Zoute output
Verslag 34: 12 – 20 september 2006
Bij de grens met Peru begint zich een lullig probleem af te tekenen. Onze paspoorten, die we vlak voor de vorige wereldreis hadden aangevraagd, beginnen langzaamaan vol te raken met stempels. De inschatting was dat we het deze reis nog wel zouden redden, mits we vóór Azië een nieuw paspoort aanvragen. Maar als alle douaneambtenaren net als deze een eigen pagina gaan opeisen dan hebben wij een probleem. We gaan bij elke volgende grensovergang proberen het in ons beste Spaans uit te leggen.
Waar we een beetje tegen op zien zijn de afstanden in Peru. Dit is een groot land, zo´n dertig keer Nederland. Bovendien liggen de meeste bezienswaardigheden in het zuiden. We besluiten de tocht door het noorden in etappes met de bus te doen. Het landschap is dor en droog; drie dagen lang rijden we door een woestijn met af en toe een oase. Gelukkig wordt er af en toe een goede film gedraaid. We overnachten achtereenvolgens in Piura, in Chiclayo, en in Trujillo. Het zijn geen bijzondere steden maar je kan er gerust en veilig verblijven.
De mensen in Peru lijken iets uitbundiger en opener dan in Ecuador. We worden vaker aangesproken door verkopers, hoewel het in de verste verte niet lijkt op Aziatische taferelen. Ook de taxichauffeurs zijn iets assertiever, wat wij als een geweldige kans zien om ons Spaans te verbeteren. Het zijn vaak de leukste gesprekken. Verder wordt de grote blonde vrouw aan mijn zijde regelmatig aangestaard en nagefloten. Misschien kan zij ooit feelgoodreizen naar Peru gaan organiseren voor westerse vrouwen. Wat ook opvalt is de beveiliging. De incheckprocedure voor de bus is bijna net zo grondig als op een vliegveld. Vooraf wordt zelfs soms van alle passagiers een video-opname gemaakt, en overal staan mannen met blaffers. (Voor wie heeft zitten slapen tijdens Mabelgate: blaffer is Chileens voor vuurwapen). Het kost moeite om je onveilig te voelen in dit land.
Bij ons eerste ontbijt in Peru krijg ik een leeg kopje voorgeschoteld, een kan met heet water, een kan melk, en een suikerpot. Het enige wat verder op tafel staat is een flesje “sojasaus”. Dat blijkt vloeibaar koffie-extract te zijn. Hoe dat mogelijk is in een koffieproducerend land ligt voor de hand: de beste koffiebonen worden geëxporteerd. Met andere woorden, doordat jullie de hele dag cappuccino´s en espresso´s drinken, veelal op kosten van en in de tijd van de baas, moet ik mijn ontbijt wegspoelen met een kopje Maggie, op eigen kosten, in mijn eigen tijd. Lekker zijn jullie.
In dit deel van Peru zijn nogal wat archeologische vondsten gedaan, en dan hebben we het niet over een paar potjes en botjes maar over complete tempelcomplexen. In Trujillo bezoeken we de Huacas de la Luna y del Sol en de Chiudi citadel in Chan Chan. Beide zijn artefacten van pre-Inca beschavingen, respectievelijk de Moche cultuur (100 BC – 750 AD) en de Chimu cultuur (850 -1470 AD). De tempels zijn gemaakt van kwetsbare bouwmaterialen als zongedroogde modder; des te indrukwekkender is het wat er allemaal van over is. De Huacas zijn opgebouwd uit diverse lagen; pakweg elke honderd jaar werd het bestaande deel bedekt onder een nieuwe laag. Ze zijn destijds door de Spanjaarden grotendeels vernield en leeggeroofd, en daarna is het complex wat in de vergetelheid geraakt. Pas vanaf de jaren ´90 zijn de lagen van de Huaca del Luna blootgelegd, waarbij enorme gekleurde muurschilderingen tevoorschijn kwamen.
