Mangobos
Het is reistijd, beste mensen. Mijn vrouw is namelijk zwanger, of juist niet, of hopelijk binnenkort; ach het maakt eigenlijk allemaal niet uit. “Nu het nog kan” zegt ze dan, wat een slinkse truc is, want ze zegt het elke keer, en telkens blijkt het ook daarna nog gewoon te kunnen. Maar goed, mij hoor je niet klagen, ik mag mee.
Er moet nog wel een bestemming gekozen worden. Zon is een vereiste, in Zuidoost Azië zijn we al uitgebreid geweest, dus wordt het Cuba. Was het hele leven maar zo simpel. Na twee dagen ligt de route vast en na een week zijn alle boekingen van de casas particulares de deur uit. Niet dat daarmee alles in kannen en kruiken is, want in de weken daarna verschijnen met enige regelmaat verzoeken tot herbevestiging in onze mailbox. Een reservering maken in Cuba lijkt meer een proces te zijn dan een eenmalige actie; misschien kan je zelfs spreken van een permanente toestand. “Wij zijn reserverende.” Het is net als met de Revolutie, die lijkt ook maar niet op te houden. Enfin, mijn lieftallige reisagente weet hier wel raad mee; ze blijft mailen dat we nog steeds van plan zijn te komen. Ikzelf haal een Lonely Planet uit de bieb, ook al weet ik dat ik daar pas in het vliegtuig aan toe kom en dat het boek tegen die tijd allang weer is ingeleverd.
Onze zoon bereidt zich beter voor.
“Waar gaan we naar toe, Teun?”
“We gaan naar Cuba!”
“Hoe dan?”
“Met het vliegtuig!!”
“En wat zeggen ze in Cuba?”
“Hola, que tal?!!”
Twee-en-een-half jaar hè!
Een ding over die vliegreis, en dan schakel ik over op vakantiestemming. Iemand – en moge hij of zij eeuwig branden in de hel – heeft piloten wijsgemaakt dat passagiers halverwege de vlucht behoefte hebben aan een weerbericht. Herken je dit: je zit al een paar uur opgevouwen in je economy seat en je bent hondsmoe. Voor woelen is geen plek dus je probeert uit pure wanhoop maar te gaan slapen. In een postnatale foetushouding, je ogen afgedekt met een kinky oogmasker, en met een U-vormig kussentje om je hals ter voorkoming van blijvend nekletsel. Die oordoppen blijven nooit zitten, maar goed, de achtergrondruis overstemt het geleuter van je medepassagiers dus wat dat betreft kan het allemaal net. Eindelijk hebben de slaaphormonen de strijd gewonnen en met een beetje geluk slaap je nu drie uur door. En juist op dat moment schakelt zo’n piloot de intercom in om het weerbericht voor te lezen. Behalve jijzelf wordt ook je kind wakker, en dat is al helemaal een loose-loose-situatie. En nog los van die verstoorde slaap, wat moet je met een weerbericht? Je kan je bestemming niet meer wijzigen, je kan geen paraplu meer inpakken. En als het wel mooi weer wordt dan is dat op zich fijn, maar je bent rijkelijk laat als je nu nog aan je voorpret moet beginnen, vind ik zelfs.
Het vervelende is: piloten blijven dit doen omdat niemand er iets van durft te zeggen. Passagiers bevinden zich immers in een afhankelijkheidsrelatie tot de piloot. Hij beschikt over jouw lot. En een krijsend kind is vervelend maar het staat in geen verhouding tot een vliegtuigcrash. Daarom accepteren we dit met z’n allen. Enfin, ik vertel dit allemaal niet om stoer (of chagrijnig) over te komen; ik probeer alleen maar te schetsen in welke geestestoestand ik verkeer als ik op het toilet een flesje zie staan met het opschrift “AIRCRAFT ODOR ELIMINATOR”. In plaats van “ODOR” lees ik “DOOR”. Mijn brein heeft lekker ruiken veranderd in een terroristisch wapen. Daar helpt maar een ding tegen: vitamine-V. Ik heb er zin in.
Ik lijk trouwens niet de enige te zijn die aan vakantie toe is. Door een klein foutje bij een stoelreservering zit bijna niemand in het vliegtuig op zijn gereserveerde plek. Daardoor voelt iedereen zich vrij om gedurende de vlucht op zoek naar iets beters; er vindt een kleine stoelendans plaats. De achterste rij is gereserveerd voor het cabinepersoneel maar ze hebben niet alles nodig, dus we mogen er zitten zodat Teun languit kan liggen. Een stewardess die hier even pauze hield heeft – heel ontroerend – op de rugleuning een geel post-it briefje achtergelaten met een getekende smiley. Wat er ook gebeurt, altijd blijven lachen. En zo simpel is dat niet. We zijn net geland; de purser vertelt geroutineerd dat we geland zijn maar dat we nog heel even moeten blijven zitten totdat het teken “stoelriemen aan” is uitgeschakeld. Ze is nog geen drie seconden uitgepraat of de helft van de passagiers staat in het gangpad. “Dames en heren ik heb u net nog gevraagd om te BLIJVEN ZITTEN WILT U ALLEMAAL WEER GAAN ZITTEN!!!” Ze gilt het uit, wij grinniken. Viva las vacaciones!
Eerst maar eens zorgen voor liquide middelen. Qua geld is Cuba nog heel erg old school. Het is niet verstandig om te rekenen op pinautomaten, credit cards en traveller cheques; je moet gewoon een zak contant geld meenemen en die bij een bank omwisselen. Dat is een beetje spannend. Zit er wel genoeg geld in onze zak voor de hele vakantie? En wat nou als we bedonderd worden en onze hele voorraad omwisselen voor speelgoedgeld? Moeten we dan eeuwig op Cuba blijven? Mogen we dan wel werken? En wie verzorgt dan onze plantjes? Enfin, we kiezen er pragmatisch voor om de helft van ons geld om te wisselen, en we stappen in de taxi. Ellen had deze transfer van Varadero naar Havana vanuit huis geboekt, en hij staat netjes op tijd klaar.
