Peninsulaire sferen
Verslag 38: 29 oktober – 5 november 2006
Van de Boliviaanse woestenij zijn we de Chileense woestenij in gereden, richting San Pedro de Atacama. San Pedro is nogal toeristisch en duur, maar het is lang niet zo vies als ons voorspeld was. Integendeel, het lijkt hier wel een cleanroom. Maar na Bolivia lijkt alles wel een cleanroom, wat natuurlijk een triviale opmerking is als je van een van de armste landen ter wereld naar een semi-westers land gaat, maar het valt toch op. Wat ons meer verrast is de vriendelijkheid van de Chilenen die we ontmoeten. Als je me voor de reis met het mes op de keel had gevraagd om twee Chilenen te noemen, dan had ik Generaal Pinochet en Charlie da Silva genoemd. Geen wonder dat ik een wat verwrongen beeld had van Chili. Maar goed, je had het me ook normaal kunnen vragen, dan had ik Pablo Neruda of Isabel Allende genoemd. Je krijgt waar je om vraagt.
Ons plan was om van San Pedro de bus te nemen naar Salta in het noorden van Argentinië. Er zijn twee maatschappijen die elk tweemaal per week rijden – waarom ze precies dezelfde dagen uitkiezen is mij niet duidelijk. Eentje is vol voor de eerstvolgende mogelijkheid; de ander heeft wel plek maar kan ons géén ticket verkopen – daarvoor moeten we naar Calama. Ik dacht dat ik het niet goed verstaan had, maar de man meent het echt: om een buskaartje te kopen moeten we twee keer anderhalf uur door de woestijn reizen. Bovendien moeten we beiden persoonlijk met ons paspoort komen, omdat het een internationale reis wordt. Kun je je voorstellen dat je met de hele familie naar Groningen reist om een ticket van Nijmegen naar Genève te boeken? De reden voor deze absurditeit is een computerstoring die al twee weken duurt. De man wil ook niet bellen naar Calama, zodat onzeker blijft of er nog kaartjes zijn tot wij in Calama aankomen. Maar we willen naar Salta, dus we gaan. Laat me hier even uitweiden hoe een typische busrit in Zuid-Amerika verloopt. Een half uur voor vertrek staan we klaar, want dat moet. Terwijl Ellen instapt wacht ik buiten een half uur tot de bagage wordt ingeladen. Dan volgt er een half uur waarin Ellen klaagt dat het ab-so-luut on-mo-ge-lijk is om veertien uur opgevouwen te zitten met zo weinig beenruimte. We overwegen uit te stappen en alternatief vervoer te nemen. Er is geen alternatief vervoer dus we blijven zitten. Ellen zal de rest van de rit een koude oorlog voeren met de passagier voor haar, die elk kwartier probeert om zijn stoel achteruit te zetten. De chauffeur ratelt intussen als een mitrailleur de bestemming over straat in de hoop meer passagiers aan te trekken. “QuayaquilQuayaquilQuayaquil!” “CarazCarazCaraz!” “LaPazLaPazLaPaz!” De passagiers beginnen steeds ongeduldiger op de ruit te slaan en “Vamos!” te roepen. Dan vertrekken we. De DVD gaat aan. Als je geluk hebt wordt het een muziekvideo zonder geluid, als je pech hebt een Kung Fu film zonder beeld. De eerste helft van de rit lezen we, voor zover mogelijk. De tweede helft azen we op gratis conversatieles. En de laatste helft van de rit staren we uit het raam, ons afvragend waarom busritten altijd vijftig procent langer duren dan gepland. Vlak voor aankomst hebben we het antwoord gevonden, maar door de opluchting dat we er eindelijk zijn vergeten we het onmiddellijk, zodat we de volgende keer weer vol optimisme in een bus stappen en het hele proces zich herhaalt. Welnu, de busrit naar Calama is verre van typisch. Ten eerste hebben we teveel beenruimte. Ten tweede stranden we halverwege de Atacamawoestijn met een oververhitte motor, waardoor de heenreis drie uur duurt. Dat is niet vijftig maar honderd procent langer dan gepland. En ten derde zijn we bij aankomst helemaal niet opgelucht, want er zijn geen kaartjes meer voor de bus naar Salta – en dat is het enige waarvoor wij naar Calama zijn gereisd. Het mooie van Chili is dat je zelfs in dit soort situaties een glimlach krijgt, een machteloze glimlach, maar toch. Gelukkig geeft dit ons energie voor rigoureuze beslissingen. Binnen een kwartier gooien we de rest van onze reis om en boeken we een vlucht naar Punta Arenas. Dat ligt in het diepe zuiden van Chili. Vandaar uit gaan we omhoog reizen, in plaats van langzaam af te zakken vanuit het noorden. Nadeel is dat het nog koud is in Patagonië, maar een voordeel is dat we daar het hoogseizoen voor zijn. En een voordeel is dat we op deze manier niet een hele week in San Pedro hoeven te slijten.