Van Trujillo nemen we de nachtbus naar Huaraz, en zodra het licht wordt stappen we op de bus naar Caraz. De rit voert ons langs de besneeuwde bergtoppen van de Cordillera Blanca. In dit gebied zijn allerlei mogelijkheden voor (meerdaagse) trektochten door de bergen. We hebben onze zinnen gezet op een vierdaagse klassieker, de Santa Cruz-Vaqueria trektocht. De organisatie in Caraz die deze trek verzorgt, heeft nog plek voor de volgende dag. Daarna zijn alle gidsen bezet. We hadden eigenlijk nog een dag willen wachten om te acclimatiseren, maar op eigen houtje gaan is voor ons geen optie, dus we besluiten mee te gaan. De volgende ochtend vertrekken we, samen met twee Engelse jongens, een gids, een kok, vier ezels, een ezeldrijver, en een noodpaard. Het paard, ingehuurd door een van de Engelsen, hebben we Bisteck gedoopt tot groot vermaak van de kok. De ezels dragen al onze bagage en wij hoeven alleen nog maar te wandelen. Ondanks de hoogte (van 2900 naar 3800) lopen we de eerste dag zonder problemen. Het pad voert omhoog langs een bergbeek, met in de verte uitzicht op besneeuwde pieken. Er was mij verzekerd dat er geen reden is voor hoogtevreesvrees, en ook dat blijkt te kloppen. We houden zelfs energie over om van de omgeving te genieten. Aan het eind van de middag komen we aan op het eerste kamp, een grasveldje langs de beek. Er zijn een paar stieren met elkaar aan het stoeien, en er staat een houten hut met een bordje “cerveza”. Er schijnen zelfs toiletten te zijn, maar de gids raadt ons aan om gewoon ergens een rustig plekje te zoeken en het corpus delicti onder een steen te verbergen. Dat moet dan wel op minstens twintig meter van de tent, omdat stieren dol zijn op het zout in onze output.
Meteen na het eten is het bedtijd. Tot nu toe is alles helemaal in orde aan deze tocht: geweldige omgeving, prima organisatie, sympathiek gezelschap, en bovenal voelen we ons goed. Wel vrezen we de nacht. Allereerst de kou; ik heb het redelijk warm maar Ellen ligt om tien uur al hevig te rillen, ondanks slaapzak, zijden lakenzak, thermisch ondergoed, en diverse lagen kleding. Onze slaapzakken “gaan” tot -7 graden Celsius, maar is dat de grens waaronder je niet meer comfortabel slaapt, überhaupt niet meer slaapt, of niet meer leeft? (Tegenwoordig staan op slaapzakken drie temperaturen vermeld, corresponderend met deze drie niveaus; echter niet op de onze.) Hoe dan ook, wij gaan ervan uit dat we het met alle extra lagen erbij in ieder geval overleven. Door de bewolking valt het de rest van de nacht mee met de kou, wat een geluk is want we moeten om de haverklap naar het toilet. Wat absoluut niet meevalt is de hoogte. Het houdt Ellen de gehele nacht wakker. Halverwege de nacht voelen we ons op vrijwel hetzelfde moment kotsmisselijk worden. Om een indruk te geven van de hevigheid: de twintig meter norm hebben we beide niet gehaald. De volgende dag is vooral Ellen helemaal gebroken. De gids biedt haar een pilletje tegen hoogteziekte, maar ik denk dat we dan alle drie al beseffen dat dat niet de manier is. Na een half uur besluiten Ellen en ik met pijn in het hart om de tocht af te breken, en nu het nog kan terug te keren naar het startpunt. Als het hier al zo slecht gaat, zal de volgende nacht (400 m hoger, op 4200 m) helemaal geen pretje zijn. En de dag daarna staat er een zware klim over een bergpas (4750) op het programma. We krijgen een ezel mee met onze spullen. Het is zonde van de dollars, maar dat beschouwen we maar als leergeld: we laten het de volgende keer uit ons hoofd om compromissen te sluiten over acclimatisatie. Ellen voltooit de afdaling op haar tandvlees. Tijdens de rit terug naar Caraz valt ze onmiddellijk in slaap, wat een prestatie is, want we rijden over een onverharde weg langs een ravijn met negen volwassenen in een colectivo – een personenauto. Extreme carpooling! Waarschijnlijk ben ik de enige die dwangmatig fantaseert over klapbanden. Terug in Caraz is Ellen twee dagen aan het toilet gekluisterd. Wellicht was er dus meer aan de hand dan alleen hoogteziekte. Het zou kunnen komen door het drinkwater tijdens de trektocht; op dag twee dronken we water uit de beek, gekookt en met een zuiveringstablet. Misschien was dat niet zuiver genoeg voor Ellen´s darmen? Puntje van zorg voor komende trektochten.
