Bolivia

Beren op de weg

Verslag 36: 10 – 24 oktober 2006

bolivia_map

Laten we er een traditie van maken om te beginnen met het gezondheidsnieuws. Weliswaar is er dit keer weinig schokkends gebeurd, maar ook dat is goed om te melden, anders lijkt het net alsof wij alleen maar ziek zijn. Het ergste wat mij is overkomen is dat de antigiardiapillen nogal doorschoten in hun werking. Ze hadden namelijk mijn darmen veranderd van een gasfabriek – of doedelzak, weet je nog – in een steenfabriek. Dat is nou een van die faseovergangen waar ik het eerder over had, als jullie het precies willen weten: de overgang van een coëxistentie van de gas- en vloeistoffase naar de vaste fase. Mooi vak, natuurkunde. Ik had natuurlijk ook kunnen wachten tot de parasieten vrijwillig mijn lichaam zouden verlaten maar dat had best een tijdje kunnen duren. Daar zijn het namelijk parasieten voor. Een beetje ongevraagd mee-eten en stank voor dank produceren. Nu ik dit schrijf ben ik helemaal gezond, maar dat is bijna een tautologie want als ik ziek ben schrijf ik niet. Ellen is minder fortuinlijk; ze is nu herstellende van een paar dagen in de vloeistoffase. Zie ook onder.

Vanuit Puno zijn we de grens overgegaan naar Copacabana. Dit is de iets aantrekkelijkere kant van het Titicacameer, met een aardig strand. Helemaal mooi wordt het als we de boot nemen naar Isla del Sol, een uurtje varen vanaf Copacabana. Rond dit eiland is volgens een van de legendes het Incarijk onstaan, met de geboorte van Manco Capac en Mama Occlo. We laten ons naar de zuidkant van het eiland varen, waar we ook overnachten. Even dacht ik ’s nachts dat naast ons de orgie van Cusco zich ging herhalen, maar dat bleek een ezel te zijn die midden in de nacht begon te balken. (Dit zegt veel over die hoerenlopers in Cusco.) Verder heerst hier een weldadige rust. De volgende ochtend vroeg lopen we van de zuidkant naar het noorden van het eiland, een wandeling van een uur of drie vol hier-doen-we-het-voor-momenten. Mis het niet als je in de buurt bent. Het zonnige wintersportweer en het donkerblauwe water en het besneeuwde gebergte op de achtergrond roepen bij ons prettige herinneringen op aan Nieuw-Zeeland. Dat hopen we straks in Patagonië nog vaker te kunnen roepen. (Waarom gaan wij dan niet gewoon naar Nieuw-Zeeland? Is er een reispsycholoog die dat begrijpt?)

Wat wij in het begin nogal missen in Bolivia is de lol met de Lokale Bevolking. In Peru, en ook in Ecuador, kwamen we weinig onvriendelijke mensen tegen. In Copacabana echter krijgen we regelmatig de indruk dat ze ons liever kwijt dan rijk zijn. “Service with a smile” is hier meer uitzondering dan regel. In enkele gevallen zijn ze ronduit bot, bijvoorbeeld door weg te kijken als je iets vraagt of bestelt. Een klein voorbeeld: Ik loop een kantoor binnen om buskaartjes te kopen. De verkoper zit de krant te lezen. Ik groet hem vriendelijk, de man kijkt op, groet terug, en duikt weer in zijn krant. Terwijl ik pal voor hem sta! In mijn beste Spaans vraag ik twee buskaartjes naar La Paz.
“Voor wanneer.”
“Voor morgen.”
“Hoe laat.”
“Eh…hoe laat vertrekken de bussen morgen?”
“Staat buiten.”
“Ah..eh..juist…ik had het rooster zien hangen, maar ik wist niet zeker wat voor dag het morgen is.”
“Zaterdag.”
Daarna blijft het stil, dus ik loop maar naar buiten om zelf te kijken hoe laat de bussen vertrekken op zaterdag. Zonder verdere beleefdheden krijg ik vervolgens mijn kaartjes. Neem dan de man die ons in Cusco buskaartjes verkocht. Hij worstelde zicht- en ruikbaar met een kater. Toen hij na twintig minuten klaar was met alle administratieve handelingen, gaf hij ons allebei een hand, keek ons diep in de ogen, en bood zijn excuses aan voor het feit “dat hij vandaag een slechte dag had”. Ik wou dat ik zo eerlijk kon zijn. Sorry dat ik mijn decennium niet heb. Wat er mis gaat tussen ons en de Copacabananen blijft onduidelijk. Zien ze ons aan voor Amerikanen? Of hebben ze überhaupt geen zin in visite? Waarschijnlijk willen ze liever reizen dan de hele dag op een kantoor te zitten. Daar kunnen wij inkomen. Hoe dan ook, we weten inmiddels dat niet alle Bolivianen zo zijn.

