midden in de grote, lege vertrekhal hebben we zojuist Tessel van een vieze poepluier verlost. Niemand kon het zien, behalve één passagier die stoïcijns voor zich uit bleef kijken – en de beambte dus. Hij kijkt alsof de Nederlands-Maltese verhoudingen in gevaar zijn. Gelukkig rest na de veerboot alleen nog een taxiritje naar ons Farmhouse en dan zijn we er. Klaar voor twee weken overherfsten.

Trouwe lezers zouden kunnen denken dat wij van eilanden houden. Onze recente vakanties gingen achtereenvolgens naar Zakynthos, Cuba, Lefkas, Texel, Ameland, IJsland, en nu dus naar Gozo. In 2014 liggen nog Curaçao, Ierland en Japan in het verschiet. Een ongebroken reeks van tien eilandvakanties – and counting. Als je je bestemmingen zou kiezen met een willekeurige prik op de aardbol dan is de kans op zo’n reeks kleiner dan 0.000000000001%. Daarmee is onze eilandvoorkeur bewezen met een significantie waar de gemiddelde vrijetijdswetenschapper alleen maar van kan dromen. De vraag blijft: waarom? Wat is er mis met het vasteland of desnoods met een schiereiland? En wie noemt zijn dochter nou naar een eiland? Ik kom niet verder dan dat wij iets met zee hebben, want dat is toch waar veel eilanden door omringd worden. En ja: wij houden van prikkelarm en van overzicht, en wij denken dat te vinden in de besloten sfeer van een eiland. Zoiets moet er achter zitten, maar pin me er niet op vast.

De chauffeur wijst waar de sleutel van het appartement ligt.
“Enjoy your holiday!” zegt hij nog. Op straat ligt een platgereden rat.
“I’m sure we will,” zegt Ellen.

De woonkamer lijkt op een wijnkelder, met dikke muren, en van die rustieke bogen aan het plafond. Achter het huis is een tuintje, daarachter ligt het zwembad. We gooien onze bagage in een hoek. Vakantie! Niks moet, alles mag. Nou ja, niks, zwemmen, eten en slapen, dat moet even – op straffe van hitteberoerte, hongerklap en algehele uitputting. Maar daarna is alles vrijheid blijheid.

Ellen rent vlak voor sluitingstijd naar de winkel en komt terug met diepvriespizza’s. Ik zoek bestek. Geen bestek. Ik stoot mijn hoofd. Ellen vraagt waar de slaapkamers zijn.
“Boven,” zeg ik. Toch knaagt er iets.
“Waar is de trap dan?”
De bel gaat. Een vriendelijke mevrouw komt de auto brengen. Ze blijft hangen voor een praatje, en lijkt immuun te zijn voor chaos. Tessel huilt en Teun probeert tevergeefs zijn zwemkleding aan te trekken, zo’n supermanpak dat moet voorkomen dat hij verbrandt of verdrinkt. Ellen roept dat de trap buiten is, en dat de deur in het slot valt als je niet uitkijkt. Ik blaas een zwembandje op en stoot weer mijn hoofd. Kutbogen. Ik zoek een telefoonnummer om te vragen waar de vorken zijn. Het nummer hangt bij de deur, het bestek ligt onder de eettafel. Wie verzint zoiets. We gooien de pizza’s in de oven. Die prikkelarmoede komt later wel.

Wat ook later komt zijn de muggen. De geluidloze variant, van die geniepige, kleine monstertjes. Tegen zonsondergang zetten ze de aanval in. Ellen telt de volgende dag vijfentwintig bulten op één ledemaat. DEET? Doet dus niks. Bij de buurtwinkel raden ze Pif-Paf aan, afdeling chemische oorlogsvoering. Ellen koopt vijf spuitbussen. “Als dit niet werkt, vliegen we terug,” zegt ze. Ze lijkt het te menen.

Wij hebben samen de halve wereld afgereisd, tussen de rioolratten en de kakkerlakken geslapen op hotelkamers met het comfort van een kapotte IKEA keukenkast – gaan we ons dan nu laten afschrikken door een paar ongemakjes op Malta? Ik dacht het niet. Maar ik houd wijselijk mijn mond, ik ken mijn pappenheimers. Geef Ellen twee dagen de tijd om te wennen en dan komt alles goed.
“Geef me twee dagen,” zegt Ellen.
“Dan komt alles goed,” vul ik aan.