We hebben nog een dag om rond te kijken in de omgeving van San Pedro. Met een bus worden we naar de Valle de la Luna en de Valle de la Muerta gereden. Dit landschap moet een feest zijn voor geologen, met allerlei kraakheldere afzettingen die door de wrijving tussen de aardplaten door elkaar gehusseld en gekanteld zijn. We hebben zicht op de Fuji-achtige vulkaan die tegen San Pedro aanligt. In de krater is een klein meertje, op bijna 6000 meter hoogte, dat 362 dagen per jaar bevroren is. In de resterende 3 dagen (4 als het een schrikkeljaar is?) is het een populaire plek om te zwemmen of zelfs te scubaduiken – puur voor het record want het meer is maar twee meter diep. Het lijkt me dat je er die andere 362 dagen geweldige schaatsrecords kan rijden. Helaas maakt het kratermeer geen onderdeel uit van onze tour, maar wij mogen door een halfopen zoutgrot rondkruipen, wat ook heel mooi is.
We hebben in San Pedro een kampeeruitrusting gekocht. We zijn namelijk van plan om in Patagonië regelmatig met de tent rond te trekken. De tent mag gewoon mee in de handbagage, wat ik nogal teleurstellend vind, want als de haringen zelfs te bot zijn om in een piloot te prikken, hoe krijgen we ze dan in godsnaam in de bevroren pampa’s van Patagonië gehamerd? Maar dat is van later zorg. We vliegen van San Pedro naar Santiago, overnachten daar, en vliegen de volgende dag naar Punta Arenas. Die tweede etappe is onze mooiste vlucht ooit. Ze wordt hooguit geëvenaard door het uitstapje boven de Australische Nullarbor, maar dat telt niet want die vlucht was bedoeld om mooi te zijn. Dit is een lijnvlucht, gewoon een manier om snel van A naar B te komen. Met de reisgids in de hand kunnen we precies volgen waar we zijn. We hebben uitzicht op perfect conische vulkanen die boven de rest van de Andes uitsteken, soms met een rookpluim erboven, en we zien het Merendistrict, de beroemde puntrotsen van het Nationaal Park Torres del Paine, en vooral een reeks indrukwekkende gletsjers. Muy, muy bonito.
Waar we nog aan moeten wennen is dat Chilenen altijd praten alsof ze over twee minuten bij de kaakchirurg moeten zijn. Het spreektempo ligt veel te hoog en ze bewegen hun mond niet. Bovendien sneuvelen allerlei letters in de haast, vooral s-en en d´s en t´s. Wat ze wel uitspreken klinkt in onze oren iets Spaanser dan op de rest van het continent. Spanjaarden spreken de s en de z en de c tamelijk geaffecteerd uit, zoals het Engelse “th”, jeweetwel: dof fervefas. Latino´s daarentegen maken net als Amsterdammers overal een s van. Behalve dus de Chilenen. Dat Chileens op Spaans-Spaans lijkt is trouwens meer een gevoel dan iets anders, want van enig begrip is aan onze kant geen sprake. Als Chilenen iets tegen ons zeggen, en ze glimlachen erbij – wat ze meestal doen – dan glimlachen wij gewoon terug en dan zal het verder wel goed zijn. Als ze iets zeggen en ze glimlachen er niet bij, dan lopen we snel door en dan zal het verder ook wel goed zijn. Wanneer wij de Chilenen wel verstaan dan is dat meestal omdat ze Engels praten, of Chileens-Engels.
