Thailand

Koning Bamibal

Verslag 11:  3 juli – 15 juli 2547

thailand

Het eerste wat opvalt als we de Thaise grens overgaan (behalve de douanebeambte die zijn fanatieke stempelarbeid onderbreekt voor een spijtbetuiging over Oranje) is de taal. Hier bakken we echt helemaal niets van. Ten eerste is het schrift voor ons onleesbaar; ten tweede is de uitspraak net als in het Chinees tonaal. De betekenis van een woord kan dus veranderen  als je je vergist in toonhoogte (hoog, laag, stijgend, …). De grammatica schijnt wel eenvoudig te zijn – voor wat het waard is. Het Bahasa Malaysia/Indonesia was hierbij vergeleken erg gemakkelijk. We spreken het natuurlijk niet echt, maar je kent al snel enkele tientallen woorden, waarvan je als Nederlander ook nog de helft kado krijgt: rekening, asbak, knalpot, maar natuurlijk ook pisang, goreng, nasi,…Zo mooi krijgen we het niet meer in Azië, vrees ik. Tijdens een onverwachte busstop vlak over de Thaise grens voelen we ons dan ook licht ontheemd; we weten nauwelijks in welke stad we zijn.

Ons busje richting Krabi is Indonesisch krap, en de buschauffeur geeft ons duidelijk niet dezelfde behandeling als de lokalo’s. Voor een Thaise dame maakt hij een gevaarlijke U-bocht omdat zij 20 meter eerder had willen uitstappen (muts!), maar wij worden in de stromende regen midden in de stad gedropt. Het is regentijd! Althans, aan de westkust, niet aan de oostkust. Dit heeft allemaal te maken met de richting waaruit de moesson waait. We proberen het hier, en als het te nat wordt steken we over naar de oostkust.

We vermaken ons best in Krabi, maar we missen een beetje de uitdaging en verrassing die we bijvoorbeeld in Indonesië wel vonden. Men is hier erg gewend aan toeristen en weet precies wat ze willen; bruin brood, muesli en vooral niet te spicy eten. Ik weet, het is ook nooit goed met ons, maar toch: we zijn hier niet gekomen om ons thuis te voelen. Wat ook meespeelt is dat het in Zuid-Thailand vooral draait om stranden, en eigenlijk heb ik daar niet veel mee – tenzij er gesnorkeld kan worden.

We maken een boottripje langs vier eilanden. Het ziet er allemaal prachtig uit, vooral de enorme overhangende rotswanden die veel klimmers aantrekken. Het is jammer dat het koraal niet zo mooi is. Dat is niet zo zeer een gevolg van onze gewenning als wel van El Nino, die de hele zaak heeft uitgebleekt. Een hoogtepuntje van de trip is het lunchpakket, al kan ik niet uitsluiten dat zelfs een Nederlands broodtrommeltje lekker smaakt op zo’n bounty-eiland.

Vlak naast ons hotel is een kermis, een modderig grasveld waar je met pijltjes op ballonnen kunt gooien en nog wat van die dingen. Het meest opvallende zijn de snacks: gefrituurde kakkerlakken, sprinkhanen, torren en maden. Wij gruwelen, maar een Thais meisje bestelt een onsje gemengde insecten, met een dipsausje erbij, alsof het nootjes zijn. Onze afkeer slaat natuurlijk nergens op. Wie eet er nou varkens, of schimmelkaas?

De Thaise kindertjes zijn een verhaal apart. Niet alleen dragen ze allemaal een schooluniform, ook hun kapsels zijn verplicht identiek. De meisjes dragen hun haar a la Mireille Mathieu, de jongetjes a la Stijn van Langen. En het kan toeval zijn, maar we zien diverse keren hoe de ietwat te dikke zoon des huizes het hele restaurant bij elkaar schreeuwt of botweg een gesprek onderbreekt. Dit soort verwend gedrag is andere koek dan de brave Islamitische kindertjes in Indonesië/Maleisië.