Ik deel de kamer met Tessel, Ellen slaapt een verdieping hoger bij Teun. Gezien de indeling van het huisje lijkt ons dat het beste. Nachtelijke romantiek komt thuis wel weer. Ellen doet nog een ontdekking. “Wist jij dat ze hier andere stopcontacten hebben?” Nou weet ik een paar dingen over Malta, over hun ridderorde en hun songfestivaloverwinningen (geen), maar voor praktische zaken als stopcontacten en tijdzones heb ik een reisgids. En die lees ik pas in het vliegtuig. Uitgestald op de keukentafel liggen drie telefoons, twee tablets, twee camera’s, een e-reader, een nachtlampje, een neushaartrimmer, een babyfoonzender, een babyfoonontvanger, en nul passende stekkers. Na lang zoeken vinden we achter de TV-kast een adapter. Die gebruiken we om afwisselend één van de apparaten op te laden zodra Tessel wakker is en de babyfoon eruit kan. Wat een geluk trouwens dat ik mij nat scheer en dat wij helemaal niets met gadgets hebben. Daardoor blijft het probleem beheersbaar.

De hele zaterdag hangen we loom in en rond het zwembad. We hebben een dagtaak aan het tellen van hagedisjes en het verplaatsen van olijven die spontaan uit de boom vallen. Onthaasten doe je zo. De tweedaagse gewenningsperiode is vol op gang en ik voel dat er verandering op komst is; het eilandgevoel staat op het punt om door te breken. Ook bij Ellen.

Zondag rijden we naar het Azure Window aan de westkust. Het is een natuurlijke brug van kalksteen, vijftig meter hoog. Je mag er niet op, las ik, vanwege instortingsgevaar. Toch lopen er een paar mensen. Mocht het misgaan dan winnen ze misschien wel een Darwin Award. Er zijn saaiere manieren om dood te gaan.

Bij het Azure Window eten we voor het eerst buiten de deur. Het is druk in het restaurant. Naast ons zit een groot gezelschap. Aan het hoofd van de tafel zit de pater familias, een dubbelganger van Huub Stapel, geflankeerd door twee Stapelzonen, met hooggehakte vriendinnen en schattige kindertjes in zondagse kleding. Dit is hoe Maltezen graag de zondagmiddag doorbrengen: met de hele familie uit eten. Inburgeringskudo’s voor ons dus.

En dan het eten zelf, hoe is de Maltese keuken? Het is geen onbelangrijke vraag voor stijnenellen. Sneeuwstormen, lekkende wc’s, sprinkhanen, ratten, gehorige buurkamers met krijsende hoeren – we zijn op vakantie bereid van alles door de vingers zien, zolang het eten maar klopt. En weliswaar kan dat rond de Middellandse Zee bijna niet misgaan – of je moet onverhoopt honger krijgen in Gibraltar – we hanteren toch een soort pikorde. Italiaans gaat boven Grieks gaat boven Spaans gaat boven Portugees. De vraag is waar Malta binnenkomt in deze hiërarchie. Het eiland is een kanonschot verwijderd van Sicilië dus daar zal het niet aan liggen. Welnu. Ik weet dat je op één datapunt geen theorie bouwt, maar zodra het eten op tafel staat schiet onze gelukverwachting voor de komende twee weken omhoog als het aandeel Shell na de ontdekking van een olieveld ter grootte van de Stille Oceaan. Niet dat het nou meteen de hemel op aarde is – sorry als ik overdreef daarnet – maar wat op tafel staat is gewoon goed, degelijk, Mediterraan voedsel. Waarschijnlijk hadden we in ons verwachtingspatroon ingecalculeerd dat Malta een verleden heeft als Britse kolonie. Je weet nooit wat zoiets aan sporen nalaat. Het blijkt dus alleszins mee te vallen. Eat your heart out, stijnenellen.

Gaandeweg ontdekken we meer moois op Gozo. De schoonheid zit hem in kleine dingen. Dat kan ook niet anders op een eiland ter grootte van Terschelling; vanaf onze standplaats in Ghasri rijd je in een half uurtje naar alle uithoeken. Een paar keer gaan we naar Xlendi aan de zuidwest kust. Aan het eind van de smalle baai met steile rotswanden ligt een rijtje restaurants, waaronder een potentiële favoriet voor deze vakantie. De zee begint precies waar het terras eindigt. Er zwemmen massa’s kleine visjes die vechten om het brood dat de kinderen in zee gooien. Een stukje verderop wordt gedoken, ondanks de harde wind en de hoge golven.