Van Copacabana reizen we naar La Paz. De bus gaat over de oostelijke route, wat betekent dat we een smal gedeelte van het Titicacameer moeten oversteken. We hadden een brug verwacht, maar in plaats daarvan worden wij de bus uitgegooid en wordt de touringcar met onze bagage op een soort vlonder gezet, en naar de overkant gevaren. Het is een bizar gezicht. Pas als de bus halverwege is vangen we toevallig op hoe we zelf aan de overkant komen: we moeten een apart ticket kopen en in een klein bootje stappen. Informatievoorziening is niet het sterkste punt van de Copacabananen. Zodra we verder rijden naar La Paz ontdek ik dat er een fout staat in een eerder verslag. Niet La Paz maar Quito is de hoogste hoofdstad ter wereld. La Paz ligt weliswaar hoger, maar is niet de hoofdstad, net zo min als Den Haag de hoofdstad is van Nederland. De officiële hoofdstad van Bolivia is Sucre. Gefeliciteerd Quito, ik begrijp dat het leuker is als je meteen de gouden medaille krijgt uitgereikt, maar beter laat dan nooit. Als troostprijs heeft La Paz het hoogste burgervliegveld ter wereld, dat ligt op dezelfde kale hoogvlakte als het Titicacameer. De stad zelf ligt in een bergkom; de Spanjaarden zochten hier beschutting tegen de wind. Het is een bijzonder gezicht om La Paz te zien liggen in de diepte.

In La Paz word je gewaarschuwd voor taxichauffeurs die een extra passagier oppikken om jou op een afgelegen plek te gaan beroven. We hebben al gehoord van een Nederlandse dame die op deze manier haar pas en pincode was ontfutseld, nota bene met de hulp van een zwangere vrouw die zogenaamd naar het ziekenhuis moest. Tijdens een van onze ritten in La Paz laat de chauffeur een dame instappen. Ze blijft ondanks ons protest zitten. Ik wil het al tegen beter weten in door de vingers zien, maar gelukkig is Ellen heel strikt en we stappen zonder verdere discussie uit. We worden hier pissig van. Zelfs als deze mensen geen kwade plannen hadden zijn ze uiteraard bekend met deze truc, en dus weten ze ook dat ze de kwade schijn moeten vermijden. Voortaan gaat een van ons voorin zitten, zodat we zowel de voor- als de achterlinie kunnen verdedigen. Zwangere vrouwen uit taxi´s duwen is niet mijn grootste hobby, maar wat moet dat moet.

Ten (noord)oosten van La Paz liggen de Yunga’s, een aantal valleien die vanuit de hoogvlakte richting het regenwoud aflopen. We boeken hier de Choro trektocht, een driedaagse wandeling over een van de vele incapaden. We hopen hier onze Santa Cruz vloek uit te wissen. Een Amerikaan die mee zou lopen werd ziek dus uiteindelijk vertrekken wij samen met twee vriendelijke begeleiders, een gids en zijn hulp. Zij dragen onze tent en het eten; zelf dragen we de rest van onze spullen. De eerste dag klimmen we in een paar uur naar 4800 meter, de rest van de dag gaat het 2000 meter naar beneden. De tweede dag is vlak, wat kennelijk alleen inhoudt dat start en finish op dezelfde hoogte liggen. Dat is een tamelijk ongebruikelijke definitie van vlak, en het werd daardoor een onverwacht zware wandeldag, van acht uur ´s morgens tot zes uur ´s avonds. De derde dag is een stuk korter, met een afdaling naar 1300 meter. Hoogteziekte is duidelijk geen punt op deze tocht. Het ergste wat je kan overkomen is dat je uitglijdt over de natte stenen (dat kost je een biertje), dat je omvergelopen wordt door een kudde lama´s (dat kost je je ribbenkast), dat je ontbijt uit je handen wordt gepikt door een brutale kip (kost je je ontbijt), dat je halverwege stuk zit en geen andere keuze hebt dan door te gaan (dat kost je bloed, zweet en tranen), dat je aan het eind van de tocht ruikt alsof je drie dagen niet gedoucht hebt (dat kost je je vrienden), of dat je echt drie dagen niet gedoucht hebt (dat is dan weer gratis). Onze rekening blijft beperkt tot bier, zweet, DEET, bloed en tranen, ongeveer in die volgorde. Vooral Ellen heeft het zwaar. Afdalen is op papier altijd makkelijker dan in werkelijkheid. Na afloop worden we nog vier dagen geplaagd door spierpijn. Gelukkig hebben we een paar mooie dingen gezien, waaronder een zwarte aap, een slangetje, en “een spoor van een poema of een beer”. Dat hier poema’s rondlopen konden we verwachten gezien alle mythologische verwijzingen, maar die beren verrassen ons. Volgens de gids zijn ze erg schuw en hoeven we ons geen zorgen te maken over gemorste broodkruimeltjes op de kampeerplek. ´s Nachts wordt de hemel verlicht door muggen die om de paar seconden een lichtflits afgeven. Ik dacht eerst dat er wandelaars in nood waren, zo fel waren de flitsen. Het lijkt mij een prachtig idee om deze muggen te kweken in een petfles, of voor mijn part erin te lokken met anti-DEET. Mijn voorstel werd door de gids weggelachen maar ik betwijfel of hij het geprobeerd heeft. Is er een bioloog in de zaal die me hierbij kan helpen?