Enfin, zo heb ik tijd om een verslag te schrijven en in Caraz rond te lopen. Op een of andere manier roepen afgelegen bergplaatsen als deze meer verwondering op dan grote steden. Toen we hier aankwamen werd er op het dorpsplein in het kader van een schooljubileum een metershoog bouwwerk in elkaar geknutseld, met allemaal bewegende onderdelen en kruisbeelden en het hart van Jezus. Materiaal: bamboe, touw, en vuurpijlen. Volkomen veilig, verzekert een lokalo ons. Helaas hebben we de ontsteking gemist. Ook altijd leuk: op de markt in Caraz zag ik een stuk vlees hangen zo groot als een koe en het had ook de vorm van een koe dus het zal wel ooit een koe geweest zijn. Het stuk was zo groot dat een deel op de grond lag, en daaromheen snuffelden een half dozijn zwerfhonden. Vraag: Wie koopt zoiets, en wie eet zoiets? Meest plausibele antwoorden: De kok van het restaurant waar wij twee keer per dag biefstuk eten, en wij.
Kienze!
Verslag 35: 20 september – 10 oktober 2006
Hola amigos! Allereerst een nagekomen bericht over onze trektocht in de Cordillera Blanca. We vermoeden achteraf dat Ellen naast hoogteziekte last had van giardiasis. De symptomen waren volgens het boekje, en nadat ze de medicijnen had geslikt (standaard in onze bagage) was het snel over. Het is geen ernstige ziekte, maar wel een vervelende. De gardiaparasiet maakt van je darmen een soort doedelzak; er wordt een hoop lucht rondgepompt en geluid geproduceerd. De geur is ook niet om over naar huis te schrijven maar ik had beloofd dat wel te doen, dus bij deze. Terwijl ik dit schrijf heb ook ik het proces doorlopen. Inmiddels zijn we allebei weer gezond. Meer pech had een van de twee Engelsen met wie we gewandeld hebben. We lazen dat hij na de trekking in het ziekenhuis was beland, aan het infuus met zuurstof. Hij had door de hoogte een bronchitis opgelopen. En dat terwijl hij wel redelijk geacclimatiseerd was. Ervaring als bergsporter schijnt voor hoogteziekte niets uit te maken, iedereen kan de pineut zijn. Om bij te komen in Huaraz hebben wij onszelf verwend met een verblijf boven onze stand in Hostal Churup, een guesthouse met grote kamers, zitruimtes met open haarden, een dakterras met uitzicht op de Cordillera´s, en een uitgebreide collectie DVD´s. Een toepasselijke film om in Huaraz te bekijken is het alpinodocucinedrama Touching the Void, het overlevingsverhaal van Joe Simpson dat zich afspeelde in de Cordillera Blanca, hier om de hoek.
Op de bus van Huaraz naar Lima worden we van harte welkom geheten door steward Manuel. Hij kondigt de films aan, deelt de lunches uit, en na de lunch de bingoformulieren, wat voor ons een beetje aanvoelt als een onverwachte overhoring. De hoofdprijs is een ticket terug naar Huaraz waar we niets aan hebben, dus doen we alleen mee voor de eer. We winnen niets ondanks dat Manuel ons speciaal aanmoedigde middels het afroepen van nummertje vijftien. Kienze!