De Thaise samenleving is net als de rest van ZO-Azië behoorlijk traditioneel, ondanks hardnekkige geruchten dat je je in Thailand op elke straathoek door een half dozijn minderjarige transseksuelen kunt laten “masseren”. Een ontbloot bovenlijf kan alleen op het strand, en topless zonnen kan zelfs daar niet. Nou ja, het kan wel zien we regelmatig, maar je schijnt er geen vrienden mee te maken. Volgens sommige bronnen is zelfs hand-in-hand lopen not done. Voor Aziaten is het hoofd de tempel van de ziel, en daarom wordt het aanraken van iemands hoofd als onbeschoft ervaren. Het op de kop tikken van een Thais vrouwtje is dus dubbel fout! Tijdens het eten hoor je je vork niet in je mond te steken, maar het eerste wat we in een Thais restaurant zagen waren meisjes met een vork in de mond. Niet permanent, maar toch, sommige regels mag je kennelijk met een korrel zout nemen.

Wie je niet met een korrel zout mag nemen is Koning Bhumibol. Met de Thaise monarchie valt niet te spotten! Een lokale intellectueel is in het gevang gegooid omdat hij had gezegd dat het koningshuis ook maar uit gewone mensen bestaat. Ik vrees soms dat ik in een onbewaakt ogenblik “koning Bamibal” zeg in het bijzijn van een Thai die toevallig kennis heeft van de Nederlandse cuisine en dat ik dan veertig jaar moet slijten achter de tralies op een dieet van ratten en kakkerlakken (no kidding!). En dat Koningin Beatrix en Koning Willem-Alexander en Koninging Catharina-Amalia allemaal weigeren om uitlevering te vragen uit respect voor hun Thaise Vrinden. Kortom, dit lijkt me geen land voor Gilles-de-la-Touristen.

De krachtige monarchie is een van de verklaringen waarom Thailand als enige land in ZO-Azië altijd zijn onafhankelijkheid heeft kunnen behouden. Zo vormde het een buffer tussen het Britse koloniale rijk (Maleisië, Birma) en het Franse (Indochina = Cambodja, Laos en Vietnam). Daarbij vergeleken was bijvoorbeeld het huidige Indonesië een lappendeken van koninkrijkjes en sultanaatjes, wat onze voorouders in staat stelde met hun verdeel-en-heers politiek de macht te grijpen en te behouden.

Van Krabi nemen we de bus naar Phang-Nga, een stukje hoger op de Westkust. Hier ligt een fascinerend mangrove-landschap, waar we de volgende dag met een bootje doorheen toeren. Overal steken rotsen als enorme vingers uit het land en het water; prachtig. Het schijnt een gigantisch prehistorisch koraalrif te zijn dat door geologische krachten omhoog is gestuwd, en dat doorloopt tot in Zuid-China. Het toeristische “hoogtepunt” van deze rondtocht is Ko Ping-Kan, oftewel James Bond Island. Hier werd ergens in de jaren zeventig “The Man with the Golden Gun” opgenomen. Ko is eiland, dus Ping-Kan zal wel Thais zijn voor James Bond. “Mijn naam is Ping….Ping-Kan!” Ko James Bond is een rots in de vorm van een langgerekte paddenstoel. Terwijl de “speedboot” ons er naar toe vaart, nemen wij het themaatje nog even door en doen alsof onze slipper een telefoon bevat en onze telefoon een camera. Ik heb er begrip voor als sommige mensen denken dat de Hennies weer op reis zijn.

De rots is in het echt teleurstellend klein – net als James’ zelf, weet Ellen – maar het is een mooi gevormd ding dat ook wel een bestaansrecht heeft los van Agent 007. We mogen even rondlopen op het eilandje dat uitkijkt op Ko James Bond. Daar is ook een enorme rots met een glad oppervlak die tegen een andere rots met een glad oppervlak aanleunt.
“Goh, Stijn, hoe is dat zo gekomen”, vragen jullie je af. Gelukkig staat er een toelichting bij. Ik citeer: “Kao Phing-Kan: Was occured from the crack and Slide of rock due to gravity fault as the Base of rock was Scoured out by the torrent making the upper rock in which The weight was huge sliding down in the form of leaning on.”
You no do understand?