Havana
We worden gedropt bij een groot hotel midden in Havana; het laatste stukje naar onze Casa moeten we zelf overbruggen. Het voelt hier alsof je in een Kuifje-film rondloopt. Het is druk op straat, er hangt een zwoele jaren-vijftig sfeer. We zien prachtige panden maar de meeste verkeren in een lichte staat van ontbinding. Je moet goed kijken waar je loopt; men kijkt hier niet op een losse stoeptegel. Het is even clichématig als waar: het is vergane glorie. Alle reiservaring ten spijt word ik bevangen door een lichte cultuurshock – waarschijnlijk doordat we nu onze zoon bij ons hebben. Reizen met Teun in de VS en Zuid-Afrika was relatief comfortabel maar gaat dat hier ook lukken? Vooralsnog zit hij lekker in zijn buggy en laat het allemaal over zich heen komen. Na wat zoekwerk vinden we de gereserveerde Casa waar we hartelijk ontvangen worden door een echtpaar op leeftijd, “abuela Mercedes en abuelo Juan”, een instant opa en oma voor Teun. Ze bewonen de eerste verdieping van het pand. Vanaf het balkon kunnen we het gekrioel op straat gadeslaan. Er is een grote woonkamer met een opvallend hoog plafond, en een paar kleinere kamertjes waarvan er twee verhuurd worden. Omdat Teun onverhoopt niet op de boeking stond is onze kamer aan de kleine kant, maar Mercedes regelt voor de volgende twee nachten de grotere kamer van de twee. Op de gang, vlak naast onze deur, ligt een schildpad in een gootsteen. Pas de volgende dag zie ik dat het een levend exemplaar is.
Wat ook onze drijfveer was om naar Cuba te gaan – het had niets met eten te maken. De verwachtingen op dit vlak zijn bijzonder laag gespannen. Een vriend vertelde over zijn culinaire hoogtepunt tijdens een vakantie in Cuba: een plak ham met gesmolten kaas. Zoiets is goed nieuws voor reizigers die alleen tosti’s en appelmoes-zonder-stukjes blieven, maar zo iemand is die vriend niet, en wij ook niet. Ter nuancering, hij sliep en at vooral in staatshotels; in de particuliere sector zou de kwaliteit van het eten iets beter moeten zijn. Desalniettemin is die plak-ham-met-druipkaas blijven hangen als een soort ijkpunt voor het culinaire gehalte van deze vakantie. We zijn voorbereid op twintig dagen rijst met bonen. En ziedaar het voordeel van lage verwachtingen: het kan alleen maar meevallen. We gaan naar het restaurant dat door zowel Mercedes als onze reisgids wordt aanbevolen. Op advies van de chef bestellen we een solomillo met rodewijnsaus en olijven. Weliswaar blijken bij levering de rode wijn en olijven te zijn vervangen door champignons, maar verrek, het smaakt eigenlijk best goed. Als dit de standaard is, dan verdwijnt het ham-kaas-doemscenario als kleffe papsneeuw voor de tropische zon. Live muziekje erbij, aardige obers, een kinderstoel voor Teun, lekkere cocktails, wat wil je nog meer. Het ontbijt de volgende ochtend in de Casa is eenvoudig maar eveneens prima. Wat brood, ei, jam, koffie, banaan, ananas en, met stip Teuns nieuwe favoriet: papaya. Het enige waar we niet direct verliefd op worden is guava, maar dat kan aan ons liggen.
Met Teun in de draagzak lopen we een rondje door Havana. De cultuurshock van de vorige avond is geslonken tot een lichte jetlag. We beginnen ons al een beetje thuis te voelen, merkwaardig hoe snel dat soms gaat. In de verte rijdt de bus naar Hardinxveld-Giesendam, zou het daardoor komen? Verder rijden er vooral Amerikaanse wagens op de weg. Je denkt van tevoren, dat zullen er een paar zijn, en omdat die zo mooi zijn pikken ze net die uit om op de Lonely Planet en de ansichtkaarten te zetten. Maar ze vormen echt negentig procent van het verkeer, of meer. Het is een klein wonder hoe de meeste na vijf decennia nog steeds rijden én glimmen. Op het Plaza de Armas raken we aan de praat met een oud vrouwtje. Het gaat over koetjes en kalfjes, over Cuba en over Nederland, net goed te doen met ons sabbatical-Spaans. Ze is moeder van zes kinderen en heeft kleinkinderen in de leeftijd van Teun. Dan haalt ze een puffer uit haar zak, we zien aan haar ogen dat het gesprek een andere wending gaat nemen, ze begint over haar astma, haar geldproblemen… of we haar willen sponsoren…
Aan de overkant van de rivier ligt een burcht die we willen bezoeken. Het lijkt een flinke omweg om er te komen, maar in zo’n oldtimer taxi is dat eerder een feest dan een straf. De taxi is lekker ruim; Teun kan gewoon staan. Helaas hadden we over het hoofd gezien dat er een tunnel onder het water loopt dus we zijn op de bestemming voor we er erg in hebben.
Om snel wat van de stad in zijn geheel te kunnen zien stappen we in een dubbeldekkerbus – de huurauto halen we pas op als we Havana gaan verlaten. De bustoer voert ons onder meer langs het Plaza de Revolucion met het niet te missen portret van Che Guevara. Verder valt het ons op dat er veel gebouwd wordt, althans veel is in aanbouw, dat is niet per se hetzelfde. We zitten lekker op het bovendek in de open lucht, met een stevige zeebries als natuurlijke airco. De route van de trip lijkt te zijn uitgezet door Fidel (of zijn speechschrijver); er komt geen einde aan. De medereizigers grinniken als we Teun na anderhalf uur van een dikke luier verlossen, terwijl hij op het dek staat en zijn ogen uitkijkt.
’s Avonds eten we op een terrasje vlakbij het Plaza Vieja. Bij de ingang van het restaurant ligt – voor de sier – een schedel van een roofvis. Een aangeschoten Tsjech van het tafeltje naast ons pakt het op om er zijn vrienden mee te laten schrikken, maar onderweg ziet hij Teun en maakt een kleine omweg. “Gwrah!” Teun kijkt hem drie seconden zwijgend aan en zet het dan op een brullen. De Tsjech probeert het goed te maken maar maakt het alleen maar erger. Teun is niet te troosten, de Tsjech voelt zich schuldig. “Ach”, zegt Ellen, “als je zelf geen kinderen hebt dan realiseer je je niet hoe ze kunnen reageren”, maar ook dat helpt niet want de Tsjech en zijn vriendin moeten schoorvoetend toegeven dat ze – thuis – zelf ook kinderen hebben. Als ultiem verzoeningsgebaar steekt hij zijn fles rum toe. (“Bedankt,” zeg ik, “maar onze zoon drinkt nog niet.” Je weet het nooit met die Oost-Europeanen.)
Soroa
Na twee dagen in Havana halen we ’s ochtends onze huurauto op. Ellen wordt meegetroond naar een kantoortje waar ze een stapel papieren moet invullen. Met Teun en een koffer op de achterbank zit de auto vol; er is geen plek om een lokale bewoner als gids te vragen om ons de stad uit te loodsen. Dan maar kaartlezen. We rijden vandaag naar Soroa, een bergoord zo’n honderd kilometer van de hoofdstad. Langs de weg liggen nogal wat militaire oefenterreinen; hier kweekt men dus de strijders voor de Revolutie.