Lima bezorgt negen van de tien bezoekers depressieverschijnselen. Voor een deel kan dit verklaard worden uit het klimaat: twee derde van het jaar hangt er een mist over de stad. Wij zijn er echter op de eerste lentedag en het valt ons alleszins mee. Indrukwekkend is het museum van de Inquisitie, in het gebouw van het voormalige Hof van de Inquisitie. De teksten in het museum zijn lang en in het Spaans maar de plaatjes en martelopstellingen spreken voor zich. Een bezoek aan dit museum zou verplicht moeten zijn voor hedendaagse godsdienstfundamentalisten, ware het niet dat ze hier meer inspiratie dan verlichte ideeën zullen opdoen. Een schooljongen vraagt mij wat ik van het museum vind, en een ogenblik later hangt er een hele klas met voicerecorders aan mijn lippen voor mijn eerste interview in het Spaans. Even later wordt ook Ellen ondervraagd: naam, leeftijd, beroep. De ultieme trofee is het Messenger ID van een gringa. Maar Ellen heeft helemaal geen Messenger ID. Niet flex, Wissink. Bij het regeringspaleis is op het middaguur de wisseling van de wacht te zien. Vooral leuk daaraan is, is de muziek. Je hoort in dit land sowieso veel meer fanfaremuziek dan panfluiten, en dat doet ons deugd, want ook al klinkt het soms als een bezopen Limburgs dweilorkest dat zich na drie dagen carnaval nog maar één liedje kan herinneren, het swingt bijna altijd. Zelfs bij deze wachtwisseling of een begrafenisstoet of een van de vele katholieke processies wordt er geen stijve marsmuziek gespeeld. Voor echt strak militair vertoon moet je hier niet zijn. “Buiten beeld” zag ik hoe een van de militairen een joviale schouderklop gaf aan de collega die hij afloste. Zoiets zal in Washington of London wel een reden voor ontslag zijn.
Vanuit Lima gaan we richting Cusco, maar dan wel met een paar overnachtingen onderweg, want het is een dikke twintig uur bussen. De eerste tussenstop is Huacachina, een kleine oase bij de stad Ica ingebouwd tussen een aantal enorme zandduinen. Je kan er met een sandboard of een buggy rondstoeien, of er gewoon door het zand omhoog ploeteren en uitkijken over de wijde omgeving. Het is een leuke stop voor een dag. De volgende halte richting Cusco is Nazca. Deze stad is vooral bekend vanwege de Nazca Lijnen, in de woestijnbodem geëtste lijnen, en figuren zoals een aap en diverse vogels. Het hele gebied is zo´n vijfhonderd vierkante kilometer groot. De Nazca Lijnen zijn in 1939 ontdekt door de Amerikaan Paul Kosok. Pas toen zijn assistente, de Duitse wiskundige Maria Reiche, ze vanuit het vliegtuig zag werd het grote patroon duidelijk. Reiche heeft vervolgens haar levenswerk gemaakt van de bestudering van de “geoglyfen”. Ze is begraven in de tuin van het museum dat aan haar gewijd is, en wordt hier alom gerespecteerd omdat ze met haar werk Nazca op de kaart heeft gezet. Overigens was vlak voor de ontdekking van de Lijnen dwars door dit gebied de Panamericana Highway aangelegd. Gelukkig is de schade beperkt gebleven tot één figuur. De oorsprong van het lijnenpatroon is nog altijd niet duidelijk: was het een astronomische kalender, een geografische kaart, een grondwaterindicator, of had het een rituele functie? Onze gids is een archeoloog dus de marsmannetjestheorie wordt niet bij de serieuze opties genoemd. Maria Reiche was overtuigd dat het een astronomische kalender is. (Wat zou de favoriete theorie zijn van onze Maria, onderwijsminister van der Hoeven? Intelligent Design natuurlijk, dit lijkt me een schoolvoorbeeld.) Behalve de functie van de geoglyfen is ook onduidelijk hoe ze zo goed geconserveerd zijn gebleven. Wat ongetwijfeld helpt bij het bewaren is dat het hier maar twee uur per jaar regent. Andere mogelijke verklaringen voor het overleven van de Lijnen is dat de vulkanische grond een beschermend heteluchtlaagje uitstraalt, of dat kleinschalige wervelwinden elke namiddag als een stofzuiger het zand uit de geulen blazen. Het blijft voer opleveren voor wetenschappers, en voor graancirkelfetisjisten en Dan Brown lijkt me. Kan iemand me overigens vertellen of de Nazca Lijnen zichtbaar zijn op Google Earth? [Update: zie hier en hier, met dank aan Ramon en Armand.] Naast de geoglyfen bezoeken we in Nazca een begraafplaats midden in de woestijn, waar een aantal min of meer complete “mummies” zijn opgegraven. Stel je voor: een skelet dat je vanuit een kuil in foetushouding aangaapt, gekleed in katoen, met haar tot op de kont. Tien jaar geleden hadden ze nog een huid; over tien jaar zijn het misschien alleen nog maar skeletten. Wat een voorrecht trouwens dat wij op onze ene dag in Nazca een half uur regen meemaken. Nog anderhalf uur te gaan dit jaar, statistisch gesproken.