“On behalf of Captain Gomez and his screw I welcome you on board of flight oh, oh, oh. (…) Please wait until the airplane is pissed off. Thank you for playing with us and welcome to the CD of Punta Arenas.”
En dan bevinden wij ons tamelijk ongepland in de meest zuidelijke stad van het Amerikaanse vasteland. Punta Arenas heeft die typische peninsulaire sfeer die je ook vindt in plaatsen als Invercargill en Den Helder. Ik heb geen idee wat een typisch peninsulaire sfeer inhoudt, maar ik had dit woord altijd al een keer willen gebruiken en ik dacht: het is nu of nooit. Punta Arenas heeft trouwens op een paar kilometer na dezelfde breedtegraad als Den Helder, dus zo gek is die vergelijking niet. Het maakt ook duidelijk hoe weinig land er is op het zuidelijk halfrond vergeleken met onze helft van de planeet. Onder het vasteland ligt nog het eiland(enrijk) Vuurland, daaronder het eilandje Kaap Hoorn, en dan is er alleen nog maar de oceaan en Antarctica. Wij reizen van Punta Arenas door naar Ushaia op Vuurland. Maar eerst wassen we hier al onze kleren, want we hadden een aanzienlijk deel van de Atacamawoestijn meegesleept het vliegtuig in.
Oh ja. Dat ik die breedtegraden paraat heb komt doordat ik dag en nacht een gps op zak heb. We hadden het apparaat gekocht voor onze trektochten, maar ik gebruik het sinds Puno vrijwel dagelijks. Ik was in Puno namelijk verdwaald. Ik kwam ´s avonds laat uit een internetcafé, en had opeens geen flauw idee meer waar ik heen moest of hoe ons hotel heette of in welke straat het überhaupt lag. Gelukkig kwam ik na een kwartier dwalen op een bekend plein uit, en toen wist ik het weer, maar sindsdien neem ik geen risico´s. Ik bookmark nu altijd de locatie van een nieuw hotel in de gps, zodat ik alleen maar het pijltje hoef te volgen als ik naar huis wil. En achter zo´n pijltje aan lopen kan ik heel goed, want dat is niet veel anders dan achter Ellen aan lopen. Een gps is een uitkomst voor iedereen die net als ik geboren is met het richtingsgevoel van Christoffel Columbus. Mij zal het niet meer gebeuren dat ik in Amerika aankom en dan denk dat ik in Azië ben.
Wiedergutmachungsfrüchte
Verslag 40: 5 – 16 november 2006
We zijn van Ushuaia via Rio Gallegos naar Puerto Natales gereisd. Ushuaia en Rio Gallegos zijn beide Argentijns, maar de weg ertussen gaat via de Chileense helft van Vuurland. Dat zijn dus twee grensovergangen op een dag. De volgende dag moeten we weer de grens over om in Puerto Natales, Chili te komen. In twee dagen tijd staan we dus zes keer in de rij voor een grenscontrole. Als iets in staat is om mijn humeur te bederven, naast ontstoken tandvlees en oploskoffie, dan is het een douaneambtenaar met een te ruime taakopvatting. Dat ze onze paspoorten langzaam maar zeker vullen met stempeltjes waar nooit meer iemand naar kijkt, is nog tot daar aan toe. Maar als ze gaan eisen dat ik perfect eetbaar voedsel in een afvalcontainer gooi, dan raken ze een snaar van Hollandse zuinigheid en recalcitrantie. Chilenen maken zich net als Australiërs ernstig zorgen over gekkekoeienziekte en fruitvliegjes, waar ik me wel iets bij voor kan stellen, maar het verhaal dat de hele landbouwsector verziekt kan worden door een theezakje, vind ik net zo geloofwaardig als dat je aids kan krijgen van het bladeren in de Playboy. Gelukkig wordt de soep meestal niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Onze rugzakken blijven netjes in het bagageruim en er wordt niets weggegooid. Eigenlijk hebben we nog nooit voedsel afgestaan bij een grens. Integendeel, we hebben in Australië een keer een halve kofferbak vol fruit gekregen van een groepje Duitsers. Wij hadden ze wijsgemaakt dat ze die niet over de staatsgrens mochten meenemen. Achteraf bleek dat alleen in de andere richting te gelden, maar dat wisten wij toen nog niet. (Echt niet!) Wel heb ik er sindsdien een sport van gemaakt om Wiedergutmachungsfrüchte te ontfutselen aan Duitsers die de regels niet kennen. Een adrenalinesport zal het wel nooit worden, want Duitsers die de regels niet kennen zijn net zo zeldzaam als Spaanse liedteksten zonder het woord corazon.