In de subtropische Yunga´s worden onder andere sinaasappels, mandarijnen, bananen, koffie en coca gekweekt. Vooral coca is een belangrijk ding in Bolivia en omgeving. De blaadjes van de cocaplant worden gebruikt om op te kauwen, en om cocathee, -ijs, -snoepjes, -koekjes, en -ïne van te maken. Die cocaïne is een doorn in het oog van de Amerikanen, die met hun War on Drugs de cocateelt geheel willen uitroeien. Met ge(we)ld proberen ze cocaboeren een Berufsverbot op te leggen. En dat stuit de Bolivianen weer tegen de borst, want coca is al minstens sinds Incatijden een belangrijk onderdeel van de cultuur. Je kan hier op straat T-shirts kopen met de tekst “cocabladeren zijn geen drugs”. Aan coca worden allerlei medische effecten toegekend. De bekendste is het verminderen van hoogteziekte, wat overigens nooit wetenschappelijk bewezen is. Wij drinken regelmatig cocathee; het smaakt niet veel anders dan groene thee en het is goedkoop. En baat het niet, dan schaadt het waarschijnlijk ook niet. Een kop cocathee bevat pakweg een gram cocablaadjes, terwijl in een gram cocaïne zo´n vier ons blaadjes verwerkt is. Afgezien van de verschillende bereidingswijzen is cocathee dus homeopathische cocaïne. De nieuwe president van Bolivia, Evo Morales, was in een vorige leven vakbondsleider van cocaboeren, en is nog steeds een groot voorvechter van de legale cocateelt. Het lijkt me vooral een principekwestie; waarschijnlijk is de legale teelt slechts een fractie van de illegale. De illegale export van coca benadert de totale legale export. Veel koffieboeren zijn door de lage prijzen die multinationals betalen voor hun bonen overgestapt op de lucratievere cocateelt. Een pond cocablaadjes kost (legaal) een paar euro. Als jullie navragen wat in jullie straat de straatwaarde is van een gram coke dan kunnen we uitrekenen hoe vaak de prijs over de kop gaat tussen Yunga en junk. Overigens is het geen kwestie van hier de blaadjes en in het westen de drugs. Een Tsjechische dame vertelde ons in Copacabana dat een Colombiaanse reiziger die nacht in de hotelkamer naast haar aan een overdosis was overleden. Het hele hostel was wakker geworden door zijn geschreeuw, en na vergeefse reanimatiepogingen had de politie bijna een kilo cocaïne gevonden in zijn kamer. (Nu we toch bezig zijn met het opdissen van horrorverhalen van andere reizigers, heb ik er nog een. Een Deense reizigster vertelde ons dat ze in La Paz in een anderhalve meter diepe put viel toen ze een winkel uitstapte. Ze kwam er met een paar blauwe plekken vanaf.)

Na de Choro trektocht blijven we een dag in Coroico om de spieren rust te geven, en om het feest van de Virgen de la Candelaria mee te maken. Deze Virgen is de beschermpatroon van het stadje, en ze wordt eens per jaar groots geëerd. ´s Middags om een uur of drie begint een lange optocht van straatorkesten en dansgroepen door het stadje. Voor de deur van de kerk staat de Virgen opgesteld. Vanaf een bankje daarvoor neemt de pastoor met zijn misdienaars het defilé af. Op de eretribune aan de andere kant van de straat zitten de burgemeester, de kardinaal, de gedeputeerden van de provincie en zo nog wat hotemetoten. Als de pastoor genoeg heeft van een dans- of muziekgroep dan zakt de hele groep op de knieën en worden alle leden met wijwater besprenkeld. Het is een geweldig festijn. Het enige wat ik te klagen heb is dat er weer eindeloos hetzelfde melodietje herhaald wordt. Vergelijk het maar met dat je vijfhonderddrieëntachtig keer op rij te horen krijgt dat er een paard in de gang staat. Maar goed, de pot verwijt de ketel nu dat hij zwart ziet want ik heb hier al eerder over geschreven. Tegen het einde van het defilé, ´s avonds om een uur of tien, vliegt er een vuurpijl in een van de enorme palmbomen op het plein. Een stukje van de stam begint eerst te smeulen en dan te branden. Uit het publiek komt een ladder tevoorschijn die een paar meter te kort is. Een jongeman klimt erop terwijl drie anderen de ladder vasthouden. Aangemoedigd door een menigte van een paar duizend dronkenlappen probeert de jongen het vuur te blussen, door emmers met water omhoog te gooien en, tamelijk hilarisch, door bierflessen leeg te spuiten richting het vuur. Als het brandje geblust is wordt het echte vuurwerk tevoorschijn gehaald: bewegende bamboe constructies met vuurpijlen, net als in Caraz, die vanuit de hand worden afgestoken. Wanneer de optocht eindigt begint het feest pas echt. De straatorkesten gaan gewoon door en er begint een band te spelen. De volgende ochtend om elf uur zwalken er nog steeds dronken mensen over straat en stinkt het overal naar bier en pis. De blaasmuziek is dan nog geen minuut opgehouden. Zo te horen wisselen ze elkaar wel af, want als blazers weten wij hoe het klinkt als je zolang achtereen speelt (of eigenlijk weten we dat niet, het is namelijk fysiek onmogelijk). Ondanks de stank en de onrustige nacht heeft Coroico ons beeld van de Bolivianen absoluut gered.