Net als in Havana wacht ons een hartelijke ontvangst in de “Casa” van onze keuze. Om het huis ligt een prachtige tuin met een boomgaard. Er staan onder andere sinaasappelbomen. Teun speelt met de kleinzoon des huizes, en samen kijken ze naar de filmpjes die we op onze tablet hebben gezet. Voor het eten gaan we nog even zwemmen in een vakantiepark in de buurt. Tegen betaling van een paar cuc-jes is dat te regelen. Zo combineer je een leuk verblijf bij de Cubanen thuis met het gemak van de staatsvoorzieningen. Onze gastvrouw maakt cocktails en serveert in de tuin het avondeten.
De volgende dag maken we een tripje naar Las Terrazas, een nabijgelegen “eco-dorp” dat verrassend hippieloos oogt. Alles draait hier om koffie. In het beroemde Hotel Moka worden we desondanks vreemd aangekeken dat we een kopje koffie ambiëren buiten het ontbijtbuffet om, maar bij het nabijgelegen Patio de Maria hebben we beet. Volgens onze reisgids wordt hier misschien wel de beste koffie van Cuba gezet. En dat voor 1 cuc. Nadat Teun en ik ons hebben laten vereeuwigen bij misschien wel de hoogste boom van Cuba gaan we badderen in Banos del San Juan, een natuurlijke en tamelijk idyllische zwemgelegenheid. Afhankelijk van waar je zwemt is het water ijskoud of behaaglijk warm. Na de lunch, in een eveneens als uniek omschreven ecologisch restaurant, lopen we een rondje over Cafetal Buenavista, een ruïne van de allereerste koffieplantage op Cuba. Aan het begin van de 19e eeuw is deze plantage gesticht door Fransen die de onrust in Haïti ontvluchtten. Tegenwoordig produceert Cuba overigens vrijwel geen koffie meer. ’s Middags nemen we nogmaals een duik in het resort-zwembad. Het is vandaag zondag; hele Cubaanse families zitten bij het water met koelboxen en kratten bier.
Cayo Levisa
En dan is het tijd voor een tropisch eiland; vakantie-vakantie dus want we zijn al op een tropisch eiland. Cayo Levisa ligt een paar kilometer uit de kust, maar eerst moeten we een stuk rijden. We nemen in Palma Rubia “de eilandboot”, een woord dat zich stevig nestelt in Teuns vocabulaire. Op het veer ontmoeten we een Canadees stel dat net als wij met een peuter op stap is. De meerderheid van de toeristen op Cuba komen uit Canada, natuurlijk mede doordat grote buur Amerika haar burgers nog steeds beperkingen oplegt om hier naartoe te gaan. Het is een paar uurtjes vliegen, dus zoals Hollanders naar Zuid-Europa gaan voor een zon- & strandvakantie, zo doen Canadezen een weekje Cuba. Onze bootvrienden hebben twee weken volpension geboekt op Cayo Levisa, een grappig contrast met hun avontuurlijke dagelijks leven in de Canadese wildernis, volledig autarkisch inclusief thuisonderwijs.
Op Cayo Levisa logeren we bij wijze van uitzondering in een staatsaccommodatie. Keus is er niet; op dit eiland wonen vrijwel geen particulieren en dus zijn er geen casas particulares. Wie – zoals ik – communistische staatshotels associeert met oostblokbeton en kadaverkleurige koolpuree kan hier overigens aardig verrast worden. Dit is een tropisch resort, met een cocktailbarretje, strandstoelen, een volleybalnet en een facultatief (pfieuw!) entertainmentprogramma. De vakantiehuisjes ogen, op een paar kleine details na, piekfijn. Wel zien we af en toe iets rondkrabbelen wat lijkt op een dikke vette rat. Dat is even schrikken de eerste keer. Navraag leert dat het boomratten zijn – jutia’s. Volgens Wikipedia worden ze in Cuba gekookt in een grote pan met noten en honing. Dat had voor ons niet gehoeven, maar het haalt wel de angel uit hun aanwezigheid hier.
Als er dan toch iets communistisch is aan dit vakantiecomplex dan is het de onduidelijkheid over wat je waar moet bestellen, of mag bestellen, of kan bestellen. Let goed op: er is een barretje en een restaurant; de ene is voor drinken en de andere voor eten, tenzij je geen daggast bent, want dan is het andersom, althans ’s morgens, want ’s middags kan je weliswaar sandwiches bestellen mits achteraf en contant aan de overkant afgerekend, maar niet op de oneven dagen. Zolang er geen onschuldige burgers in goelags worden gestopt heeft communisme best amusementswaarde. We hadden halfpension geboekt, om niet twee keer per dag aan een buffet onderworpen te worden. De consequentie is dat we een keer per dag door deze bestelprocedure heen moeten. Het personeel, absoluut de kwaadste niet, zet dan een “ik heb dit ook niet verzonnen maar als ik nu een tosti voor je maak hou je dan op met vragen stellen?”-blik op. Ik weet niet of zij het ook zo ervaren, maar ik voel dat we samen door die ene tosti te bestellen c.q. te serveren een kleine bijdrage leveren aan het ondermijnen van het systeem. Maar misschien overschat ik nu onze rol in de wereldgeschiedenis. Het diner-buffet verloopt een stuk eenvoudiger; het wordt gewoon klaargezet, al duurt dat wat langer dan aangekondigd. Voor ons geen probleem, voor Teun een serieuze uitdaging. Is dat communistisch, of gewoon relaxed? “Honger maakt rauwe bonen zoet”, zegt Ellen. Ik moet haar gelijk geven, het is alsof Van der Valk op het eiland is neergestreken. Sowieso mijden we elk gerecht dat naar noten en honing smaakt.
Maar dan de zee! Wat een genot. We hebben onze duikdiploma’s thuisgelaten maar het snorkel komt wel uit de koffer. Vorig jaar volgde ik een meditatiecursus en nu pas valt het kwartje: snorkelen is het nieuwe mindfulness. Waarom? Even opletten.
1. Houding. Je ligt op je buik, helemaal gestrekt, ook met je hoofd, en tóch kan je vrij ademen. Dat lukt normaal alleen op een massagetafel met zo’n gat erin, en dit is natuurlijk veel fijner. Je armen bungeldrijven naast je lichaam. De zwaartekracht schakel je niet zo gemakkelijk uit maar qua symptoombestrijding komt dit een heel eind in de richting.
2. Ademhaling. Je hoort je eigen adem door een buisje stromen. In…uit…in…uit… bewust, ontspannen, zonder tingeltangelmuziek of zweetvoetengeur.