Vanuit Nazca is het nog “slechts” veertien uur bussen naar Cusco. Ondanks dat we in een luxe nachtbus reizen, blijft het een kwelling. Bussen rijden hier doorgaans in één ruk door. Er is weliswaar catering aan boord en een toilet, maar dat toilet is slechts een urinoir (m/v). Ik ben nog nooit zo hard naar een wc gerend als bij aankomst in Cusco. Mijn advies aan de Zuid-Amerikaanse busmaatschappijen is om af en toe te stoppen bij een wegrestaurantje, zoals gebruikelijk in Azië en in Nederweert.
Cusco, het vroegere hart van het Incarijk, is een leuke stad. Wel zijn hier anders dan aan de noordkust ineens heel veel toeristen, en dus ook heel veel “jalagringos” die toeristen willen helpen met het vervullen van hun primaire levensbehoeften. We hebben overwogen om t-shirts te bedrukken met de tekst “ya he comido!” oftewel “ik heb al gegeten!”. Dat moet een gat in de markt zijn. Het toerisme is in Cusco niet alleen grootschaliger maar ook diverser. Natuurlijk zijn er de typische backpackers waar wij tussen zitten – soms tegen wil en dank, lees verder. Daarnaast vind je hier het luxere segment, mensen die vijfhonderd dollar neerleggen voor een treinritje met vijfgangendiner en champagne. En ook is er een ruim aanbod aan “ecomystieke” tours, en dan hebben we het over mensen die onder begeleiding van een sjamaan de natuur in trekken om te gaan netwerken met hun favoriete medium. Dit schijnt in Cusco erg te bloeien.
Als je het mij vraagt is Cusco een beetje het Florence van Zuid-Amerika, volgepakt als het is met kunst en cultureel erfgoed. Op vele plekken in de stad vind je nog muren uit de incatijd, gemaakt van enorme rotsblokken die zonder cement naadloos op elkaar aansluiten. Van de vele musea bezoeken we het Museo del Arte Precolumbino. Het gebouw staat vol gave voorwerpen uit pre-inca tijdperken, die “op westerse wijze” zijn tentoongesteld als kunstvoorwerpen. Het is wel jammer dat men ook het taalgebruik van westerse kunstkenners heeft overgenomen. Lees even mee – dit stukje gaat over een anthropomorphic vessel, oftewel een vaatje met menselijke trekken:
“The majesty of the character depicted does not require any further attributes or bejewelled adornments; the superfluous has been sacrified in view – and for the sake – of the importance of the human representation that in all its plenitude incorporates itself into the pantheon of the divinities of the Viru culture and the people of the Formative period. The capacity to synthesize concepts and forms generates in this piece an evident dynamism that surrounds the more prominent facial features and produces a geometric equilibrium resulting in a perfect union with the general roundness that characterizes it.”
George Orwell schreef in 1946 een mooi stuk over dit soort prietpraat. Had de conservator het maar gelezen. Hoe dan ook, het MAP is een bezoek waard. Zo ook Santo Domingo, een Dominicanen klooster gebouwd op de muren van de incazonnetempel Qoricancha.
