Curasaurus
“Wij gaan naar Curasaurus!” Onze zoon roept het tegen wie het maar horen wil, al wekenlang. Hij is goed in voorpret. Zal hij teleurgesteld zijn wanneer hij er achter komt dat Curaçao geen Jurassic Park is? Het zal wel meevallen. Op IJsland stelde hij zijn verwachtingen ook snel bij. “Papa, waar zijn nou al die ijsjes?” Ik stamelde toen iets lafs, dat het ook maar een naam is of zo. “Oh,” zei Teun, en ging over tot de orde van de dag.
Hoe dan ook, we gaan de oceaan over. Met zijn vieren op drie vliegtuigstoelen. Het is lastig te herleiden hoe zo’n idee tot stand komt, maar op een gegeven moment heb je tickets gekocht en durf je niet meer hardop te zeggen dat het waanzin is. Terwijl je dat soms wel denkt. Tien uur lang in een vliegend ontbijtkoekblik, met een baby op schoot. Vrijwillig! En dan beginnen mensen ook nog te roepen dat het eiland niet zoveel voorstelt, dat je het er na, mwah, een weekje wel gezien hebt, en dat je wat dat betreft net zo goed naar Mallorca of zelfs Terschelling kan gaan. Niks ten nadele van Mallorca of Terschelling, maar na zo’n opmerking slaat de twijfel wel toe. En hard ook.
Maar hoe mooi werkt de menselijke geest: als je ergens maar lang genoeg wakker van ligt, dan valt het enorm mee zodra puntje bij paaltje komt. Ons onderbewuste is stiekem heel goed in expectations management. En puntje komt bij paaltje – in de rij voor de gate. Er staat een menigte ouders met kleine kinderen. Het lijkt wel een concert van K3. In het vliegtuig blijkt ook nog dat alle gezinnen strategisch bij elkaar zijn gezet. Eén stel zonder kinderen belandt er midden tussenin. Vast per ongeluk, maar de paniek in hun ogen is er niet minder om. Ze weten niet hoe snel ze een andere plaats moeten vragen.
Vliegen-met-kinderen is een beetje een dingetje. Maar bekijk het eens zo: hoe vaak krijg je als drukbezette vader nou de kans om tien uur lang met je dochter op schoot te zitten? Bijna nooit toch? Noem het cognitieve dissonantie, maar ik vind zo’n vlucht een van de hoogtepunten van mijn vaderschap. Ik heb er wel een slapend been voor over.
Een van de stewardessen is voor de allerlaatste keer aan het werk. Haar collega’s hebben een schort voor haar gemaakt, met persoonlijke boodschappen. “Nooit meer flight safety!!” heeft er een op gezet. Zo heeft elk beroep zijn corvee. Uitgerekend wanneer het karretje van de catering onze rij blokkeert, en wij drie vliegtuigmaaltijden hebben uitgestald over twee tafeltjes – de derde is onbruikbaar doordat Tessel op schoot zit – roept Teun: “Ik moet plassen!”. De bijna-gepensioneerde stewardess helpt ons uit de brand. Ze tilt Teun uit zijn stoel en begeleidt hem naar het toilet. “Hij kan het wel zelf hè?” vraagt ze nog. De lieverd. Zouden ze dat bij Ryanair ook doen? Heeft Ryanair nog toiletten aan boord? En stewardessen?
Zwoel, een beetje macho
Op de parkeerplaats voor het vliegveld wacht Daniel, de autoverhuurder. Hij kent ons vakantiehuis en legt uit hoe we moeten rijden. Ellen wappert met een geel formulier. “Lopen we nog een rondje rond de auto?” Even de bestaande beschadigingen vastleggen om later problemen te voorkomen. Lachend overhandigt Daniel de sleutel. “Hey, wij doen niet moeilijk over een paar krasjes.” Zonder er meteen allerlei culturele clichés tegenaan te willen gooien: de toon is gezet, dit zijn de Antillen. Relax!
De auto is een Chrysler. Een Amerikaanse bak, zo’n hangmat op wielen. Op de sleutel zit een panic button. Dat is een knop die je zelfs in de meest verlammende stresssituaties blindelings kunt vinden. Een knop die je dus dagelijks per ongeluk indrukt. Het gevolg is veel kabaal en, inderdaad, blinde paniek, want hoe zet je hem nou uit? Nóg een keer indrukken met het risico dat hij extra lang doorgaat? Of gewoon afwachten en hopen dat er vanzelf een eind aan komt? Rustig nadenken is er niet bij, met honderdvijftig decibel om je oren. De enige troost is dat verder iedereen de herrie negeert. Wat dan weer vragen oproept over de effectiviteit van zo’n paniekknop als er echt stront aan de knikker is. Maar dat zien we dan wel weer. Zo gaan die dingen, paniek kan je niet plannen.