Na Ko James Bond varen we nog langs een rotswand die besmeurd is met grafitti door Indiase allochtonen die hier 3000 jaar geleden langskwamen en en passant de spicy curries en het onderhandelen introduceerden. De laatste attractie is een traditioneel moslim-vissersdorpje, gebouwd op het water naast een enorme rots. We mogen er even loslopen en zien onder andere hoe de lokale kindertjes les krijgen in a school-with-a-view . We bevinden ons in een menselijke dierentuin waarbij niet duidelijk is wie de dieren en wie de mensen zijn.

Van Phang-Nga verplaatsen we ons naar Ko Phangan, een eiland aan de andere kust dat vooral berucht is vanwege de full-moon parties. Iedere maand laten duizenden toeristen zich op het meest zuidelijke strand van het eiland vollopen met alcohol en andere drugs, en iedere maand schijnen er weer een paar in een psychiatrisch ziekenhuis te belanden. Gelukkig is er een alternatief: The Sanctuary, een paar baaien verwijderd van het Sodom en Gomorra en opgericht door een paar Britten die het feestgedruis waren ontvlucht. Het is nu een resort met een New Age inslag. We wilden nog altijd een paar yogalessen volgen en dat kan hier, dus we gaan ervoor. De ligging van het resort is schitterend en de hutjes zijn prachtig gebouwd op de heuvel tussen strand en jungle. Wel hebben de oprichters in hun spirituele wijsheid besloten dat sloten en soms zelfs deuren achterhaald zijn. “We don’t even bother about walls”, voegt een oudere hippie ons toe aan de bar. Gelukkig hebben wij wel een voordeur, en een zelf meegebracht slotje. Door de ontbrekende balkondeur lijkt het of we in de open lucht slapen, zodat we toch nog optimaal kunnen meegenieten van de half-moon (!) party en van alle andere jungle-geluiden. De lokale kikkergemeenschap imiteert met succes de hele nacht door een Formule 1 racecircuit.

Naast onze hut is de massageruimte. We worden dus geacht om stil te zijn, en heus, we doen ons best, maar als ik voor de achtste keer op een dag mijn hoofd stoot tegen dezelfde balk dan vliegt er wel eens een Old Age godverdomme uit mijn mond. En ook onze eerste tien-minuten ruzie (over de vraag of we 1 of 2 rugzakjes meenemen op een wandeling) wordt op een boven-spiritueel volume uitgevochten. Maar verder gedragen we ons als voorbeeldige gasten. Ik laat zelfs mijn baard staan.

Rechts van onze hut is het restaurant; daar kan je eten. Tegenover ons is het “Wellness Center”; daar kan je niet eten. Integendeel: je kan er vasten. Dat vasten is onderdeel van een ontslakkingskuur waarbij alle gifstoffen geacht worden je lichaam te verlaten. Het eten is al ietwat pretentieus geprijsd, maar dat vasten kost je echt een rib uit het lijf. Wat heel opmerkelijk is, want voedsel kost al bijna niets in Azië, maar geen voedsel is nog vele malen goedkoper. Voor een weekje ontslakken betaal je 350 US dollars! Daar kan je in eigen beheer enkele hectoliters vogelnestjessoep van maken. Voor dat bedrag krijg je wel vijfmaal daags een paar vitaminepilletjes en een oraal glaasje vulkanische modder. Ik dacht zelf dat ook de accommodatie was inbegrepen, met mooie koloniale badkamers, maar dat berustte op een misverstand. Zoals Ellen me geduldig uitlegt is een “colonal shower” geen typefout maar een apparaat om darmspoelingen te verrichten. Want ook dat hoort – tweemaal daags – bij de ontslakkingskuur. Ik zou zelf niet zo snel mijn lichaam onderwerpen aan de experimentjes van een paar numerologen – ik heb al moeite met een kok die in zijn menukaart melding maakt dat “voedsel net als alle materie slechts trillingsenergie is”. Stel je voor: misschien is die vulkanische modder overdrachtelijk bedoeld en krijg je gewoon je eigen klysma weer opgediend, in het kader van de Kosmische Kringloop. En dan mag je De Geest die Ons Allen Bindt nog op je blote knietjes danken als het je eigen klysma is, want “sharing” staat in deze kringen zeer hoog aangeschreven. Ik weet het, dit zijn smerige verhalen, maar zij beginnen erover, niet ik! Toch zijn er hele volksstammen, vooral wanhopige meisjes, die er met open ogen intuinen. Voor onze vrijgezelle vrienden: meer informatie vind je op www.sanctuaryfasting.com .