Bij Cusco bevindt zich de Heilige Vallei, en op een zadelrug aan het uiteinde van die vallei ligt de bekende incastad Machu Picchu. We hebben even overwogen om Machu Picchu te boroboduren: om budgettaire redenen overslaan. Het entreegeld is zo´n 35 dollar en daar komt nog een verplicht toeristentreintje bij voor 70 of 44 dollar afhankelijk van waar in de vallei je opstapt. Zelfs vergeleken bij westerse topmusea is dat veel, laat staan dat het iets met de lokale economie te maken heeft. Het is vooral scheef, aangezien je aan de kust meestal 1 of 2 dollar entreegeld betaalt voor archeologische bezienswaardigheden waarvan onduidelijk is hoe ze de komende decennia door moeten komen. We hebben wel begrip voor de gids die erover klaagde dat al het geld in de provincie Cusco blijft. Machu Picchu om deze reden boycotten gaat ons een beetje ver; laten we in plaats daarvan toekomstige Perugangers aansporen om vooral ook het noorden te bezoeken. (Zodat over tien jaar overal westerse tarieven gelden, haha.) Doordat we overnachten in het dorp onderaan de incastad, “the Village of Machupicchu mistakenly called Aguas Calientes”, kunnen we ´s morgens vroeg voor de grote meutes omhoog gaan. De stad is dan nog in nevelen en motregen gehuld, maar in de loop van de ochtend klaart het op en kunnen we Machu Picchu in haar volle glorie aanschouwen. Het is de moeite en het geld wel waard. Vanuit Machu Picchu lopen een paar wandelpaden naar uitzichtpunten in de omgeving, maar de meeste zijn niet aan te raden voor types als ik. Op een van deze paden maak je bij regen kans op maar liefst twaalf seconden gewichtsloosheid. Omdat ik geen fan ben van draadloos bungyjumpen laten we dat pad voor wat het is. Een beter begaanbaar pad loopt naar de Zonnepoort, met een prachtig overzicht over Machu Picchu, en over het dal met het dorp, de rivier, de spoorlijn en de weg die vanuit het dal omhoogkronkelt.
Tijdens de afdaling van Machu Picchu naar Aguas Calientes maken we kennis met “extreme begging”, oftewel extreem bedelen, waarom moet verdorie alles altijd in het Engels. Een jongen in incaklederdracht groet bovenaan de berg de toeristen die in de bus stappen. Hij rent vervolgens via de kortste weg de berg af, om de bus na elke haarspeldbocht opnieuw te begroeten. Negenhonderd meter lager stapt hij in de bus, naar wij aannemen voor een collecte. We zaten zelf niet in een bus maar werden wel voortdurend voorbijgehold door dit soort jongens.
Op de terugweg naar Cusco maken we halverwege de vallei een stop in Urubamba om de nabijgelegen zoutpannen te bewonderen. Deze zoutmijnen zijn aangelegd door de inca´s en nog steeds in gebruik. Ze zien eruit als de rijstterrassen van Pinyan nadat er een paar vrachtwagens met latex over zijn uitgestort. Dat klinkt misschien wat lelijker dan ze in werkelijkheid zijn; bekijk anders zelf de foto´s maar. Hebben jullie het al door? Alles wat mooi is wordt door Ellen gefotografeerd, en alles wat lelijk, smerig, stinkend, onrechtvaardig of dodelijk is, is mijn afdeling. Waarmee ik niet wil zeggen dat het hier allemaal niks is, want lelijke, smerige, etcetera toestanden zijn vaak heel interessant.
Het is in Cusco tijd voor onze tweede week Spaanse les. Deze keer wordt er veel geoefend, vooral met werkwoorden. Wat dat laatste betreft leven we namelijk nog steeds in de tegenwoordige tijd, en dat praat wat lastig. We kennen al wel drie woorden voor avocado: zes jaar geleden in Costa Rica wij het woord aguacate leren, vorige maand in Quito wij avocado eten, en afgelopen weken Ellen regelmatig van palta geniet. Door een roosterfoutje hebben we dit keer twee docenten: Dany, een rustige jongeman die ons uithoort over Nederland, en Gaby, een kraakheldere juf-juf. Bij mijn weten is een taalcursus de enige les waar je ongestraft voortdurend doorheen mag praten. Vaak wordt er alleen maar twee uur lang gekletst over broodjes haring, zwarte pieten, Johan “un momento dado” Cruyff, Lichtend Pad, Theo van Gogh, urinotherapie en Peruaanse UFO´s (OVNI´s). Ons Spaans is flink verbeterd, al zeggen we het zelf. Op de laatste avond van de lesweek krijgen we salsales in de woonkamer van de schoonmoeder van het schoolhoofd. De banken gaan opzij, de muziek gaat aan, en twee latinoboys leren ons (opnieuw) de basis van salsa en merengue. Dat is best een uitdaging, want een uurtje salsales levert ons gemiddeld meer echtelijke ruzies op dan een heel jaar wereldreizen zonder salsa.