Vanaf de veerboot over de Straat van Magellaan heb ik trouwens twee dolfijnen gespot. Dit soort dingen zijn altijd een stuk leuker als je er niet speciaal op uit bent, en als er geen gids is die ze voor je aanwijst. Een groepje Chilenen naast me is van mening dat het pingüinos zijn. Zelfs mijn neefje van drie kan zien dat het dolfijnen zijn, dus ik heb even opgezocht of pingüino soms het Spaanse woord voor dolfijn is. Dat blijkt niet zo te zijn. Rare jongens, die Chilenen.
Na twee dagen reizen zijn we in Puerto Natales, de uitvalsbasis voor Torres del Paine. Dit Nationaal Park is het paradepaardje van Patagonië. Het trekt massa´s wandelaars op zoek naar stilte. De naam Torres del Paine verwijst naar de spitse granieten torens (torres) die boven de rest van het park uitsteken. Het gebied is gevormd door de Zuidelijke IJskap van Patagonië die in de vorige ijstijd alles bedekte, behalve de torres zelf. Nu heeft de ijskap zich op een aantal grote gletsjers na teruggetrokken richting de Andes, maar het is nog steeds ´s werelds grootste ijsmassa buiten de poolgebieden.
Ons plan is om “De W” te gaan lopen, een vijfdaagse tocht langs een merengebied met uitstapjes in drie valleien. De langste route door het park, “Het Circuit”, is nog afgesloten en bovendien een maatje te heftig voor ons. De etappes van de W daarentegen staan te boek als “easy” of “moderate”, wat niet noodzakelijk betekent dat het een zondagmiddagwandeling is. Het geeft eerder aan dat er geen halsbrekende toeren aan te pas komen. Je hoeft alleen maar herhaaldelijk je ene voet voor de andere te zetten (en vice versa) en dan kom je er, net als bij de Vierdaagse van Nijmegen. In het park zijn een paar hutten, maar de slaapplaatsen daarin zijn duur en bovendien lange tijd van tevoren volgeboekt, dus we hebben geen andere keus dan te gaan kamperen.
Alleen al de voorbereiding in Puerto Natales kost ons anderhalve dag. We moeten voor vijf dagen voedsel meenemen. Het is namelijk niet duidelijk wat er in het park te koop is, en het is sowieso niet verstandig om ergens op te rekenen. We stouwen onze rugzak vol pasta, noedels, mueslirepen en chocola, en voor de eerste dagen wat gesneden groente, brood en salami. Het is jammer dat nergens couscous wordt verkocht, want dat is de ideale basis voor trekkingvoer – nog gemakkelijker dan drieminutennoedels. Ook in andere opzichten is het aanbod niet helemaal ingesteld op kampeerders; zelfs lichtgewicht poedersauzen hebben we niet kunnen vinden. Volgens de boeken moeten we rekenen op 700 gram voedsel per persoon per dag in de rugzak, en men adviseert om maximaal een vijfde van je lichaamsgewicht op je rug te nemen. We hebben onze rugzakken – en onszelf – niet kunnen wegen, maar ik weet zeker dat we daar allebei ver onder zitten. Drinkwater is gelukkig overal voor handen. Je kan het water uit de beekjes ongekookt en ongefilterd drinken.