Naast yogalessen kan je in The Sanctuary ook meditatiesessies bijwonen. Er is zelfs een workshop Self-Realization. Daar word je in zes dagen de persoon die je altijd al had willen zijn. De workshop is zeer populair! Iedereen wil Jezus Christus of Bob Marley worden. Tenminste, ik hoop dat dit hun bedoeling is want anders kunnen we spreken van een groot fiasco. Misschien wilden ze wel liever Harmen Siezen worden, of Frans Bauer. In navolging van de Boeddha hebben ze al hun kleren afgestaan behalve 1 broek die door het vele vasten twintig maten te groot is en daardoor nauwelijks de schaamstreek bedekt. Je maakt hier ook heel gemakkelijk vrienden. Met openingszinnen als “Wil je mijn tarotkaartenverzameling zien?” en “Zat jij gisteren in mijn zelfrealisatie groepje?” (“Dat moet iemand anders geweest zijn” “Oh wow, jij bent een snelle leerling, gefeliciteerd!”) ben je verzekerd van een lang en diepgravend gesprek.

Maar alle gekheid op een stokje (als dat past), het lijkt nu misschien of wij het hier niet naar onze zin hebben gehad, maar niets is minder waar! We nemen af en toe een duik in de zee, en amuseren ons kostelijk met het schouwspel dat zich dagelijks voor onze ogen voltrekt. Die yogalessen hebben we hier helemaal niet nodig om ons te ontspannen. En als de ergste hippies al slapen of nog slapen of staan te jongleren op het strand, is het hier gewoon een gezellige tent. De barman maakt prima ice-coffees in wat hij met gevoel voor zelfspot het Sickness Center noemt. En de eigenaar steekt nog maar eens een joint op, ontspannen leunend tegen het bordje “verboden drugs te roken”. We hebben zelfs een idee voor een nieuwe workshop waar we zelf veel baat bij kunnen hebben: het overwinnen van poepangst als er een kikker op het toilet zit.

Na drie dagen is het tijd om weer naar het zuiden te gaan. We nemen we de boot naar het vasteland, en dalen alvast af naar Hat Yai. We waren hier al even uit de bus gedropt op de heenreis, maar nu pas zien we dat het een stad is met een uitgebreid nachtleven: ratten, kakkerlakken en veel horeca met live-muziek. We drinken een biertje terwijl we naar westerse covers luisteren. De volgende ochtend nemen we de bus naar Kuala Lumpur – voor de derde keer, maar Melakka is net te ver voor 1 dag. En nu zijn we voor een paar daagjes in Melakka, voorlopig het laatste wat we van Azië zien.

Shit happens

Verslag 26: 14 – 22 maart 2005

Ik schreef de vorige keer dat we aan het kwakkelen waren met onze gezondheid. Nauwelijks een halve dag later racen we alweer door de ochtendspits van Bangkok – in een ambulance wel te verstaan. Het ging even niet zo goed met uw correspondent in Azië. Laat ik het zo zeggen: als ik je gootsteen was dan had je acuut een loodgieter gebeld. Het goede nieuws is dat ik er behalve dit verhaal niets aan over heb gehouden, tenminste dat hoop ik.

Midden in de nacht begonnen mijn darmen geheel onaangekondigd leeg te lopen. Eerst om het kwartier, daarna om de vijf minuten, en vervolgens vrijwel continu. Van 4 tot 7 uur ’s morgens kom ik niet meer van het toilet af. Godzijdank hebben we geen hurktoilet, maar ook een westers toilet zit na zoveel uren niet meer comfortabel. Af en toe kan ik een paar seconden opstaan om wat bloed in mijn benen te laten.