Terug naar La Paz moeten we over De Gevaarlijkste Weg ter Wereld, ook wel de Dodenweg genoemd. Waarschijnlijk was het eerst gewoon Een Gevaarlijke Weg, totdat een commercieel talent bedacht dat het beter is om het De Gevaarlijkste Weg ter Wereld te noemen; dat trekt namelijk toeristen aan die de weg op een mountainbike willen afdalen. Dat laatste is inderdaad gebeurd, en daarmee is het daadwerkelijk een Dodenweg geworden. Selffulfilling prophecy heet dat. Wij kennen nu vier mensen die De Weg gefietst en overleefd hebben, en een daarvan – een van de Zuid-Afrikaanse dames die we al op diverse plekken hebben ontmoet – mag van geluk spreken: ze was halverwege onderuit gegaan en haar fiets was in het ravijn beland. De bejaarde buschauffeur was met een touw om zijn middel afgedaald om haar fiets te bergen; zelf kwam ze met de schrik vrij. Eerlijk gezegd zie ik er de lol niet van in om hier met een mountainbike naar beneden te rijden. Het is een afdaling op de weg maar dan deels onverhard en met een hoop vrachtverkeer en diepe ravijnen. Oftewel: vlees nog vis, geen mountainbiken en geen wielrennen. Bovendien verwaarlozen ze bij deze trip het leukste aspect van bergen, namelijk dat je er tegenop kunt fietsen. En ga nou niet roepen dat wij te schijterig zijn, want wie stappen er de ochtend na de meest alcoholische nacht van het hele jaar in de bus om via de Dodenweg terug naar La Paz te reizen? Precies. (Naschrift 22/12/06: We hebben inmiddels ook twee keer iemand ontmoet die een medefietser over de rand heeft zien gaan.)

In La Paz wacht ons een heerlijke elektrische douche, een veelvoorkomend fenomeen in goedkope hostels over de gehele wereld – meestal voorzien van uitwendige stroomdraadjes die met tape aan elkaar zijn geplakt. Wij geloven hardnekkig dat de overeenkomst met een elektrische stoel beperkt blijft tot halfrijm. In dit geval wordt ons geloof zwaar op de proef gesteld. Zodra je de doucheknop aanraakt loopt er een mild tintelende stroom door je lichaam. Gelukkig liggen er rubberen matjes op de grond, anders zou het echt gevaarlijk worden. Als het mijn hotel was zou ik wel adverteren met De Gevaarlijkste Douche ter Wereld, dat is goed voor de zaak.

In La Paz nemen we de bus naar Oruro. Halverwege de reis krijgt Ellen last van haar darmen. De bus heeft geen toilet, want de rit duurt maar drie uur (lees: vier). Op verzoek stopt de chauffeur halverwege in een dorp, maar tevergeefs, want de zes restaurants en winkels waar Ellen informeert hebben allemaal geen toilet. Een half uur later moeten we echt aan de noodrem trekken. Ellen gaat vlakbij het wiel zitten, heel strategisch. Je intuïtie is om van de bus weg te lopen, maar dan heb je honderd paar ogen (dubbeldekker!) op je gericht. Goed gezien van Ellen. Terwijl zij haar darmen ontlast begint een Boliviaan een buspreek over blaasontsteking en opvliegers en prostaatkanker en een kruidenmengsel dat definitief een einde gaat maken aan al deze kwalen. Wat een timing. Oruro is behalve een stad ook een bouwput en een vuilnisbelt. Bovendien zijn onze hotelbedden de slechtste tot nu toe; ze zijn te kort en te hangmat. Het enige mooie aan Oruro is dat het een palindroom is. Gelukkig hebben we hier niets te zoeken behalve de bus naar Potosi. (Overigens vind je in plaatsen waar je niets te zoeken hebt vaak de mooiste dingen, in dit geval een tube Paradontax, onze favoriete tandpasta. Het is onze duurste tube ooit, maar dan heb je wel wat. Voor wie het weten wil: ook in Phnom Penh is een drogist die Paradontax verkoopt.) We hebben de bus naar Potosi gevonden, en dat is waar we nu zijn.