In de achterbak zit ook een soort paniekknop, een hendel waarmee je van binnenuit de achterklep kunt openen. Die kan heel handig zijn bij ontvoeringen. (Tenzij je zelf de ontvoerder bent, dan is het juist heel onhandig. Maar daar ga ik even niet van uit. Puur uit beleefdheid hoor, maak je geen illusies; het aantal ontvoerders en ontvoerden in deze wereld zal elkaar niet veel ontlopen, dus de kans dat jij bij een ontvoering aan de goede kant staat is ongeveer vijftig procent.)
Genoeg over paniekknoppen, we zijn onderweg naar ons vakantiehuis. Terwijl ik met de kindjes in de koelte van de airco blijf, duikt Ellen nog snel een supermarkt in. Ze komt terug met een tas vol etenswaren en met haar allereerste sfeerimpressie – want vliegvelden tellen niet. “Lekker tropisch,” zegt ze, “zwoel, een beetje macho.” Een motorrijder die ons tegemoet rijdt maakt spontaan een wheely. Ellen knikt. “Dat dus.”
Amper een uur nadat het landingsgestel is uitgeklapt staan we in ons vakantieverblijf. En dan hebben we dus al inkopen gedaan hè. Hoezo gaat alles langzaam op de Antillen? We worden welkom geheten door Juni, de beheerder. Hij laat ons het huis zien – en wat voor een huis! Antillean Dream heet het, en die naam dekt de lading. Het is hartstikke ruim. In de tuin is een privé-zwembadje. Over alles lijkt te zijn nagedacht, en alles doet het. Er zit zelfs een halfautomatisch ijsblokjesproductiesysteem in de koelkast. Ik heb er op slag een hobby bij. Wat zeg ik, een passie. De vraag naar ijsblokjes zal het aanbod amper kunnen bijhouden deze vakantie.
Terwijl Tessel en ik de volgende ochtend uitslapen, heeft Ellen met Teun in alle vroegte al Daaibooibaai bezocht. En ze hebben flamingo’s gekeken; er woont een kolonie een paar kilometer van ons huis bij een binnenmeertje in Sint Willebrordus.
“Hoe komt het eigenlijk dat ze roze zijn?” vraag ik aan Teun.
“Nou papa, dat weet jij best. Dat is omdat ze veel garnalen eten.”
Ik kan merken dat hij naar school gaat. En dat hij van zwemmen houdt; Teun is niet weg te slaan uit het zwembadje. Hij heeft zelf zijn zwempak aangetrokken. Na afloop blijkt dat hij zijn onderbroek er nog onder aan heeft. “Gelukkig is hij niet nat,” zegt hij.
Met z’n vieren gaan we aan het eind van de middag naar Playa Porto Marie. Een meute toeristen ligt er zij aan zij te bakken en te roken. Dit is ons ding niet. Om niet teveel op (en niet teveel af) te vallen bestellen we een bittergarnituur. En we troosten ons dat er nog veel meer stranden zijn op Curaçao. Zoals de Grote Knip, een rustig strandje iets verder naar het noorden, waar we de volgende ochtend doorbrengen. We zijn er al om half negen ‘s ochtends. Als we twee uur later de biezen pakken, voordat de zon ons wegbrandt, hebben we geen andere mensen gezien op het strand.
Op een steenworp afstand van onze stek ligt landhuis Daniel. Het is een van de tientallen voormalige plantagehuizen die nog zijn overgebleven op het eiland. Nu is het een mooi gelegen restaurant. We eten er ’s middags. Teun vermaakt zich op de trampoline en de schommels. Het eten is matig, maar we zijn bereid om het een tweede kans te geven, al is het maar voor de lekkere cocktails.
Natuurlijk bezoeken we ook Willemstad. De stad is gebouwd rond een baai, met aan weerszijden de oude stadswijken Punda en Otrabanda. Langs het water staan de bekende gekleurde huizen. Je kan van de ene naar de andere kant lopen over een pontonbrug, de Koningin Emmabrug. Als er schepen langs moeten dan scharniert hij weg, en mag je gratis met het pontje naar de overkant. Voor het autoverkeer is er de Koningin Julianabrug, de hoogste in het Caribisch gebied. Een gigantisch cruiseschip ligt aangemeerd aan de kade. Als die erdoor moet kunnen, dan snap je waarom die brug zo hoog is.