3. Prikkelarmoede. Geen telefoons, geen schreeuwende mensen, geen muziek, amper geluid, alleen maar kabbelend water, een paar barracuda’s en heel veel zeewier. Je gedachten komen langzaamaan tot stilstand.
4. Speuren. Je laat je blik over de zeebodem glijden, je zoekt niets specifieks, maar je staat open voor alles wat je ziet, en dus vind je. Wat vind je? Stilte. Warmte.
5. Warmte dus. De zon schijnt behaaglijk op je rug. Door de koelende werking van het water merk je niet dat je derdegraads brandwonden oploopt. Je vrouw staat al een kwartier op het strand te roepen dat je je moet insmeren met factor zeshonderdvijfentachtig. Maar dat hoor je niet, zie punt 3. (Dit punt beter uitwerken voordat ik mijn goeroeschap lanceer.)
Wie niet snorkelt bouwt zandkastelen met Teun. En samen kuieren we langs het strand, op onze teva’s (Teun: “Eva’s”) richting het mangrovebos (“mangobos”). Overal lopen krabjes te zeulen met een schelp; zo gauw ze lucht krijgen van onze aanwezigheid trekken ze zich razendsnel terug in hun gekraakte casas particulares. Rond zonsondergang zien we bij de aanlegsteiger jagende barracuda’s boven het water uit springen. En ‘s avonds ga ik zoals altijd even sterrenkijken met Teun (“melk weg doen”). Mooi man.
’s Nachts krijgt Teun koorts. Dat blijft eng met een klein kind. Het lijkt erop dat hij iets teveel zon heeft gevangen. We hadden hem dan wel heel goed ingesmeerd, maar de warmte was waarschijnlijk toch teveel. Bekend zijn de verhalen over het (relatief?) hoge niveau van de Cubaanse gezondheidszorg, dus je probeert je niet meer zorgen te maken dan je in Nederland zou doen, maar toch – is dat ook terecht midden in de nacht op een semi-onbewoond eilandje? ’s Ochtends gaat het al weer goed met Teun. Een van de medewerkers is oprecht verbaasd dat we niet even alarm hadden geslagen; er is immers gewoon een dokter op het eiland…
De laatste avond op Cayo Levisa boeken we een “sunset tripje” met de boot. Na een hoop informatie vergaren en praten over reserveringen en aanvangstijden en over of we al naar de aanlegsteiger moeten lopen of nog even wachten op alle andere passagiers eindigen we met z’n drieën en een kapitein op een vissersschuit. We varen een stukje door het mangrovebos, zitten naast de schipper op de uitkijk en zien de koperen ploert op magnifieke wijze in de zee zakken. Excusez le cliché.
Vinales
Op naar Vinales, een klein stadje gelegen aan een gelijknamige vallei. De kalkstenen “mojotes” van het karstgebergte domineren hier het landschap. Het gebied staat sinds 1999 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De inwoners van het stadje houden rekening met grote bezoekersaantallen, want sommige straten vormen één lange aaneenschakeling van casas particulares. Het verhuren van kamertjes is een van de weinige manieren waarop Cubanen hun eigen geld mogen verdienen en die kans grijpen ze dus massaal aan. De huisjes zijn hier bijna allemaal van hout, met een veranda en twee identieke houten strandstoelen die men van de staat schijnt te krijgen. Ze zitten overigens best lekker, die “staatsstoelen”. De meeste zijn nu leeg; het is het seizoen niet.
Onze gastvrouw heet Chi-Chi. Haar onderkomen is vrij eenvoudig, met een elektrische douche en metalen ledikanten, maar dat alles wordt meer dan gecompenseerd door haar kookkunsten. ’s Middags hadden we nog per ongeluk geluncht in, volgens onze reisgids, “het beste restaurant van de stad” – wat waarschijnlijk niet eens gelogen is – maar we zijn blij dat Chi-Chi de herinnering aan die maaltijd snel weet te verdrijven. Het eten wordt geserveerd op ons balkon, naast een tuintje waar de kippen rondstruinen. Zoals altijd komt er witte rijst en zwarte bonen bij kijken; als je ze bij elkaar gooit heb je “moros y cristianos”. Daarnaast staat er meestal salade en vers fruit op tafel. Afhankelijk van wat er in huis is krijg je als hoofdgerecht meestal de keuze tussen kip, varken, en soms rund of kreeft. Wij kiezen vaak voor de kip; Chi-Chi maakt er iets voortreffelijks van met knoflook en limoen. En dan haar mojito’s! Ik wist helemaal niet dat ik die dronk. “Een cocktail is een cocktail”, dacht ik vier decennia lang, en vanuit een zuiver logisch standpunt valt daar weinig tegenin te brengen. Stiekem school achter mijn mantra echter de overtuiging dat cocktails drinken iets is voor pubermeisjes, comazuipers en andere primaire types aan wie de subtiele smaaknuances van wijn, bier of whisky niet besteed zijn. Dat hele geloof moet nu op de helling. Stuitend. Ellen mag trouwens alleen nog maar ruiken: ze heeft net met positief resultaat een zwangerschapstest gedaan. Dat u het weet.
De volgende dag rijden we een rondje door de vallei, langs kalksteenformaties en tabaksplantages. Als je omhoog kijkt zie je altijd wel een roofvogel zweven. We moeten bekennen dat we ietwat verwende reizigers zijn; het karstgebergte doet ons vooral denken aan China waar het allemaal nog net iets indrukwekkender is. Desalniettemin blijft het een mooi landschap. Op een van de bergwanden is in opdracht van Fidel Castro een enorme muurschildering aangebracht, de Mural de la Prehistoria. Het is een verbeelding van de evolutie van de socialistische mens. Dat hadden we in China nog niet gezien.
’s Middags zoeken we weer verkoeling in een resorthotel met een zwembad. Rondom het bad is een uitgebreide fotosessie aan de gang; een vrouw poseert alsof ze net iets knapper is dan ze werkelijk is. Wat het tafereeltje zo Assepoesterig maakt is dat de visagiste veel fotogenieker is; wij zouden haar wel voor de camera willen duwen.
Aangezien er regen voorspeld wordt besluiten we ons verblijf in Vinales in te korten en een dag eerder oostwaarts te rijden. In plaats van meteen door te rijden naar Cienfuegos mikken we op een tussenstop in Playa Giron aan de Varkensbaai.