Hasta Luego!

Pachamama en Salchipapa

Verslag 37: 24 – 29 oktober 2006

Groot nieuws, we hebben voor het eerst een hele verslagcyclus meegemaakt zonder gezondheidsperikelen. We zwerven al een paar weken rond de 4000 meter en zijn dus helemaal geacclimatiseerd. Het enige wat we nu nog voelen is dat we buiten adem raken van het strikken van onze schoenveters, en dat hoge lucht erg droog is. Dat laatste wordt versterkt door het ultradroge klimaat. Er zit voortdurend een halve woestijn in je neus, en je mond voelt ´s ochtends ook niet bepaald aan als een sappige oase.

We waren aangekomen in Potosi. Die stad is volgens onze reisgids met 115.000 inwoners rond de 4000 meter de hoogste stad van zijn grootte. (Boeiende uitspraak! Wat ze ongetwijfeld bedoelen is dat alle steden die groter zijn lager liggen. Hoe bijzonder is dat eigenlijk, oftewel, hoeveel van dit soort steden zijn er in de wereld? Wie het weet krijgt een nuts. Het zijn er in ieder geval twee meer, namelijk de grootste en de hoogste stad, maar waarschijnlijk zijn het er meer. Als zou gelden, hoe hoger hoe kleiner, dan was elke stad er een. Nou is dat niet helemaal het geval, maar het is ook niet helemáál niet het geval. Hogere steden zijn meestal wel kleiner. Alleen omdat een stad als Potosi te groot is voor zijn hoogte, of te hoog voor zijn grootte, worden heel veel andere steden onttroond. En hoe zit het dan met steden die groter zijn dan alle lagere steden? Hebben we die in Nederland? Zijn jullie er nog? Wat een gedoe om één zinnetje.)

Potosi is vooral bekend vanwege de mijnen; er wordt naar zilver, tin, zink en lood gezocht. Omdat Ellen nog aan het toilet is gekluisterd (in vorige verslag al gemeld, telt daarom niet mee voor dit verslag), ga ik alleen op mijnexcursie. Het rondkruipen in de mijnen laat ik voor wat het is. We betwijfelden al of dat aan ons besteed is, en na beklemmende verhalen over gebroken benen en gangen die zo nauw zijn dat je er alleen tijgerend doorheen kan, besluit ik het bij de buitenkant te houden. Volgens iedereen die wél in de mijnen geweest is, zijn de werkomstandigheden middeleeuws, en dat geloof ik onmiddellijk. De excursie begint op de markt waar de mijnwerkers hun benodigdheden kopen, of liever gezegd waar toeristen worden aangemoedigd om die voor de mijnwerkers te kopen. Kadosuggesties zijn dynamietstaven met ontstekers, cocabladeren, sigaretten, frisdrank, en sterke drank. Je kan er ook pure alcohol kopen. Dat laatste is bedoeld als offer aan Pachamama, Moeder Aarde, die dit verdient omdat ze de mijners werk verschaft. Of de arbeiders meedrinken met Pachamama weet ik niet, maar het zou me niet heel erg verbazen. Ik heb een voorkeur voor nuttige cadeaus, dus heb ik een dynamietpakketje gekocht. Dat kan zomaar hier, je hebt er geen vergunning voor nodig. Het is een boeiend contrast met de paranoia die tegenwoordig in het Westen heerst. Na de markt bezoeken we de raffinaderij. Daar worden de metalen uit het erts gewonnen. Het is bepaald geen hightech fabriek, als ik afga op het uiterlijk, want de toelichting is onverstaanbaar door de herrie. Vervolgens gaan we naar de Cerro Rico, een berg van vulkanisch gesteente die tegen de stad aan ligt. Hier zijn sinds de koloniale tijd de mijnen. Sinds 1980 worden ze geëxploiteerd door zelfstandige bedrijfjes, wat maakt dat het financieel riskant werk is. Wie niets vindt heeft geen inkomen. De vraag is of zo´n mijnenwirwar ook niet fysiek riskant is. Volgens de gids zijn er allerlei regels, bijvoorbeeld dat de schachten dertig meter uit elkaar moeten liggen, maar volgens mij is dat een ontwijkend antwoord. Via een andere gids horen we namelijk dat de mijners elkaar wel degelijk in de weg zitten en dat er jaarlijks zo’n veertig slachtoffers vallen, soms zelfs door sabotage. Fijn trouwens dat ik daar de wapens voor heb geschonken. Gevreesd wordt dat de gatenkaas over een jaar of tien in elkaar stort. Op de Cerro Rico is het redelijk druk, met vrachtwagens die af en aan rijden en pauzerende mijnwerkers die cocabladeren met zakken tegelijk in hun mond stoppen. Als het mogelijk is om verslaafd te zijn aan cocabladeren, dan zijn zij het. Volgens de mijnwerkers helpt het ze bij het zware werk. Ik loop een metertje of dertig de mijn in en hou het dan voor gezien. De gids roept me na dat ik hier zo aan de slag kan. Gelukkig is dat een grapje, want ik vermoed dat mijnwerk mijn werk niet is.