Living on the edge
Jetlag en zomerwarmte dwingen ons in een tropenrooster. Dinsdag ben ik al om kwart over zes in de weer. Snel nog het vuilnis naar buiten, we hebben gehoord dat het heel vroeg wordt opgehaald. Je wilt geen gedonder met ongedierte als het afval een week moet blijven staan. Urenlang verkeer ik in de veronderstelling dat ik toch te laat ben geweest, totdat ’s avonds na zonsondergang de vuilniswagen langsrijdt. We kunnen een glimlach niet onderdrukken.
We rijden naar Nationaal Park Shete Boka aan de noordkust. Het is hier mooi. Waar de zuidkust een aaneenschakeling is van rustige strandjes, beukt de zee aan deze kant spectaculair op de rotsen. Er staat een stevige wind, zoals het altijd lijkt te waaien op Curaçao. Wel zo lekker, het maakt de hitte draaglijk. Toch verkijken we ons een beetje op een wandeling tussen twee uitzichtpunten. Tessel zit op mijn rug en weigert elk hoofddeksel. Teun loopt zelf. Een half uurtje is dan genoeg, in de felle zon.
En regent het een keer hier, dan moet je trouwens helemaal oppassen. In dit park staan Manzanilla – of Mansalina – bomen. Eén regendruppel vermengd met het sap van deze boom kan al een gemene brandwond veroorzaken op je huid, of iets vergelijkbaars op je autolak. Indianen wisten het al, ze gebruikten het sap voor hun gifpijltjes. Als ze echt van een vijand af wilden dan bonden ze hem vast aan de boomstam voor een langzame, pijnlijke dood. Op de grond liggen overal “strandappeltjes”, de giftige vruchten waar de boom zijn naam aan ontleent. Even oppassen dat onze kinderen ze niet opeten. Is het living on the edge om hier met je kroost op vakantie te gaan? Ach. Diezelfde middag verbaast een groepje Amerikaanse meiden zich over de acrobatische stunts en schwalbes van Teun en Tessel terwijl we in een eettentje op onze bestelling wachten. Daar komen geen strandappeltjes bij kijken. En ze doen het thuis ook. Ik weet dat het een drogreden is om het ene risico met het andere weg te relativeren, maar ik heb op vakantie wel iets beters te doen dan drogredenen te ontkrachten.
Thuis sjokt Tessel onvermoeibaar door de woonkamer, met in een haar ene hand haar slaapzak en in de andere hand Hammie, het pluche boegbeeld van Albert Heijns hamsterweken. “Hammie lapen”, zegt ze dan, waarna ze het hamster drie milliseconden op de grond laat liggen. Een ander terugkerend ritueel is het omhoog kijken naar vliegtuigen. Er komen er nogal wat over hier. Hoogtepunt is “onze eigen” Jumbo Jet die elke dag om half drie de landing inzet. Tessel is al zo geconditioneerd op vliegtuiggeluiden dat ze zelfs omhoog kijkt als iemand een auto of motorfiets start.
Tessels taalbegrip gaat met sprongen vooruit. Haar favoriete woordje is toeta, auto. Het wordt op de voet gevolgd door Toena, Tesseliaans voor Teun. Toetoet is olifant of navel. (Twee onomatopees. Niet dat navels echt geluid maken, maar dat is wel wat we Tessel hebben wijsgemaakt.) Toetoet kan ook buik betekenen, dan is het een pars pro toto. Toeta toena is de auto van Teun, toeta tatoe een ziekenauto, en toeta toeta twee auto’s. Dan volgt nu een onverwachte overhoring. Vertaal: Toena toeta tatoe toetoet toetoet toetoet. Oplossing: Teun ligt in een ziekenwagen met twee olifanten op of in zijn buik. Wat een fantasie hebben die kinderen trouwens, hè?
Onze favoriete plek op deze vakantie is een kleine resort boven Playa Lagun. Je hebt er een mooi uitzicht op het strand en de baai. Op het terras staat een grote bak met speelgoed voor de kinderen. Maar het allerleukst aan Lagun zijn de leguanen. Ze slenteren rond of liggen gewoon te liggen, op een muurtje of verstopt in een boom. Soms jagen ze een nietsvermoedende toerist de stuipen op het lijf door stiekem onder een tafeltje te gaan liggen. Of ze laten zich plotseling uit een boom vallen. Relpubers zijn het, de hangjongeren van het dierenrijk, en het ultieme bewijs dat extreem lelijk heel mooi kan zijn.