Varkensbaai
Een groot deel van de rit gaat over de Autopista Este-Oeste. Het is de centrale verkeersader van het eiland, een min of meer rechte lijn naar Havana. Na ongeveer een uur zitten we erop. Het gevoel dat we op een echte snelweg rijden is echter snel weg. Uw correspondent in Cuba noteert: een paard en wagen, gelijkvloerse kruisingen met overstekende auto’s, een ongelijkvloerse linkerrijstrook (tien centimeter abrupt hoogteverschil tussen de rijstroken), fietsende Cubanen naast elkaar met een brede kooi achterop de bagagedrager, een achteruitrijdende auto, een huifkar vol kinderen, loslopende koeien langs de weg, en een groepje westerse vakantiefietsers. Bij alle afwegen en viaducten staan hordes Cubanen te wachten op een lift, en er staan evenzovele fietstaxi’s voor aansluitend vervoer. Om de ervaring compleet te maken worden we onderworpen aan een verkeerscontrole. We moeten stoppen, de agent zegt “hola” onmiddellijk gevolgd door “bye”. Hij zocht toch iemand anders, kennelijk.
Na Havana loopt de snelweg verder in oostelijke richting, althans op de kaart. Het lukt ons maar niet om de stad uit te komen; we raken verstrikt in het netwerk van boulevards. Tot twee keer toe vragen we de weg maar het wordt er niet duidelijker op. En als we dan eindelijk de uitgaande snelweg hebben gevonden, houdt ’ie op! “Desvio” staat er op een bordje. Dat is Spaans voor “omleiding” en kennelijk Cubaans voor “zoek het lekker zelf uit”, want de omleiding wordt verder niet aangegeven. Pas na een hoop gezeik en gezoek en getier en gevloek, en een overdosis sultana’s, krijgen we er weer vertrouwen in dat we op de juiste weg zitten. We rijden nu in een ruk door.
De Varkensbaai is bekend van de mislukte Amerikaanse invasie in 1961 die Cuba definitief richting de Russen dreef. En dat zullen we weten ook. “Hier was het hoofdkwartier van Fidel” staat op een groot bord een paar kilometer voor de kust. “Tot hier kwamen de huurmoordenaars” staat op een ander bord – een verwijzing naar de Cubaanse ballingen die door de Amerikanen waren gestrikt om de invasie uit te voeren. Aan het eind van de weg ligt Playa Giron, een onbeduidend dorpje. Het gaat er een halve eeuw later een stuk vreedzamer aan toe. Op het strand staan een paar jongens een zelf gevangen vis te barbecueën. Daarnaast zit een Cubaanse familie te genieten van het strand. De mannen weten met behulp van een kapmes en een hoge truck de ene na de andere kokosnoot uit de boom te hakken – waarvan wij mogen meeprofiteren. Que bueno!
Aangezien Playa Giron niet op ons reisplan stond, hebben we hier geen casa particular gereserveerd en dus moeten we er ter plekke een zoeken. Via via komen we terecht bij een ouder echtpaar. Ze zijn erg gastvrij maar wat onwennig; we krijgen het gevoel dat we hun eerste gasten zijn. Het lijkt of ze een joint-venture hebben met de buren; ze staan hun huis aan ons af en trekken zelf bij de buren in, terwijl de buurvrouw het eten verzorgt. Hoe willen jullie de kip, vraagt ze. Op z’n Cubaans, zeggen we, oftewel: maak er maar wat lekkers van, we hebben er alle vertrouwen in. Onze gastheer wint punten door met z’n blote handen een hagedisje uit onze slaapkamer te evacueren. (Niet dat wij bang zijn van zo’n hagedisje, kom nou toch wat denk je wel zeg, we wilden alleen zeker weten dat we geen vlekken op de muur achterlaten.) Als ik hem de volgende ochtend een paar cuc fooi toestop maakt hij spontaan een vreugdesprongetje. We stappen in de auto en vervolgen onze reis naar het oosten.
Cienfuegos
Cienfuegos ligt ook aan een baai maar verder is het andere koek. Het is ooit gesticht door Fransen en het centrum staat nog steeds vol met monumentale panden. We verblijven op Punta Gorda, een landtong met helemaal aan het eind een parkje. Aan de overkant van de baai ligt een omstreden, nooit afgebouwde kerncentrale. Na het instorten van de Sovjet-Unie was het geld op.
Onze casa particular op Punta Gorda bevindt zich aan de professionelere kant van het spectrum – het is iets meer alsof je in een echte B&B verblijft en iets minder een logeerpartij bij opa en oma. Terwijl er nog even wordt schoongemaakt, drinken we een welkomstdrankje in de tuin, liggend in een hangmat, met uitzicht op het water. Moet ik nog meer zeggen of is het beeld wel duidelijk? Op de aanlegsteiger is een man een grote vis in de weer terwijl Teun en een stuk of tien vogels geïnteresseerd toekijken.
Om te zwemmen nemen we onze toevlucht tot het chique Hotel Jagua om de hoek, ooit neergezet door de broer van dictator Batista. Zwemmen mag van de receptioniste mits we er lunchen – wat ons betreft een prima deal. De ober, een uiterst vriendelijke klerenkast, stelt trots zijn dochter aan ons voor, een hoogblond meisje van een jaar of tien. Hij vertelt ons dat hij als waterpolo-er ooit de hele wereld over reisde. Zeker een Zweedse aan de haak geslagen, denk je dan, maar dat is allemaal invulling want zijn kind blijkt gewoon uit twee Cubaanse donkerharige ouders te zijn gekomen. Althans, daar lijkt de beste man zelf wel van overtuigd. Hij laat kip en pizza voor ons aanrukken, en doet er ongevraagd een bordje pasta voor Teun bij.
Pal naast Hotel Jagua ligt het Palacio de Valle, een bouwwerk met oosterse trekjes. Het geheel zou niet misstaan in een decor van Andre Rieu, maar dat geldt voor bijna alles. We drinken er na de siesta een cocktail schuine streep appelsap, boven op het dak, omringd door Franse toeristen. Doen wij dat ook, massaal opduiken op plekken waar onze voorouders in de geschiedenisboekjes staan? Ik heb er geen onderzoek naar gedaan maar ik dacht dat het wel meeviel – al is het maar vanwege ons vermeende gebrek aan historisch besef. Hoe dan ook, in Cienfuegos is het een Frans feestje. Ook ’s avonds; onze buren hebben twee bevriende stellen uitgenodigd voor een diner in de tuin van de casa. De muziek wordt telkens iets harder gezet, en er wordt steeds iets harder meegezongen. “Ne me quitte pas, ne me quitte pas!” Kon het maar. Onze Franse buurmeisjes aan de andere kant gaan uit plaatsvervangende schaamte steeds zachter praten. Wanneer het tijd is om Teun in bed te leggen, grijpt de eigenares in. En het is niet dat we tegen feestjes zijn he, het is de manier waarop. De volgende ochtend gaat onze buurman zonder blikken of blozen aan onze ontbijttafel zitten en begint van ons brood te knagen. C’est pas normal monsieur!