Van Potosi reizen we naar Uyuni, een rit van vijf uur in een gammele bus over een onverharde weg, maar wel door een fascinerend landschap met enorme rotsformaties en kaktussen. Het is een kale woestenij met hier en daar een knalgroene oase. Dit is wat wij ons voorstellen bij Mexico.

Uyuni is gebouwd volgens de Plek-Zat-Bouwstijl die ook in Australië populair is, met brede straten en lage gebouwen. De muren van onze hotelkamer zijn behangen met ge- en verboden. De mooiste is het verzoek om onze voeten te wassen voor we naar bed gaan. Als motivering geeft men “hygiëne is leven en gezondheid”. Nou valt het niet mee om aan dit verzoek te voldoen, want er komt geen water uit de kraan; je moet daarvoor eerst een aanvraag indienen bij de receptie. Dat lijkt logisch in deze droge omgeving, maar het is natuurlijk ook een manier om te controleren of wij daadwerkelijk onze voeten wassen voor we het bed in stappen. De hotelmanager heeft al een keer per abuis bij ons aangeklopt toen onze buurman de maximale doucheduur van zes minuten overschreed, en ik zag wel hoe haar blik afgleed naar mijn voeten. Overigens denk ik dat ze een probleem hebben met hun prioriteiten als mijn voeten gezien worden als een gevaar voor de volksgezondheid, maar dat is een ander verhaal. Iets anders wat opvalt is dat we steeds vaker logeren in hotels met een putlucht. Ik deed eerder een beetje lacherig over de Palo Santo die we nu al maandenlang meeslepen, maar inmiddels zijn we blij dat we dit duivelsuitdrijvende hout niet hebben weggegooid. De geur van zo’n brandend houtje overschaduwt alles.

Bij Uyuni ligt een enorm zoutmeer, het Salar de Uyuni. In de regentijd is het zoutmeer een zout meer maar in de droge tijd is het meer meer een zoutwoestijn en kan je er overheen rijden. Samen met de geisers en gekleurde meren in de omgeving is dit misschien wel de grootste attractie van Bolivia. Qua logistiek zijn we gewaarschuwd dat we niet te veel moeten verwachten van de Salar-tours. Autopech is meestal inbegrepen, en ik hoorde zelfs een verhaal van een groep die op het Salar moest overnachten omdat de chauffeur was verdwaald. Ook bij ons begint het slecht. We moeten bijna een uur wachten op de jeep. De dame van het kantoor wordt er wat nerveus van en mompelt iets over alle bagage die moet worden ingeladen. Als de wagen eindelijk daar is, komt de aap uit de mouw. De chauffeur-gids-kok was net halfdronken uit zijn bed getrommeld. Normaal zou dat een reden zijn om een lastminute levensverzekering af te sluiten en je testament te krabbelen op de achterkant van een bierviltje, maar in dit geval stappen we gelaten in. We gaan immers over het zoutmeer rijden. De kans dat een dronken chauffeur daar iets raakt is net zo groot als de kans dat Prins Bernhard na een avondje barrelen met zijn vrinden op de Hoge Veluwe geblinddoekt een poema neerschiet. Je zult met me eens zijn dat die kans nul is, tenzij je gelooft in Bernhards terugkeer van de eeuwige jachtvelden. Op het zoutmeer kan zelfs ik autorijden met vijf flessen Pisco Sour achter de kiezen. En dan te bedenken dat ik in broodnuchtere toestand al onder het dashboard moet kruipen om het gaspedaal van het rempedaal te kunnen onderscheiden (aan dat derde pedaal ben ik nooit echt toegekomen). Dat maakt hier allemaal niet uit. Onze chauffeur-gids-kok hangt tijdens het rijden met één hand uit het raam en met zijn andere hand poetst hij zijn zonnebril, veegt de slaap uit zijn ogen en rommelt op de plek waar normaal een stuk dashboard zit op zoek naar – ja, naar wat eigenlijk? Aspirine? Alcohol? Prozac? We zullen het nooit weten.