We zien een beetje op tegen de tocht. Het weer in Torres del Paine is notoir onberekenbaar. Het voordeel daarvan is dat we ons niets hoeven aan te trekken van de barre verwachting voor de komende dagen. Het komt zoals het komt, en het kan alleen maar beter worden. Het nadeel is dat we rekening moeten houden met alle seizoenen. De twijfels worden versterkt door de kwaliteit van onze tent. We hadden deze gekocht in een supermarkt voor pakweg 25 euro, dus hoge verwachtingen hadden we niet, maar je hoopt toch op een levensduur van minimaal een paar weken. Bij het uitpakken lijkt dat ijdele hoop te zijn. Ellen heeft al een rol plakband in de tent moeten investeren. Liever hadden we een betere tent gekocht. Het probleem is echter dat die niet te vinden was – afgezien van North Face tentjes van 700 euro. En dan te bedenken dat we een mooie middenklasser thuis hebben liggen, uitgerust met het unieke en onvolprezen Quick Erect systeem. De meeste spullen die we lokaal gekocht hebben zijn van niet-westerse kwaliteit en vallen voor het eerste gebruik uit elkaar. Ons advies aan trekkers is om, indien mogelijk, zoveel mogelijk mee te nemen uit Nederland: tent, gedroogd voedsel, en een kilo couscous. Naast het klimaat en de kampeeruitrusting is er nog iets wat we vrezen: muizen en ratten. Ze schijnen de campings in Torres del Paine te teisteren. Als je je voedsel niet in een boom hangt is er de kans dat zij het opeten, desnoods met je tent erbij. We nemen extra touw en plastic zakken mee en wagen het erop. Je kan van ons zeggen dat we geen avontuurlijke reizigers zijn en dat we fysieke risico´s vaak uit de weg gaan, maar dat we met ons speelgoedtentje in “Paine” gaan rondtrekken verdient bewondering – of een Darwin Award, een toespraak en bloemen als het mis gaat.
Tijdens de bus- en boottocht naar het startpunt hebben we geluk met het weer: de zon schijnt, waardoor we de Torres in volle glorie kunnen aanschouwen. Langs de weg staan guanaco´s en struisvogels te chillen. Que lindo! Op de boot zijn we onverwacht omringd door Nederlanders, waaronder een aantal Baobab patiënten. Het is een merkwaardig clubje. Ze kijken strak voor zich uit; geen spier op hun gezicht verraadt dat ze hier vrijwillig zijn. De meest spraakzame haalt een mueslireep uit zijn rugzak en biedt die een van de anderen aan met de woorden, “jij nog een mueslireep?”. De ander accepteert zwijgend de reep en steekt hem in z´n mond. Dit tafereel herhaalt zich elke dertig seconden. Ik schat dat ze per pax zes gezinsverpakkingen opeten. Tussen de veertiende en vijftiende reep zegt een van de mannen, “ik vond die vorige toch wat knapperiger”, wat door zijn reisgenoten beantwoord wordt met een unaniem “mwah”. Ik lieg – ze antwoorden niets, maar hun gezichtsuitdrukking is een en al “mwah”. Na een half uur ga ik naar het bovendek om van het uitzicht te genieten, met enige spijt, want ik had graag willen horen hoe deze discussie zich verder ontwikkelde.
Eenmaal van de boot maken we een praatje met Jasper. Jasper reist alleen, heeft een waterdichte tent gehuurd, en heeft naar eigen zeggen teveel eten bij zich. Wij vinden het dus niet erg dat Jasper achter ons aan loopt. Gaandeweg blijkt dat zijn tent te klein is en dat hij alleen maar blikjes tonijn bij zich heeft, wat een grote deceptie is als je visioenen had van een chocoladeoverschot, maar we zijn dan al zo gesteld op elkaars gezelschap dat we de rest van de tocht grotendeels samen lopen.