Als we naar buiten lopen zien we onze huurauto staan met de ruitenwissers omhoog, nog nat van het wassen. De dader is er als de kippen bij om een peso te vorderen. Hij hanteert een ietwat ongebruikelijke vorm van acquisitie, maar hij lijkt zelf niet te vinden dat zijn onderhandelingspositie zuigt. Waarschijnlijk heeft hij dus een slagroomspuit met vogelpoep achter de hand om zijn werk ongedaan te maken, mocht ik niet betalen. Maar als hij denkt dat ik dat denk, dan…enfin, voor een grondige analyse ontbreekt de tijd, en ik besluit het spelletje blufpoker door hem de helft van de vraagprijs te betalen. Hij beledigd, ik opgezadeld met een schuldgevoel – en een schone auto dus, dat wel.
De rest van de dag kuieren we door het centrum, en we kopen wat souvenirs. We zoeken een plek waar we op stand kunnen lunchen. In het Rieu-esque Palacio de Valle blijkt dat niet te kunnen, en in het Palacio Azul een paar blokken verderop in principe wel maar toch ook weer niet. Uiteindelijk komen we via-via bij een meervoudig aanbevolen restaurantje uit. Niks mis mee, en als je voor een dubbeltje geboren bent dan moet je misschien ook niet in een paleis willen eten. Teun eet stukjes stokbrood met makioni, wat Teuniaans is voor honing. Zijn vocabulaire groeit wild deze dagen. Ik schreef al dat we hem tijdens de voorbereiding wat woordjes Spaans hebben geleerd (“Hola, que tal?”). Inmiddels heeft hij daar een paar aan toegevoegd: “Adios!” En: “Grapjas!” (=gracias). Er komen ook af en toe wat flarden van liedjes bovendrijven die hij kennelijk op de crèche heeft geleerd:
“Met de ellebogen op tafel bibaboe….”
“Krokodilletje in het water, krokodilletje kan niet praten….”
Hij wil graag dat we ze meezingen, maar we moeten eerst als een soort antropoloog de volledige teksten zien te achterhalen. Valt niet mee, maar Teun is geduldig.
‘s Avonds maken we op het Parque José Marti een praatje met een jong Cubaans stel. Hij treedt die avond op in het theater, met een vriend. De een is danser, de ander rapper. Het zal niet meevallen om je brood te verdienen met dat soort beroepen, maar daar laten de Cubanen zich niet door weerhouden. Er zijn landen met een minder bloeiend cultuurleven. Het stel heeft een kind van Teuns leeftijd; binnen de kortste keren rennen de twee peuters achter elkaar het plein over.
Trinidad
Van Cienfuegos rijden we naar Trinidad. Onderweg lijkt het wel of alle relevante wegwijzers zijn verwijderd, gewist of afgeplakt. En dat terwijl Trinidad een populaire bestemming is. Een cynicus zou denken dat dit een manier is om baantjes te scheppen. Het is in Cuba vrij normaal om als vreemdeling iemand in je auto mee te nemen die jou tegen betaling de stad in of uit loodst. Dit verdienmodel staat of valt natuurlijk met de erbarmelijke staat van de wegbewijzering. Gelukkig hebben we een goede wegenkaart, want in onze kleine huurauto is helemaal geen plek voor loodsmannen of verstekelingen. Voor lifters dus overigens ook niet, wat soms leidt tot gefrustreerde gebaren. Ze zien wellicht niet dat er een kleine man op de achterbank zit, en al helemaal niet dat er een grote koffer naast hem ligt. Of misschien zien ze dat wel, maar vragen ze zich af wat precies het probleem is. Iedere wereldreiziger weet immers dat er rond de evenaar veel meer mensen in een auto passen dan in onze regionen. Na een korte zwemstop op Playa Ancon rijden we Trinidad binnen waar we uiteindelijk redelijk snel ons adresje vinden.
Casa Milagrosa heet onze slaapplaats voor de komende dagen. We worden hartelijk ontvangen door Mila en Bury. Net als in Cienfuegos treffen we eigenaren die het communisme ontgroeid lijken. Ze hebben een ruim huis met een cocktailbar en een dakterras, een elektrische scooter, een laptop en een I-phone en… zowaar drie zeepjes op de badkamer van de gasten. Dat laatste mag klinken als een flauwe grap, maar het schijnt een redelijk schaars goed te zijn waar je de gemiddelde Cubaan nog blij mee kan maken; in elk geval was geen van onze andere accommodaties voorzien van hotelzeepjes. Het contrast met de buren is groot; vanaf het dakterras kijken we dwars door hun huis, dat eruit ziet alsof er een bom op is gevallen.
De reis heeft ons hongerig en moe gemaakt. We vragen of we iets te eten kunnen bestellen voordat we ons met Teun aan een middagdutje overgeven.
“Zeg het maar, wat willen jullie?”
“Eh, wat heb je… tosti’s misschien?”
“Maar natuurlijk!”
Vervolgens duurt het een tijdje, en nog een tijdje, alles bij elkaar bijna een uur – zouden ze ons vergeten zijn? Dat blijkt niet het geval, maar ze moesten nog even de straat op om brood te kopen. Zo werkt het hier vaker; als je een mojito bestelt is er een kans dat ze nog even wat munt gaan regelen. Alles voor de gasten. En wat dacht je van deze: terwijl we ons terugtrekken voor de siesta wordt er een briefje op de voordeur van het huis gehangen. “No tocar, los turistas descansen.” Niet kloppen alsjeblieft, ons bezoek ligt te ronken! Ik had me thuis proberen voor te stellen hoe het zou zijn om bij Cubanen thuis te verblijven, en vroeg me af of dat niet heel ongemakkelijk zou zijn. Die vrees blijkt onterecht. Dit is een leuke manier van reizen; de ontvangst in de casas particulares is vaak hartverwarmend en je hebt evenveel privacy als in een familiehotel of B&B elders in de wereld. Wat opvalt is dat Teun bij de meeste casa’s als een verrassing komt, ondanks dat Ellen in alle reserveringen had aangegeven dat we met een peuter reizen. Kennelijk is dat meestal niet doorgekomen. We hebben Teuns eigen Deryan-bedje bij ons, dus wat dat betreft maakt het allemaal niet uit. Wanneer we bij aankomst Teun uit de auto tillen klinkt er meestal een kreet van vertedering – onverwacht maar zeker niet ongewenst dus! Integendeel, Cubanen zijn dol op kinderen, tenminste op die van ons, laten we niet generaliseren. Dat geldt zowel voor mannen als vrouwen, waarbij we wel vermoeden dat opvoeden hier vooral vrouwenwerk is. Ziehier namelijk de reactie van Mila als ik Teun zijn luier verwissel: ze slaakt een kreet en grijpt meteen haar camera om het moment vast te leggen. “Dat doen Cubaanse mannen noooooit!!” Ze kijkt alsof ze verwacht dat deze foto een mega-impuls gaat geven aan het Cubaanse feminisme. Ik hoop dat ze ‘m nog even vasthoudt tot ik het land uit ben.