Op andere dagen rijden we naar het zandstrandje in Ramla Bay, of naar de zoutpannen in Marsalforn. We maken ook regelmatig met z’n vieren een wandeling, waarbij Teun uiteraard zelf loopt en Tessel in de rugdrager zit. Dat gaat verrassend goed, we lopen anderhalf tot twee uur zonder al te veel gemopper. Zo klimmen we naar de vuurtoren bovenop een heuvel even buiten Ghasri. Natuurlijk bezoeken we ook de Citadel in Victoria, de hoofdstad van Gozo. Het is een plek met een rijke historie. Al ver voor Christus werd hier een versterking gebouwd, en vervolgens hebben onder andere de Feniciërs, de Romeinen en de kruisridders er hun verdedigingswerken opgetuigd. De dikke muren, harnassen en kanonskogels maken grote indruk op Teun. En je kan in de Citadel lekker eten, zeg ik erbij.

Een beetje verliefd worden we op Mgarr ix-Xini, een afgelegen baaitje in het zuiden van het eiland. Het laatste stuk weg ernaar toe is zo smal en steil dat je er niet aan moet denken dat je een tegenligger tegenkomt (of zelf bent). Aan de waterkant is een groepje mensen druk in de weer met duikmaterieel. Een paar meter verderop, onder de bomen, is een terras met een open keuken, een soort luxe campingkookblok. De kok komt standaard even aan tafel langs om te laten zien wat voor mooi stuk vlees of vis hij op de grill gaat leggen. We eten er heerlijk, en moeten beloven om terug te komen – hoe erg is dat – omdat we geen geld bij ons hebben. De volgende dag na de lunch loopt Ellen met Teun over een rotsig wandelpad omhoog, naar een klif boven de monding van de baai. Aan het eind van het pad staat een riddertoren. Met Tessel op de rug was ik al na twee minuten afgehaakt. Als Ellen terug is moet ze toegeven dat dit eigenlijk geen kleuterwandeling was.

Gaandeweg zijn de ongemakken van de eerste vakantiedagen tot een acceptabel niveau teruggebracht. Driemaal daags besproeit Ellen alle kamers van ons appartement met Pif-Paf. De aanwas van muggenbulten vlakt af, en onze kinderen blijven sowieso buiten schot. Wel ziet Ellen na een paar dagen gele uitslag in mijn haar. Het lijkt een exotische vorm van roos. Net als ik op het punt sta om een dermatoloog te bellen, realiseert Ellen zich dat de uitslag dezelfde kleur heeft als het plafond van ons appartement. Daar stoot ik mij nog minimaal vijf keer per dag tegen. En de steensoort waaruit het huis is opgetrokken is zo zacht dat er bij elke botsing een laagje sediment op mijn schedel achterblijft. Het is een geruststellende verklaring – voor mijn hoofd althans, want wat zegt dit over de houdbaarheid van zo’n huis?

Het is vrijdagavond halverwege de vakantie en we lopen een rondje na het eten. Aan de rand van het kerkplein brandt een vuur, nieuwsgierig komen we dichterbij. Het blijkt de voorbereiding voor een barbecue. Acht vriendelijke, uitgelaten volwassenen zitten in een garage, de deur wagenwijd open. De grootste druktemaker, een bonkige zeeman, staat bij het vuur en wenkt ons naar binnen. Er is geen ontsnappen aan; voor we het beseffen zitten we aan de zelfgemaakte wijn. Kinderbedtijd wordt opgeschort. Zodra de vlammen weg zijn wordt een lading sardientjes op het rooster gelegd. Een paar minuten later zijn de visjes klaar voor consumptie.

Chef barbecue strekt zijn arm in de richting van Teun. Op zijn bovenarm staat een getatoeëerd anker. Tussen duim en wijsvinger bungelt een visje.
“Here, you, eat! Yes, you! Eat, eat! EAT! EAT!!” buldert hij. De grens tussen gastvrijheid en dwangvoeding is aan het vervagen. Teun aarzelt, maar gaat overstag. Hij houdt wel van een visje. De Maltees verlegt nu zijn aandacht naar Tessel. Ze zit in de rugdrager waardoor ze elkaar recht in de ogen kijken. Het gaat van koedie koedie ben jij lekker op vakantie met je papa en mama en wil jij soms ook een visje, maar dan uitgesproken alsof er een peloton kruisridders voorbereid wordt op een Turkse invasie. Het is niet het soort lichaamstaal waar baby’s doorgaans voor warmlopen, maar vanavond werkt het. Tessel glimlacht. We mogen blijven.