De eerste tak van de W voert ons langs het Grey Meer naar de Grey Gletsjer – nog steeds met geweldig weer. In het meer drijven kleine en grote ijsbergen die van de gletsjer zijn afgebrokkeld. Volgens een theorie slaat de naam Grey op de kleur van het meer. Het water lijkt inderdaad bijna op melk als je het naast een fles mineraalwater houdt, maar ondanks dat is het drinkbaar en zelfs smaakloos. De gletsjer zelf is in tegenstelling tot vele andere juist niet grijs: doordat er geen morenen op het oppervlak liggen is hij geheel uitgerust in de kleuren wit en ijsbergblauw.
Op de camping langs het Grey Meer wordt een horrorverhaal bevestigd dat Ellen op een reissite had gelezen. Een Nederlander heeft hier onlangs bij zwaar weer een boom op zijn tent gekregen. Het meest tragische is dat hij met ernstig hoofdletsel uit de vallei moest worden gesleept omdat zijn verzekeraar niet wilde betalen voor de helikopter. Als er nou iets is waar je een reisverzekering voor afsluit dan is het dit – niet voor gestolen slippers of voor een zonnebril die in de wc valt. Natuurlijk moet ook een verzekeraar op de kosten letten, maar de core-business is en blijft geld uitkeren bij rampen. Ik ken de details niet van deze casus, maar het komt op mij over als een bakker die twee euro opeist en vervolgens weigert een brood te bakken.
Bij de middelste poot van de W, de Franse Vallei, horen we een donderslag gevolgd door een minutenlang gerommel. De gedachte aan onweer maakt ons niet vrolijk. Bij nader inzien blijkt het geluid echter veroorzaakt te worden door een lawine op een van de gletsjers. Het fenomeen herhaalt zich ongeveer elk uur. Als we de volgende dag de Franse Vallei inlopen is het uitermate guur, met sneeuw en harde wind. Omdat het uitzicht weinig toevoegt besluiten we halverwege terug te keren naar de basis, maar we hebben dan wel met eigen ogen een lawine van de berg af zien razen.
Hoewel de natuur in het park redelijk ruig is en de voorzieningen minimaal, is het hier bepaald niet uitgestorven. Als je rust zoekt kan je beter op zondagmiddag door het Vondelpark lopen. Je bouwt hier al snel een sociaal leven op met de andere W-lopers:
“Hola!”
“Howyadoing?”
“Que tal?”
“Guten Tag”
“Hola”
“Stevig windje hè?”
“Grüss Gott”
“Didn´t we see you in Ushuaia? Or La Paz?”
“Is het nog ver naar de camping?”
“Gibt´s Toiletten?”
“And hot showers!?”
“Is het eten nu al uitverkocht?”
“Jij nog een mueslireep?”
De derde nacht slapen we op een kampeerplek halverwege de tweede en de derde poot van de W. Bij deze camping is een refugio, een berghut. Het aanbod is onverwacht genereus: we mogen als kampeerders binnen zitten en ons te goed doen aan warme douches en dito chocolade. De prijzen zijn hier op Europees niveau, wat heel acceptabel is als je bedenkt dat deze hut per paard wordt bevoorraad. Om drie uur ´s nachts begint het hard te waaien. Onze tent blijft overeind dankzij de omringende bomen, maar als de wind om zes uur draait en aansterkt buigt ons tentje een paar keer gevaarlijk diep door. Vliegensvlug pakken de boel in. We proberen nog om noedelsoep te koken op onze campingbrander, maar een zware windstoot maakt voortijdig een einde aan dit ontbijt. Elke kampeerder weet dat zo´n incident je vakantie of zelfs je huwelijk kan bederven. Wij begraven de schuldvraag – en de noedelsoep – in de wetenschap dat het erger had kunnen aflopen. Een Tsjech heeft namelijk vorig jaar met een illegaal kampvuurtje een deel van het park in de as gelegd. De Tsjechische regering betaalt nu mee aan de herstelkosten. Ik ben blij dat we dit de Nederlandse belastingbetaler besparen. Onze kookpoging was legaal maar onhandig. Als we even later noodgedwongen ontbijten in de refugio vliegt het water over het meer, dus het zal inmiddels wel windkracht 8 of 9 zijn.