’s Middags lopen we een rondje door de stad. Trinidad heeft de naam toeristisch te zijn, maar dat lijkt ons wel mee te vallen. Misschien een kwestie van timing. De stad voelt aan als Havana-light. Veel historische gebouwtjes, hier een paar nonnen, daar een groepje scholieren in uniform. En, terug van weggeweest uit ons leven, de openluchtslager, inclusief vliegjes. Een eindje verderop kan je een broodje varken kopen. Het malse vlees wordt voor je ogen van het varken naar het brood getransplanteerd. Maar wat vooral onze aandacht trekt in Trinidad is dat net als in Havana op elke straathoek, bij elk terras, uit elk gebouw live muziek klinkt. Mij pak je daarmee keihard in. Als de Buena Vista Social Club eind jaren negentig een vonkje was dan is dit een allesverslindende bosbrand, of woorden van gelijke strekking. Het is überritmisch en er zitten veel toeters bij, dan kan het eigenlijk al niet meer stuk. Er bestaan vast ook a-muzikale Cubanen, net zoals er Russen zijn die niet van wodka houden en Nederlanders die niet kunnen voetballen, hier moet trouwens snel een beter voorbeeld komen, maar die spelbrekers houden zich goed verstopt. Al met al beleven we in Trinidad een authentiek hier-doen-we-het-voor-momentje. We strijken neer op een terras tegenover een zevenkoppige band. En we bestellen cocktails, voor zover van toepassing want behalve ikzelf is nu dus iedereen in ons gezelschap zwanger of minderjarig. Als klap op de vuurpijl vraagt een man aan het tafeltje naast ons, een vriendelijke Amerikaan met een biologenbaard en dito sandalen, of hij voor onze zoon een paard mag maken van een servetje. Nou, dat mag.
Vanuit de stad loopt een weggetje omhoog, naar een zendmast op de top van een berg. De wandeling lijkt niet al te zwaar, dus we trekken de wandelschoenen aan en zetten Teun in de rugdrager. Vanuit zijn comfortabele positie vlak achter mijn oren zingt hij over stoomboten en dennenbomen. Hij vuurt ook zijn favoriete vragen af:
“Mag oliebol halen pap?”
“Mag naar Cuba pap? Ja!? Zekerrrrrrr weten poepie!”
“Mag armband halen, pap?”
Dat laatste is een verwijzing naar de binnenspeeltuin in Havana aan de Waal, waar je een papieren armbandje krijgt als betalingsbewijs. (Dat moet je even onthouden want dat komt later terug.) Boven op de berg hebben we een prachtig uitzicht over Trinidad en omgeving. Vanuit een hokje waakt een ambtenaar over de integriteit van de zendmast. Enerverend zal het niet zijn, maar het lijkt me de ideale baan als je schrijver of lezer bent. Terug in de stad nemen we voor de verandering een alternatieve route, waarop we prompt verdwalen. Straatnamen staan slechts sporadisch aangegeven. En de schemering maakt het er niet gemakkelijker op. In veel Latijns-Amerikaanse steden zou je paniek (of een taxi) overwegen maar hier is dat niet aan de orde. Na enige omzwervingen krijgen we weer grip op onze coördinaten, net op tijd voor het avondeten.
En dat eten klopt als een bus. Bury is de chef. Zijn cocktails concurreren met die van Chi-Chi in Vinales. Teun eet nog steeds bijna alles wat we hem voorschotelen. Als we klaar zijn wil hij zelfs beginnen aan de borden die voor de andere gasten zijn klaargezet. Heeft ie dat van die gekke Fransen in Cienfuegos geleerd? Alleen bonen wil Teun merkwaardig genoeg niet eten. We hadden ons voor de reis afgevraagd of dat een probleem zou worden. Dat valt mee; er is immers genoeg anders te eten in Cuba, maar toch, er staan nooit geen bonen op tafel. In Trinidad vinden we de magische truc: als we zeggen dat het olijven zijn dan eet Teun ze gretig op.
Ellen heeft op de eerste dag in Trinidad een “Lammie” – een schaapachtig knuffeltje van Prenatal – gegeven aan de huishoudster, die een kind bleek te hebben in de leeftijd van Teun. We hadden maar liefst drie reserve-Lammies van huis meegenomen, en waren daarmee toch ietwat oververzekerd tegen het risico van knuffelverlies. De volgende ochtend krijgt Ellen als dank een houten schildpadje, en de dag erna ook nog een kettinkje. Diezelfde dag vraagt onze gastvrouw wat Teuns maat is zodat ze hem een “Guayabera” kan schenken, een traditioneel Cubaans shirtje. En als we klaarstaan om afscheid te nemen zegt onze gastvrouw dat ik maar een fles rum moet uitzoeken uit de drankkast op onze kamer. Ik weiger beleefd. Als ze blijft aandringen pak ik toch maar een bescheiden flesje, waarna ze me vriendelijk doch gedecideerd uitlacht en beveelt om deze om te wisselen voor een serieus formaat. Want zo zijn ze wel, die Cubanen.
Varadero
Over twee dagen vliegen we vanaf Varadero terug naar Nederland. Er wordt wel gezegd dat Varadero geen Cuba is, omdat alles er gericht is op buitenlandse badgasten. Jarenlang was het zelfs overheidsbeleid om Cubanen en internationale toeristen fysiek gescheiden te houden. Raul Castro heeft in 2008 formeel een einde gemaakt aan deze “tourist apartheid”, maar wij verwachten niet veel vakantie vierende Cubanen aan te zullen treffen op het schiereiland.
De rit van Trinidad naar Varadero is onze laatste door Cuba-Cuba. Tijdens het kaartlezen heb ik voldoende tijd om eens bij te houden hoeveel revolutionaire propaganda er onderweg op ons af wordt gevuurd. Dat is niet misselijk. Qua hoeveelheid doet het niet onder voor de commerciële reclames die je in de rest van de wereld voor je kiezen krijgt. Als je daarin waspoeder, frisdrank, auto’s en inlegkruisjes vervangt door Revolutie, Revolutie, Revolutie en Revolutie dan krijg je een indruk van het Cubaanse straatbeeld. Kort samengevat luidt de boodschap dat alleen socialisme de mensheid kan redden; je hoeft er niet voor gestudeerd te hebben om dat op te pikken. Hier en daar wordt vrijheid geëist voor “Los 5”, vijf Cubaanse geheime-dienst medewerkers die door de Amerikanen zijn opgepakt en op een na nog steeds worden vastgehouden. Maar de meeste persoonlijke aandacht gaat uit naar “Fidel y Raul”, naar Che Guevara, en naar onafhankelijkheidsstrijder José Marti. Er is bij wijze van spreken geen muurtje te vinden waar niet een van hun namen op staat.