Met onze medepassagiers, een Iers en een Zwitsers stel, klikt het meteen. Dat is mooi meegenomen als je drie dagen met elkaar in een jeep zit opgevouwen. De verhouding met onze chauffeur-gids-kok is iets gecompliceerder. Naast het uiterlijk van Diego Maradona heeft hij de hartelijke uitstraling (en de zonnebril) van Edgar Davids. Tien minuten buiten de stad zet hij de wagen stil bij een aantal roestige treinwagons en locomotieven in de woestijn. “Treinenkerkhof. Foto´s maken. Vijftien minuten.” Na deze toespraak klapt hij zijn stoel naar achteren om uit te rusten. Dit was trouwens een van zijn langere monologen. Het meest interessante aan het kerkhof is een locomotief waar iemand in grote witte letters de Einsteinvergelijkingen op heeft gekalkt. De reden voor deze universitaire graffiti blijft onduidelijk. Het enige wat ik kan bedenken is dat deze vergelijkingen ons – in ieder geval mij – eraan herinneren dat de ruimte krom is, terwijl we ons hier juist bevinden op een van de vlakste stukken aarde. Met een beetje fantasie kan je daar de ironie van inzien.

Na de treintjes rijden we het zoutmeer op. Dit zoutmeer heeft de oppervlakte van een kwart van Nederland. Het is daarmee naast ´s werelds hoogste, ook ´s werelds grootste zoutvlakte. De diepte is zo´n 10 meter en men schat dat er zo´n 10 miljard ton zout in zit. Ik kan er een paar nullen naast zitten, maar volgens mijn berekening praten en rijden we hier over 102739000000000000000000000000000000000 natriumatomen en 102739000000000000000000000000000000000 chlooratomen. Het is maar dat je het weet. Oppervlakkig gezien lijkt het zoutmeer op ijs met daarop een dun laagje bevroren sneeuw. Leg echter je tong op de grond en je proeft dat het anders is. Aan sommige kanten wordt het Salar begrensd door besneeuwde bergen, in andere richtingen strekt het zout tot de horizon, wat je gevoel voor perspectief behoorlijk in de war brengt.

Na een paar uur rijden komen we bij Isla del Pescado, een eilandje van prehistorisch koraal midden op het Salar, dat vol staat met kaktussen. Die kaktussen groeien ongeveer een centimeter per jaar. Sommige exemplaren zijn zo´n twaalf meter hoog, waaruit je mag afleiden dat ze uit de tijd van Karel de Grote stammen. Verder is opmerkelijk aan dit eiland dat er een gratis en schoon openbaar toilet is. Dat is maar goed ook, want anders gaat iedereen zomaar tussen de kaktussen zitten en dan zit overal kak tussen. Er is een hotel op het Salar, gemaakt van zout, maar wij overnachten aan de rand van het meer. De volgende dag rijden we door een onherbergzaam woestijngebied met hier en daar vicuna´s – dat zijn kameelachtigen net als lama´s maar dan slanker – en met enkele grillige rotsformaties en meertjes vol met flamingo´s. Aan het einde van de dag bivakkeren we bij het Lago Colorado, een meer dat rood ziet van de bacteriën. We komen er om de zonsondergang te bewonderen, maar door de bijna stormachtige wind is de kou er om te snijden. Zak d´r maar in, zon.

De derde dag zijn we al om vijf uur op pad. Nog voor het ontbijt rijden we langs een gebied vol geisers, borrelende modderpoelen en rotte-eierenlucht. Ik ben weliswaar geen dokterdokter, maar ik zou denken dat Pachamama gardiasis heeft. We hebben al onze Tinazedol aan haar geofferd, maar het hielp niet. Onderweg naar ons thermale ochtendbad krijgen we een lekke band, de derde sinds het begin van de trip. We beginnen nu wat respect te krijgen voor de chauffeur-kok-gids. Zonder een woord te zeggen stapt hij uit en verwisselt weer binnen een kwartier een band. Hij had bovendien eerder een paar reparaties uitgevoerd, waarbij hij zonder te aarzelen met een zaag onder de motorkap begon te knutselen. Hij is duidelijk geen mensenmens, maar wat ons betreft kan hij zo in de Formule 1 aan de slag. Misschien moet ik hem voortaan monteur-chauffeur-kok noemen, dat is een betere omschrijving van zijn competenties. Om 7:15 uur liggen we uiteindelijk in het warme water dat Pachamama voor ons opboert, op Mont Blanc-hoogte! Mijn sleutelhangerthermometer geeft aan dat de luchttemperatuur tien graden is, maar het voelt een stuk kouder, en de bevroren zoute poeltjes in de buurt suggereren dat we van ver onder de nul komen. Voor de archieven: dit zijn the highest hot springs en the hottest high springs waar wij in gebaad hebben, en in de koudste omgeving en het vroegst op de dag. Bovendien is dat ons grootste aantal records ooit gevestigd vóór het ontbijt – zeker als je dat record ook meerekent. Na lunch zet de monteur-chauffeur-kok ons af bij de Chileense grens. Deze tocht was het beste wat wij in Bolivia hebben meegemaakt. Zowel de omgeving als het gezelschap waren optimaal; daar kunnen de nukkigheden van gids en auto niets aan verprutsen.