We krijgen brood met zongedroogde tomaat en basilicum – allemaal eigen kweek. De smaak is intens. Het verbaast onze gastheer niets dat we van Maltees eten houden. “Malta,” zegt hij terwijl hij op zijn buik wijst, “is the belly button of the world.”
Ik begin er maar niet over dat hun oosterburen soortgelijke dingen roepen. De sfeer vanavond doet sowieso denken aan My Big Fat Greek Wedding. There are only two kinds of people: those who are Greek and those who want to be Greek. Vervang Grieks door Maltees en je hoort onze barbecuemeester praten.
“Zijn jullie allemaal familie van elkaar?” vraag ik nog tussen neus en lippen door. Het antwoord omvat de genealogie van de halve dorpsbevolking, tot drie generaties terug.

“Dus u maakt wijn,” constateer ik.
“Ach, wat heet,” zegt de chef, “de wijn maakt zichzelf. Ik gooi alleen maar de druiven, het water en de suiker bij elkaar en that’s it.”
“Best lekker,” zegt Ellen, half tegen mij.
“Wat zei jij nou? Zei jij fuck you, jij zei fuck you, hè?!”
De anderen lachen. Let niet op hem, lijken ze te willen zeggen, zo is hij, zeker met een paar wijntjes op. Dan moet je Ellen hebben, die gooit graag nog wat olie op het vuur. Maar ze krijgt de kans niet; als bij toverslag zijn alle aanwezigen verzonken in gebed, de handen gevouwen, het hoofd gebogen.
“En nu bidden we,” fluistert de baas.
“Dat doen we altijd voor het eten,” vult een ander aan, “bidden”. Afgezien van de naam Maria die af en toe opduikt valt er geen chocola te maken van het geprevel. Het had voor ons Arabisch kunnen zijn. Het gebed eindigt even abrupt als het begon.
“Jij zei echt fuck you, hè. Ik hoorde het wel. Hier, neem nog een glas!”

Op tien minuten rijden van ons huis staat de basiliek Ta’ Pinu. Er tegenover kronkelt een prachtig wandelpad tegen een heuvel omhoog. Langs het pad staan veertien kruiswegstaties, sculpturen die het lijden van Jezus Christus verbeelden. We kiezen een mooie avond uit om omhoog te klauteren. De zon gaat onder en Ellen maakt foto’s waarvan ik denk: als ze daar geen prijzen mee wint dan eet ik mijn wandelschoenen op. (Ik heb mijn schoenen nog.)

Soms gaan we gewoon een stuk rijden met de auto. Tijdens een van die ritjes komen we uit bij een klif vanwaar we in de diepte het Azure Window zien liggen. Een paar dagen later stapt Ellen bij het Azure Window samen met Teun in een motorbootje. Twintig minuten later zijn ze terug. Ellen ziet bleek. Ze heeft voor in de boot gezeten met Teun tussen haar benen geklemd. Uit de losse pols heeft ze in het begin nog een mooie foto kunnen maken, daarna was het een gevecht tegen golven van drie meter hoog. Goed dat Tessel en ik aan wal zijn gebleven. Toch iets geleerd in IJsland.

Na een paar tropische dagen en een week lang gewoon lekker zomerweer, valt er de laatste dagen de nodige neerslag. Na één dag met alleen maar regen volgt een explosie van duizendpoten in en om het huis. Overal zitten ze: op het terras, op de trap, op de vloer, op de muren, en aan het plafond. Ellen en Teun zijn bang dat ze ’s nachts vanaf het plafond in hun mond vallen. Gewapend met een keukenrol begin ik de insecten een voor een op te ruimen. Verfrommelen is niet genoeg, dan kruipen ze zo weer rond. Je moet hard knijpen tot ze knak zeggen. “Smerige wormen!” roept Teun. Na een korte instructie helpt hij mij met opruimen, en hij lijkt er plezier in te hebben. Desondanks stuit de mechanische verdelging op limieten, we kunnen er met zijn tweeën niet tegenop knijpen. Pif-Paf doet ook niets; ik vermoed dat zelfs een spuitbus met kernramp deze invasie niet kan stoppen. Op dit soort momenten zoek ik troost in de ongetwijfeld nuttige rol die deze beestjes vervullen in de voedselketen, een rol die snel concreter wordt als ik Tessel over de vloer zie kruipen, met haar dagelijks aanbevolen hoeveelheid proteïne voor het grijpen.