De laatste nachten in Cusco maken we kennis met de ranzige kanten van de stad. In de hotelkamer naast ons begint midden in de nacht een langdurige en luidruchtige copuleersessie. Op de muur bonken helpt niet. Het personeel verzekert ons de volgende dag dat we nieuwe buren hebben, maar die nacht wordt het nog erger. Van drie tot zeven wordt er gepraat, gekrijst, geneukt, gekreund, getelefoneerd en nog veel meer – het lijkt op een hoorspel voor vier personen, een vibrator en een mobiele telefoon. De titel van het hoorspel luidt “Hoe een rustig hotel verandert in een bordeel”. Op de muur bonken wordt nu beantwoord met agressief terugbonken. De nachtportier krijgt het ook niet onder controle, in zijn eentje tegen dit tuig dat overduidelijk onder de drugs zit. We kunnen ook niet vluchten naar een andere kamer. De volgende dag kan dat gelukkig wel, en slapen we weer goed.
Van Cusco reizen we naar Puno. Deze stad ligt aan het Titicaca meer, het hoogste bevaarbare meer ter wereld (whatever that may be, want wie of wat belet mij om mijn kano in een hoger gelegen meer te plempen?). Op het meer drijven een aantal eilanden waarop mensen wonen. Het fantastische is dat die eilanden gemaakt zijn van riet, net als de huizen die erop staan en de boten waarmee men zich verplaatst. In het regenseizoen worden elke week de huisjes opgetild en wordt er een nieuwe laag riet op de bodem gelegd. Als er burenruzie is worden de eilandjes gesplitst en bij een huwelijk kan er gefuseerd worden. De mensen leven er trouwens luxer dan de meeste bergbewoners; ze zijn voorzien van zonnepanelen, televisie, telefoon, een drijvend hospitaal, drijvende schooltjes, en er is zelfs een drijvend hotel. Het geheel is nogal een toeristenval, een drijvende souvenirwinkel, maar wel een hele mooie om een ochtend rond te lopen.
Voordat we Peru verlaten is er een ding dat jullie nog moeten weten, namelijk dat er een drankje bestaat met de naam Inca Kola. Het smaakt naar kauwgomballen opgelost in Listerine, en is vreemd genoeg razend populair bij jong en oud. Toen we onze gids in Nazca vroegen hoe het kan dat volwassen mensen vrijwillig Inca Kola drinken, begon hij hard te lachen, en riep iets over nationale trots, en over de walgelijkheid van rauwe haring. Wij begrijpen elkaar. Inca Kola is fluorescerend geel – kennelijk net als de urine van de Coca Cola topman, die gezegd zou hebben dat Inca Kola “looks like piss and tastes like bubblegum”. Maar smaak is ondergeschikt aan geld, en dus heeft Coca Cola het hele zaakje opgekocht. De nationale frisdrank van Peru is nu dus in handen van gringo´s. Een schrale troost voor de Peruanen is dat het woord coca afkomstig is uit het Quechua, de taal van de Inca´s. Coca Cola is dus een klein beetje Inca Kola. Mijn inburgering in Peru staakt bij het drinken van Inca Kola; als compromis ben ik wel bereid om in een Inca Kola T-shirt rond te lopen.
Dat was het voor dit land. We rijden morgen van Puno naar Copacabana, gelegen aan hetzelfde Titicaca meer, maar dan in Bolivia. Oh ja, Ellen heeft bijgehouden hoeveel uren we in de bus hebben gezeten in Peru: eenenzestig. Bingo.