Ik voel me nauwelijks ziek, maar de wanhoop begint wel toe te slaan. Om niet uit te drogen moet ik blijven drinken, maar zolang ik blijf drinken blijft het er uit lopen. Houdt het een keer op? Wanneer slaat de uitputting toe? Wat als de airco het begeeft? Na enige tijd stroomt er alleen nog maar water uit mijn lichaam, ongeveer zoals we het er ingooien, in totaal zes liter in drie uur. Ik ben zo lek als een mandje.

Ellen rent zich de benen uit het lijf om drinkwater aan te slepen en onze hele voorraad Oral Rehydration Salts erin te gooien. Om de stroom een halt toe te roepen slik ik een paar immodiumpillen. Dat komt ons later nog op een beleefde terechtwijzing van de arts te staan. Nooit gebruiken. Nooit gebruiken. We wisten het wel, maar nood breekt wet.

De stad wordt wakker en ik zit nog steeds op de wc. Hoog tijd om hulp te halen. De receptioniste belt het ziekenhuis; zij sturen een ambulance. Ellen eet intussen een paar nootjes en een kleine geurvlaag bereikt het toilet. Binnen een paar seconden ligt mijn maaginhoud in een plastic zakje. Dat ontbrak er nog aan. Gelukkig vertrekt de misselijkheid even snel als ze kwam.

Daar wordt op de deur geklopt. O jee, een zuster. Zelf ben ik over alle schaamte heen, maar zij is vast bang voor naakte mannen. Dit is Azië. Inderdaad, met afgewend gezicht en uiterst ongemakkelijk vraagt ze wat er aan de hand is. Haar mannelijke collega’s met de brancard staan te giechelen op de gang. Hoe gaat dat als er echt een noodgeval is?

Ik mag zelf de trap aflopen; daarna wordt ik in de wagen geschoven. Ellen en de zuster ernaast. “Is this your first time in Bangkok?” Ik moet lachen en ik moet huilen. Ik ben dan misschien wel lek, maar ik voel me niet heel ziek. (En dat terwijl ik liggend op mijn rug met mijn hoofd naar voren door een Aziatische stad word gereden. Je hoeft geen Chinees te zijn om daar wagenziek van te worden.) De zwaailichten gaan aan, een beetje over the top, maar het gaat wel lekker snel. Met een normale taxi sta je hier uren in de file.

“Excuse me sir, would you like to stay in the hospital?” Rare vraag. Kan ik een goede prijs bedingen als ik drie nachten blijf? Ik word op het toilet geparkeerd terwijl Ellen de papieren regelt.

De arts spreekt goed Engels en wekt alle vertrouwen. Hij ondervraagt me en voelt wat, en concludeert dat het waarschijnlijk een bacterie of een parasiet is. Hij schrijft twee medicijnen voor, een breedspectrum antibioticum en een anti-ietsanders. Beide hadden we al in onze bagage zitten, en hadden we uiteindelijk ook geslikt als we geen dokter bij de hand hadden. Goede keus dus. We krijgen nog wat nuttige adviezen mee – geen alcohol drinken, wie had dat gedacht – en dan mag Ellen gaan betalen. Vijfentwintig euro kostte deze excursie. In Nederland mag je blij zijn als je er een taxi van kan betalen. Mocht je ooit haast hebben in Bangkok, dan raad ik je aan om een been te breken (en te onderhandelen over de bestemming).

Ik ploeter door de rest van de dag. Als de immodium is uitgewerkt begint het weer flink te stromen. Maar de medicijnen werken snel, en tegen de avond gaat het beter. We slapen zelfs een paar uur, en de volgende dag is het weer business as usual in mijn maagdarmkanaal.

Ellen had ook last van buikloop de afgelopen week. Waar hebben we dit alles aan te danken? Het is gokwerk. Ik schreef al dat we vermoedelijk iets verkeerd hadden gegeten in Vientiane, ironisch genoeg, zoals wel eerder, in een duurdere expat-eettent. Maar misschien komt het wel van een deurknop of een wc-bril, ondanks ons strenge handenwasbeleid. Of van die ene zwempartij in de Mekong. In ieder geval hebben we het sterke vermoeden dat de Malarone heeft bijgedragen aan de misère. De diarree liep redelijk synchroon met de dagelijkse antimalariapil. (We hebben ook dagenlang tegen heug en meug gegeten, wat zeer ongewoon is voor ons, maar niet ongewoon voor Malaroneslikkers.) Tenslotte zal de extreme hitte niet in ons voordeel hebben gewerkt.