Tot slot krijgen jullie, als bonusbijdrage, een volkomen subjectief overzicht van de grootste helden en antihelden uit Bolivia en omgeving. Over de uitslag kan worden gecorrespondeerd.

Jesucristo (El Salvador) Grootste held. De overgrote meerderheid van dit continent is katholiek, en daarnaast zijn er wat protestanten en evangelisten en andere christenen. JC wordt meestal zeer realistisch afgebeeld, met veel bloed, uitstulpende darmen en levensechte stigmata. Veel bussen zijn volgeplakt met bidprentjes en -posters, en chauffeurs hebben de neiging om voor elke gevaarlijke bocht een kruisje te slaan, wat de veiligheid niet ten goede komt, en daardoor nog meer bijgeloof oplevert. Vicieuze cirkel. We hebben ook regelmatig een stand- of kruisbeeld gezien voor El Papa Juan Pablo II. Wij krijgen dan visioenen van JPII die rondgereden wordt over het zoutmeer, in zijn pausmobiel, met onze charismatische chauffeur-gids-kok achter het stuur (misschien dat die daar de onmenselijke eigenschap aan heeft overgehouden om niet te vloeken bij een lekke band).

Pachamama Moeder Aarde, godin van de Inca’s. Staat sinds de koloniale tijd ook bekend als Maria. Gebruikelijk om haar te eren door de eerste slok drank op de grond te gooien. Niet te verwarren met Salchipapas (friet met knakworst).

Simon Bolivar (El Libertador) Grootste profane held. Heeft met zijn leger het halve continent bevrijd van de Spanjaarden. Van alles is naar hem vernoemd, onder meer vele straten en pleinen, een wasmiddel, en een land. Eerste president van Bolivia; zijn generaal Antonio José de Sucre werd de tweede president en heeft ook een straat in elk gehucht.

Cristobal Colon Heeft ook veel straten, omdat hij als eerste of als hardste geroepen heeft dat hij Amerika ontdekte. Minder populair, vermoed ik. Het heeft even geduurd voordat wij doorhadden dat Colon Columbus is.

Evo Morales President van Bolivia; eerste Indiaan (Aymara, om precies te zijn) aan de macht sinds de komst van de Spanjaarden. Werd beroemd door in een en dezelfde trui op bezoek te gaan bij diverse wereldleiders. Zegt zelf dat dit toeval is omdat hij vergeten was dat het winter was op het noordelijk halfrond. Wil Bolivia omvormen tot een socialistische staat. Heeft zijn eigen salaris gehalveerd ten behoeve van onderwijs en zorg. Danst nadrukkelijk niet naar het pijpen van George W. Bush; heeft Bolivia-Venezuela-Cuba al uitgeroepen tot The Axis of Good. Vice-president Alvaro Garcia Linera is ook een kleurrijk figuur, wat een eufemisme is voor ex-terroristenleider.

Ernesto Che Guevara (El Comandante) Student medicijnen, werd revolutionair tijdens een motorreis door Zuid-Amerika. Je ziet zijn hoofd overal. Ik vraag me altijd af of dat is omdat men hem een held vindt, of omdat men denkt dat wij – toeristen, hippies, of allebei – denken dat zij vinden dat Che een held is, en dat wij hem daarom willen zien. Hoe dan ook, communisme leeft hier. Ik las in Potosi een communistisch pamflet waarin Evo Morales “bourgeois” en “imperialistisch” werd genoemd. Dat lijkt mij net zoiets als Jan Marijnissen uitschelden voor rechtse corpsbal. Wisten jullie trouwens dat Che Che heet omdat hij altijd Che zei?
Bob El Constructor dankt zijn positie aan één waarneming, net als Bob Esponja maar beide zijn daarmee met stip populairder dan Allah want voor zover wij weten is dit het continent waar Allah de minste aanhang heeft, hoewel je in La Paz geweldig Arabisch kunt eten. Ellen is daar trouwens behoorlijk ziek van geworden (in vorige verslag al gemeld, telt daarom niet mee voor dit verslag). Waarschijnlijk was dat de wraak van Allah voor zijn slechte klassering. Allah ziet natuurlijk ook wel dat ik deze lijst in elkaar gedraaid heb en niet Ellen, maar hij houdt nou eenmaal meer van mannen dan van vrouwen. Vandaar.

We spreken jullie nog over Chili!