De vakantie loopt op z’n eind. Onze vliegtuig vertrekt vrijdagochtend om zeven uur. Om niet een complete nachtrust op te offeren aan de tijdrovende tocht naar het vliegveld, hebben we geregeld dat we een dag eerder al naar Malta kunnen. In ons appartement wachten we op de pick-up.
“Papa hoe laat komt de taxi?”
“Om negen uur.”
“En hoe laat is het nu?”
“Acht uur.”
Een minuut later. “Papa is het nog steeds acht uur?”
“Mwa, ongeveer wel ja.”
Tien minuten later. “En nu papa, is het nog steeds acht uur?”
“Ach jongen, dat hangt natuurlijk helemaal af van de meetgevoeligheid van je tijdswaarneming. En van de misschien wel granulaire structuur van de tijdruimte, wie zal het zeggen!”
Weer vijf minuten later. “En nu papa, is het nu nog steeds acht uur?”
Ik krijg een visioen dat de tijd hier stil blijft staan, dat we gedoemd zijn om de rest van ons leven een uur lang te wachten op een taxiritje. Zoiets als in de film Groundhog Day – Groundhog Hour?

Toch is daar ineens de taxi. Precies op tijd, anders dan de mevrouw die onze huurauto zou komen ophalen. Ze heeft zich verslapen zegt ze door de telefoon. We leggen de sleutel in de auto en laten ons naar de bootterminal rijden.

Een vrouwenstem op de veerboot houdt een lang verhaal over de geneugten van Malta en over de catering en veiligheid aan boord.
“Rescue boat,” herhaalt Teun, “dat zegt Diego ook.”
Hij speelt met een miniatuur kruisridder die hij een paar dagen geleden heeft onthoofd door hem op de grond te laten vallen. Je kan dan tegen je zoon zeggen, wees verdorie eens wat zuiniger op je spullen, maar je kan het ook zien als een fraai staaltje historical reenactment. Onthoofding was beroepsziekte nummer één in de tijd van de kruisridders.

De laatste dag en nacht brengen we door in Marsaxlokk, een vissersdorpje niet ver van het vliegveld. De haven ligt vol met kleurige boten. Terwijl Ellen en Tessel in het hotel bijslapen, loop ik met Teun een rondje. ’s Nachts liggen we met z’n vieren op één kamer. Terwijl de andere drie snurken houdt het felle balkonlicht mij wakker. Na een poos begint er iets te piepen. Het balkonlicht floept uit, alles is aardedonker. Mijn gedachten beginnen te ratelen. Lijkt op stroomuitval. Het gepiep is van de elektronische vergrendeling. Zitten we nu vast? Vast niet. Doet de wekker het nog? Komt goed, we hebben telefoons. Maar de chauffeur, heeft die een wekker met een stekker? Hoe vinden we zo snel een andere taxi als we geen internet hebben? Dit wil je niet als je voor dag en dauw moet vliegen. Wordt er wel eigenlijk wel gevlogen bij een stroomstoring? Als om vijf uur de wekker afgaat is het nog steeds pikdonker. Het lukt net om iedereen aan te kleden en alles in te pakken, dankzij het licht van twee tablets, twee telefoons en een e-reader.

We wachten op de stoep voor het hotel. Geen taxi. En het was al krap gepland, we hadden ons laten ompraten om te delen met een stel dat een uur later vliegt. Ellen heeft een tas tussen de deur gezet. Zo kunnen we nog naar binnen, je weet nooit waar dat goed voor is. Teun trekt de tas weg waardoor de deur in het slot valt. Gelukkig staat alle bagage aan de goede kant. En godzijdank Tessel en Teun ook, want wat hadden we moeten doen, zonder hotelpersoneel, zonder daglicht, zonder stroom, en met een vliegtuig dat over vijf kwartier vertrekt? Een kwartier later komt de taxi waardoor we op de valreep onze vlucht halen. We lachen. Alles komt goed. Dat zeiden we toch al?