Na een paar uur zakt de wind en komt de zon terug. Als we de derde poot van de W inlopen, richting de Torres, verslechtert het weer. We besluiten de laatste etappe te laten voor wat het is. Ellen begint last van haar rug te krijgen, en we hebben ernstige twijfels of onze tent de windtunnel voor ons gaat overleven. We zijn al dik tevreden met hoe ver we gekomen zijn. Jasper de Dappere loopt door. We horen achteraf dat we geen geweldig uitzicht gemist hebben; er lag zelfs een laagje sneeuw in de ochtend. Het was een typische Torresweek: in een paar dagen tijd hebben we felle zon, kou, regen, sneeuw en storm meegemaakt, vaak zelfs meerdere keren op een dag.
Bij de oostelijke uitgang van het park is een groot resort gebouwd met de steriele sfeer van een ziekenhuis. Een blik op de prijslijst leert dat ze mikken op mensen die in één week ons jaarbudget uitgeven. Hoewel we hunkeren naar eten en warme chocolade lopen we snel weer naar buiten. De ober lacht opgelucht; ik vermoed dat ze hier als gasten liever geen mensen hebben die hun huis in de supermarkt gekocht hebben. Dat komt goed uit, want wij eten principieel niet op plaatsen waar ons huis minder dan drie tosties waard is. Hopelijk is dit etablissement geen voorbeeld van de toekomstige ontwikkeling in het park. De prijzen in de regio zitten al flink in de lift; ze zijn soms wel vijftig procent hoger dan in onze (2006!) reisgids staat. We hebben via via begrepen dat dit bewust beleid is; de gemeente wenst zichzelf uit de backpackersmarkt te prijzen. Dat lijkt mij – als het waar is – een vergissing ingegeven door geldzucht. Binnenkort zal niemand meer een week lang in Puerto Natales blijven om zijn trektocht voor te bereiden, bij te komen van de ontberingen, en al zijn geld uit te geven aan de lokale middenstand en horeca. Dan komen er alleen nog maar bussen met welgestelde Japanners, Amerikanen en Europeanen die het grootste deel van hun budget al hebben afgestaan aan een westerse reisorganisatie, en die helemaal geen tijd hebben om meer geld te besteden omdat ze maar een kwartier uit de bus mogen om met het flitsertje van hun digitale spiegelreflexcamera (14.8 Megapixels, 35-zone Metering System, Nine-Point Wide-Area Autofocus) een berg op honderdvijftig kilometer afstand te belichten. Ieder z´n hobby, maar mijn voorkeur staat vast. Ik zie duizend keer liever op elke straathoek een tweedehands boekwinkeltje dan een juwelier. En ik peins er niet over om voor één overnachting een bedrag neer te leggen waarvoor je bij IKEA een nieuw bed koopt. Ik neem liever nog een abonnement op Arts & Auto. Dat is iets totaal anders, maar je snapt wat ik bedoel; met Arts & Auto kan ik tenminste nog mijn kont afvegen als we in een hostel zitten zonder wc-papier. Begrijp me goed, ik ben niet tegen vooruitgang en vernieuwing. Integendeel: ik vind het prachtig dat ze tegenwoordig regenjassen kunnen maken met woorden als titanium en nanotechnologie erop, en ik heb geen greintje heimwee naar de tijd dat je twintig kilo tent – of een zwart-wit televisie – in je rugzak moest meezeulen. Ga vooral door met nieuwe dingen verzinnen. Maar wat ik bedoel is dat je niet elk ongemak moet willen afkopen. Gletsjers zijn mooier als je spierpijn hebt, en berghutvoedsel smaakt beter als je eerst bij windkracht negen hebt geprobeerd te koken. (Tjakka!)
Bij terugkomst in Puerto Natales is het ook daar een stuk kouder geworden. Het hagelt zelfs zo nu en dan. Wij zijn naar Zuid-Amerika gevlogen in de verwachting drie zomers op rij mee te maken. En dan krijgen we dit. Op internet lezen we dat Nederland intussen het ene na het andere warmterecord breekt. Hier klopt iets niet!