Halverwege rijden we langs een spoorlijn in aanbouw. We zien allereerst het “losse eindje” en daarna enkele kilometers rails die al gelegd zijn. Vervolgens zien we een trein rijden die ons tegemoet komt – waar gaat die naartoe!? Het treinstel zwaait op en neer, een probleempje met de vering zou je zeggen. Het is een beeld dat acuut op onze lachspieren werkt.
Ellen had ook in Varadero een casa particular gereserveerd. Er is niemand te zien als we komen aanrijden, er ligt alleen een Rottweiler voor de deur te grommen. Een vrouw loopt naar buiten met een half broodje in haar mond; we verstaan haar niet maar haar lichaamstaal is glashelder: “Wat mot je?” Achter haar komt de rest van de familie naar buiten gelopen. Zonder veel overtuiging antwoorden we dat we een reservering hebben. Een jongeman neemt nu het woord; hij zegt dat er een probleem is met de elektriciteit, en ze weten niet wanneer het opgelost is, dus het is beter dat ze ons verwijzen naar een ander appartement. Hij legt ons uit hoe we er komen en zegt dat de eigenaar ons verwacht. Bij de andere casa staat inderdaad iemand in de deuropening, maar de ontvangst is ook hier niet zoals we gewend zijn in Cuba – alsof we een duistere drugsdeal gaan sluiten en men eerst zeker wil weten dat wij geen undercover agenten zijn. Van binnen oogt het appartementje zoals ik mij de laatste woning van Bin Laden voorstel: een relatief luxe maar volledig van de buitenwereld afgesloten bunker. Niet echt een plek waar je je vakantie wilt afsluiten. Als we besluiten om toch maar een hotel te gaan zoeken, lijkt men eerder opgelucht dan teleurgesteld. Even later valt bij ons het kwartje; Cubanen mogen weliswaar casas particulares exploiteren, alleen niet op Varadero – hier is het illegaal. Het zou teveel concurrentie zijn van de staatshotels. Het was al vrij bijzonder dat Ellen er een had kunnen vinden via internet. En die mensen namen waarschijnlijk nogal een risico door ons een kamertje aan te bieden.
Zo zijn we uiteindelijk dus toch op zoek naar een all-inclusive hotel. Onze eerste keus is zwaar boven budget, de tweede slechts een beetje en omdat we geen zin hebben om het hele rijtje af te gaan, doen we het daarvoor. De receptioniste matst ons door Teuns leeftijd naar onder af te ronden, waardoor hij gratis verblijft. Onbeperkt eten en drinken dus voor nul euro, dat is oneindig in het kwadraat. Ze zullen wel denken dat het bij zo’n klein mannetje zo’n vaart niet loopt, maar dan kennen ze onze zoon nog niet. Als er olijven op het buffet staan dan hebben de andere gasten pech gehad. Een ironisch gevolg is wel dat Teun, die al wekenlang elke dag vraagt of hij een armband mag halen (van die speeltuin in Havana aan de Waal, ik zei toch al dat het terugkwam) géén armbandje krijgt, terwijl Ellen, die al jarenlang roept dat ze nog niet dood gevonden wil worden met zo’n all-inclusive armbandje om haar pols, er nu dus eentje om moet. Zelf heb ik helemaal niks met of tegen armbandjes, al besef ik wel dat ik een dief van mijn eigen portemonnee ben door als (van mezelf) ondergemiddelde drinker akkoord te gaan met zo’n flat rate. Op het terras zitten mensen te lurken aan enorme zelf aangeschafte pullen die ze om de haverklap laten bijvullen aan de cocktailbar – op mijn kosten dus. Puur om ze terug te pakken ga je zelf ook cocktails bestellen. Wat je in Varadero ook veel ziet zijn Russen. Het aparte aan Russen vind ik dat ze altijd opereren in de combinatie van een blond, lang, slank, top-modellerig meisje vergezeld van twee (altijd twee) smakeloze, pokdalige, bullebakken met van die fluorescerende T-shirts aan. En maar zuipen. Op mijn kosten. Enfin.
Wat moet ik jullie verder nog vertellen over Varadero? Het buffet heeft dezelfde Van der Valk-achtige kwaliteiten als dat op Cayo Levisa. Het strand is hier overigens prima, en de mensen, ach die vallen eigenlijk best mee, al begrijpen we niet waarom iemand zich hier drie weken lang zou laten opsluiten. De dag voor vertrek brengen we onze huurauto terug, op de valreep een bureaucratische exercitie van jewelste. Het volgooien van de tank lukt aanvankelijk niet omdat het pompstation om onduidelijke redenen gesloten is. Vervolgens kost het ons bijna een uur om de correcte inleverlocatie te vinden; de plek die op ons formulier stond klopt wel maar toch ook niet. En dan moeten we nog met de overigens vriendelijke beambte in onderhandeling over een gestolen wieldop. We hadden aangifte moeten doen, zegt hij. Het spijt ons nauwelijks dat we dat hebben nagelaten, en we zijn allang blij dat we die omissie met een paar tientjes kunnen afkopen. We worden netjes teruggereden naar het hotel, kopen sigaren voor thuis en een dolfijn voor Teun, en stappen de volgende ochtend vroeg in de taxi naar het vliegveld. Anders dan op de heenvlucht hebben we een stop-over in Cancun. Die duurt een paar uur langer dan gepland; het neuswiel moet vervangen worden. Waarom die tijdens de vlucht van Varadero naar Cancun nog niet vervangen moest worden, blijft onduidelijk. Ik moet alle zeilen bijzetten om het voor Teun een beetje leuk te houden. We vliegtuigspotten tot we een ons wegen. En Ellen voelt de eerste bijverschijnselen van haar zwangerschap opkomen; ze wordt langzaamaan misselijk. Toch mooi dat we nog even naar Cuba zijn geweest. Nu het nog kon.
Stijn
De route:
18/20-1-2012 | Havana | Casa Mercedes |
21/22-1-2012 | Soroa, Las Terrazas | Casa los Sauces |
23/25-1-2012 | Cayo Levisa | Hotel Cayo Levisa |
26/27-01-2012 | Vinales | Casa Dona Hilda |
28-1-2012 | Varkensbaai | |
29/30-1-2012 | Cienfuegos | Casa Angel y Isabel |
31-1/1-2-2012 | Trinidad | Casa Hostal la Milagrosa |
2/3-2-2012 | Varadero | Casa Bebita Home |