We gaan ook met de kinderen naar het Curaçao Sea Aquarium. Het is even zoeken maar dan heb je wel wat. We zien een dolfijnenshow en een zeeleeuwenshow. En Teun ontpopt zich tot een haaieaaier. Of moet ik soms haaienaaier schrijven, met het risico dat jullie denken dat ik een haaiennaaier bedoel? Hoe dan ook, twee medewerksters houden een haai op z’n plek aan de rand van een bassin, en dan mag jij onder strikte voorwaarden even met je hand over de huid strelen. Soms maakt de haai een klap met z’n vin. Als je het niet eerst van een veilige afstand hebt zien gebeuren, dan krijg je spontaan een hartverzakking. Nadat Teun is geweest durf ik ook wel. Vervolgens krijgen we de kans om een zeekomkommer vast te houden. En een zee-egel. Die laatste is bruin met witte stekels; anders gekleurde zee-egels kan je beter laten liggen. Buiten het aquarium ligt een boot met raampjes onder water; een leuke manier om nog wat vissen te begroeten.
Feministische Meetlat
“Over hoeveel nachtjes komen opa en oma?” vraagt Teun elke dag sinds we hier zijn. Het antwoord is vandaag: nul. Mijn schoonouders komen deze tweede week samen met ons vakantie vieren. Het huis is er groot genoeg voor. Na ons vertrek blijven zij nog een weekje met z’n tweeën. Met Teun haalt Ellen haar ouders op van het vliegveld. Opa Appie krijgt geen tijd om rustig zijn jetlag en de temperatuurshock te verwerken. Hij moet en zal dierentuintje spelen met zijn kleinzoon. Zeg daar maar eens nee tegen.
Toeval of niet, ook mijn schoonzus is een weekje op Curaçao. Ze is met Yvonne, haar voormalige buurvrouw. Ze huren een appartementje in Willemstad. Maandag aan het eind van de middag hebben we met ze afgesproken op het strand, waarna we naar ons huis rijden voor een barbecue. Een zwoel briesje houdt het leefbaar op de porch. In de tuin fladdert een kolibrie. Terwijl de dames salades maken, neem ik samen met mijn schoonvader verantwoordelijkheid voor het opstoken van de kolen. Je kan niet elke dag langs de Feministische Meetlat liggen.
Dinsdagochtend gaan we naar het Tula museum. Het museum belicht de geschiedenis van Curaçao met speciale aandacht voor de slavernij. Tula was de leider van een grote slavenopstand in 1795. Naast historische muziekinstrumenten en nostalgische gebruiksvoorwerpen uit de vorige eeuw hangen er gruwelijke prenten aan de muur van slaven die met een vleeshaak in hun ribben werden opgehangen. ’s Middags gaan Ellen en ik naar Punda. Opa en oma gunnen ons een paar activiteiten zonder kinderen. We slenteren wat door de winkelstraten en gaan daarna borrelen en eten met Linda en Yvonne. We halen ze op bij hun appartementje in Pietersmaai, een hippe wijk vol vertier. Hoe anders dan de Vinex-wijk waar wij vertoeven. Ellen heeft als BOB een excuus om niet te drinken, maar ondergetekende is weerloos in het gezelschap van twee vrouwen die deze week het scharnierpunt in hun leven up tempo smeren met zonnebrandolie en droge witte wijn. (Wat is ‘ie lekker cryptisch he. En zo poëtisch ook.)
Niet verrassend begint woensdag voor mij met een lichte kater. Geen betere remedie dan water, dus gaan we snorkelen. Het was bedoeld als kinderloze activiteit, maar op het laatste moment besluiten we Teun mee te nemen. We hoeven het hem nauwelijks te vragen; zijn ogen glinsteren van opwinding. Het is de combinatie van waterpret met het feit dat hij iets mag waar Tessel te klein voor is.
“Dus Tessel niet he? Zij is er nog te klein voor. Tessel mag niet mee, maar ik wel hè!”