Tot zover het medisch nieuws. We hebben ook nog wat van Bangkok kunnen zien. De eerste indruk, vanuit de nachttrein uit Vientiane, is van een gigantische stad. Vanaf het moment dat we de stad in rijden lijkt het nog uren te duren voor we op het station zijn.

Een van de weinig bezienswaardigheden zonder airco die we deze dagen aandurven is het Grand Palace. De koning woont er niet, maar het paleis wordt nog wel gebruikt voor bijzondere gelegenheden, ceremonies en dergelijke. Samen met de omringende tempels is het een van de belangrijkste bedevaartsplekken voor de Thai. In één van de tempels staat de Emerald Buddha – gemaakt van jade, maar toen dat ontdekt werd had het beestje al een naam. We hadden een enorme boeddha verwacht maar het ding blijkt pakweg een halve meter hoog te zijn. Dat neemt niet weg dat grote stromen Thaise burgers het beeldje komen aanbidden. Leuk detail is dat de koning drie keer per jaar langs komt om de seizoensgebonden kleding van de Emerald Buddha te verwisselen. Ben benieuwd of hij dan op dat metershoge altaar klimt.

Ik schreef al dat Koning Bhumibol en zijn familie als halfgoden worden beschouwd. Een van de plekken waar je dat merkt is de bioscoop. In Thailand wordt voorafgaand aan elke film het volkslied gedraaid, tussen de trailers en de commercials door, terwijl foto’s van Zijne Koninklijke Hoogheid over het scherm glijden. Iedereen wordt hierbij geacht te gaan staan. Wij nuchtere Nederlanders worden daar een beetje melig van, zeker als het volume zo hoog staat dat je oren beginnen te suizen, maar je kan het je hier niet permitteren om te blijven zitten of te gaan lachen. Dat is serieuze majesteitsschennis.

Ze hebben ook wel een koning om trots op te zijn. Hij is in ieder geval flink in mijn aanzien gestegen nu ik ontdekt heb dat hij jazzcomponist en saxofonist is. Hij heeft in zijn jonge jaren nog opgetreden met grootheden als Woody Herman, Stan Getz, en Benny Goodman. Mijn eerdere nachtmerrie over Koning B. is vervangen door een prachtdroom waarin hij op het North Sea Jazz festival zit te jammen met special guest Kenny G. begeleid door de Big Band van Benny G. met een glas whisky op de piano en een vette joint in zijn mond. (Kan je eigenlijk beschuldigd worden van majesteitsschennis in je dromen? Waar zijn mijn juridisch adviseurs als ik ze nodig heb?)

Naast muzikant is Bhumibol de enige monarch die een patent op zijn naam heeft staan, en wel voor een afvalwaterbeluchtingstoestel. (Ik weet niet waarom je afvalwater zou willen beluchten, maar hij zal er wel over nagedacht hebben.) Momenteel is de koning dagelijks in het nieuws als de grote regenmaker. Dat klinkt zweveriger dan het is. Men zet hier vliegtuigen en andere technische middelen in om de aanmaak van regenwolken te stimuleren, in de strijd tegen de droogte. De koning geeft leiding aan deze campagne. Bhumibol is dus ook nog watermanager, net als onze eigen Alex.

Door alle gezondheidsperikelen dreigt Cambodja erbij in te schieten. We hadden in de nieuwste planning nog maar een weekje over voor dit land; inmiddels is dat nog maar een paar dagen. We besluiten de bus te boeken naar Siem Reap, om een dag Angkor Wat te kunnen bezoeken. Dat is zo’n beetje de belangrijkste historische bezienswaardigheid van ZO-Azië. De bus laat ons echter in de steek; ze vergeten om ons op te halen bij het hotel. Een latere bus nemen is gekkenwerk; de reis duurt zo’n 13 uur. We halen ons geld terug en boeken voor ’s middags een vlucht naar Phnom Penh. Angkor Wat bewaren we voor onze volgende wereldreis.