Een korte zoektocht naar huursnorkels eindigt bij onze favoriete strandstek, Playa Lagun. We huren drie setjes inclusief vinnen. Al na vijf minuten instructie zwemt Teun naast ons, met zijn drijfvest aan, zijn hoofd onder water en het snorkel in zijn mond. We zijn aangenaam verrast over hoe snel hij dit oppikt; zijn reputatie als waterrat is nu definitief gevestigd. Ik moet terugdenken aan mijn eigen eerste snorkeltrip op open water, in Costa Rica. Het was geen succes, ik moest wennen aan die grote flappen aan mijn voeten en het ademen door een buisje. Oké, de oceaan was wat ruiger. Maar ik was dertig. Teun is vier. We besluiten dat hij klaar is voor zwemles. Of moeten we juist mij aanmelden? Hmm. Intussen kijken we onze ogen uit in de Caribische Zee. Er is veel moois onder de zeespiegel, kleurrijke vissen en prachtig koraal. Onze zoon beweert zelfs dat hij een zeeslang heeft gezien. Tijdens de nabeschouwing op youtube worden we eraan herinnerd dat hier ook koraalduivels (lion fish) en steenvissen zitten. De eerste had ik wel herkend als ik hem tegenkwam, maar die tweede soort is gevaarlijk goed in camouflage. Koraalduivels zijn trouwens vogelvrij verklaard in de Cariben – ze komen hier oorspronkelijk niet voor en vormen een grote bedreiging voor de lokale visstand.
‘s Nachts wordt Teun wakker, hij heeft pijn aan zijn benen. Het kan groeipijn zijn, of spierpijn van het zwemmen met de vinnen. De sinaspril is zoek. De oplossing wordt gevonden in een pleister, een Cars-pleister wel te verstaan. Je kan zeggen dat het commerciële troep is, die veel te dure pleisters met Disney-figuren erop, maar dan onderschat je het placebo-effect van antropomorfe autootjes. Ik heb niks met alternatieve geneeskunde maar hiervoor maak ik een uitzondering.
Good lucky
Nog een paar dagen zijn we op Curaçao. Ellen maakt een rondje Willemstad met haar ouders en Teun. We barbecueën op de porch, en grijpen elke kans aan om boggi boggi ijsjes te eten. En we gaan we met z’n allen naar landhuis Groot Santa Martha. Ooit werd hier zout en rietsuiker geproduceerd, nu is het een sociale werkvoorziening. Er staat kassen waar tropische planten worden verbouwd en er is een keramiekwerkplaats. Leuk om te zien. Voor we teruggaan rijden we langs de Santha Martha-baai. Zo druk als het was op het bitterballenstrand van Porto Marie, zo uitgestorven is het hier. Er staat een vakantieresort, totaal verlaten en afgebladderd. Wonderlijk, op zo’n mooie plek. ‘s Middags gaan we met Teun nog even zwemmen op Cas Abou, bij de Nederlandse tv-kijker bekend als Bon Bini Beach. En als afsluiting geven we Landhuis Daniel een tweede kans. Nu zijn zowel het eten als de cocktails dik in orde.
Op onze laatste volledige vakantiedag stappen we met z’n zessen in de Chrysler. We gaan opa en oma Shete Boka laten zien. Hoewel we al aardig wat gereden hebben op het eiland, verrast het ons nog steeds hoe groen en heuvelachtig Curaçao is. We nemen nog één keer “de achtbaan”, een stuk weg dat – als je maar hard genoeg rijdt – zorgt voor vlinders in de buik. Bij een van de baaitjes in Shete Boka ligt een half-paars, half-doorzichtig ding op het strand. Het lijkt op een plastic zakje. Teun bukt om het op te rapen. “HO!!!” klinkt het uit minstens drie volwassen kelen. Ik had toevallig een paar dagen eerder een foto gezien van een Portugees Oorlogschip, een organisme met meterslange, levensgevaarlijke tentakels. Dit moet er een zijn. Good lucky! Langzaamaan blijkt Curasaurus toch een soort Jurassic Park, qua natuurlijke gevaren. Dit is geen eiland voor de rubbertegelkinderen, laat staan voor rubbertegelouders.
Zaterdag is vliegdag. Met opa kopen we souvenirs in Punda. En we nemen een laatste duik in het zwembad. Teun wil voortdurend zonder bandjes onder water zwemmen, wat hij mag, maar uiteraard alleen onder zeer streng toezicht van badmeester Stijn. Terwijl de eerste en enige regendruppels van deze vakantie op ons hoofd vallen – gelukkig zonder tussenkomst van een Mansalina boom – stappen we op het vliegtuig.
Bij aankomst in Amsterdam wacht ons een erehaag van marechaussees en andersoortige uniformdragers. Nieuwsgierig snuffelen de drugshonden aan Grote Hond, Teun z’n favoriete knuffel. We mogen door. Buiten is het grijs en nat, het is zonder twijfel de meest miezerige dag van het jaar. Toch heb ik mijn zonnebril opgehouden. Mijn gewone bril heb ik namelijk zojuist kapot getrapt in het vliegtuig. Ik kan het niet bewijzen, maar ik verdenk mijzelf van moedwillige sabotage. Zou jij dat niet doen om nog even in de Antilliaanse droom te kunnen blijven?
Stijn