China & Hong Kong

Het grootste gekkenhuis ter wereld

Verslag 21: 9 – 17 januari 2005

Vanuit Auckland vliegen we via Sydney naar Hong Kong. Een dikke laag smog hangt boven de stad, en de havens en industrie wekken niet de indruk van een levendige stad. Als we het schiereiland Kowloon oprijden verandert het beeld compleet: straten vol neonlicht, racende dubbeldekkerbussen, hoogbouw, en veel, heel erg veel Chinezen. Ons plan is om een kleine week in Hong Kong te blijven zodat we onze visa voor China en Vietnam kunnen regelen. In de tussentijd gaan we op zoek naar malariapillen, en natuurlijk gaan we Hong Kong bekijken. Na deze week zullen we afzakken naar Vietnam, en vandaar reizen we langzaamaan weer naar Zuid-China.

Ons hotel ligt aan Nathan Road, een drukke winkelstraat in Kowloon. We slapen op de twaalfde verdieping van de Mirador Mansions. Als dat klinkt als een groot modern hotel dan heb ik jullie mooi op het verkeerde been gezet. Het gebouw is rijp voor een total make-over. Van buiten ziet het er niet uit, en van binnen ook niet. De zestien verdiepingen zijn gevuld met kleine guesthouses, kledingateliers en andere bedrijfjes. Ons hostel wordt beheerd door een vriendelijke jonge Indiër. Als alle vijf kamertjes bezet zijn ligt hij zelf in een slaapzak op de gang. Onze kamer is nauwelijks groter dan een kast; om huwelijksproblemen te voorkomen hangen we zoveel mogelijk in de stad uit. Veel alternatieven zijn er overigens niet; met 20 euri per nacht is dit een van de goedkopere opties in Hong Kong. Daarvoor krijgen we wel een eigen TV en DVD-speler – het blijft tenslotte Hong Kong. De baas zou wat schijfjes regelen maar dat is hij kennelijk vergeten. Nu moeten we het doen met Breast Attack, een (tegenvallende) Chinese natuurfilm. Overigens schijnt het gebouw naast de Mirador Mansions – Chungking Mansions – nog scharriger en brandgevaarlijker te zijn. Ellen raadt ons aan de film ‘Chungking Express’ te bekijken die hier is opgenomen.

Ontbijten doen we in “Very Good Seafood Restaurant”. Waarom zou je je restaurant Gulden Draak of Chinese Muur noemen als je ook gewoon kan zeggen wat het is? De Dim Sum in dit restaurant is inderdaad de beste tot nu toe. Als we op ons budget moeten letten gaan we naar het McCafé. Dat is niet veel anders dan elders, maar er zit altijd wel een lokaal tintje aan. Je kan hier een Beef Prosperity Burger eten – een Broodje Voorspoed – en natuurlijk krijg je bij je menu een kalender cadeau. En dan zijn er de geweldige Chinese eetstalletjes en foodcourts. In Australië en Nieuw-Zeeland werden we meestal niet vrolijk van het “Aziatische” eten, maar hier is het weer top.

Soms wordt beweerd dat winkelen therapie is; zo bekeken is Hong Kong het grootste psychiatrisch ziekenhuis ter wereld. Je kan je hier flink uitleven als je van elektronica, kleding of prullaria houdt. Op straat worden we voortdurend aangesproken door mannetjes die ons een horloge of een maatpak willen aansmeren. We weten onze impulsen redelijk te beheersen, maar we hebben wel zin in een nieuwe bril. Montuurtjes zijn hier spotgoedkoop en verre van communistisch, en binnen een dag zitten de glazen erin. “Eventjes kijken” is er niet bij. Voor we het beseffen worden we allebei achter een passpiegel gezet en gooit de verkoper twintig modellen op tafel. Zijn collega meet alvast onze huidige glazen op en geeft ze een douche. En dat drie keer op één dag! Zo schoon is mijn bril nog nooit geweest.

We gaan diverse keren naar Hong Kong Island. Voor een paar dubbeltjes zit je op de veerboot. Een deel van het eiland kan je bekijken zonder je druk te maken over het verkeer, dankzij een uitgebreid stelsel aanloopbruggen en de langste serie roltrappen ter wereld (800 meter). Ondanks de roltrappen voelen onze benen na een paar dagen Hong Kong aan als pap. Winkelen therapie? Topsport!

Aan de zuidkant van Hong Kong Island, achter de bergen, ligt Stanley. Er hangt een mediterraan sfeertje, en er lopen opvallend veel expats rond. Het is ook de enige plek waar Ellen na lang zoeken een nieuwe joggingbroek in haar maat kan vinden.

Na vijf dagen kunnen we onze visa ophalen, en de volgende dag nemen we de bus naar Guangzhou. Guangzhou (Canton) is de hoofdstad van Guangdong, de meest welvarende Chinese provincie. Bij het busstation vlak over de grens staat een enorm billboard met twee saluerende Chinezen en de tekst “Welcome to China”. Ellen wil er een foto van maken maar wordt onmiddellijk tot de orde geroepen door oom agent. “No pictures!” Welcome to China.

De busrit gaat door een stuk China waar we voor geen goud zouden willen wonen. Het is één grote brij van fantasieloze betonnen flatgebouwen. Guangzhou zelf is een redelijk moderne stad. Ons hotel ligt bij het treinstation. We hebben goede hoop dat we dat wel aan een taxichauffeur kunnen uitleggen maar dat valt vies tegen. Als we “train station” zeggen kijkt hij ons aan alsof we – bij wijze van spreken – Chinees praten. Tsjoeketsjoek en armbewegingen helpt ook niet en we moeten het uiteindelijk opgeven. Gelukkig spreekt de jongere generatie wel een paar woorden Engels, en een meisje helpt ons uiteindelijk op de goede bus. We hadden natuurlijk ook ons Point-it boekje kunnen gebruiken, realiseren we ons achteraf. Point-it is een zakboekje gevuld met honderden foto’s van alledaagse dingen: een koe, een vork, een taxi, een toiletontstopper en – inderdaad – een treinstation. Daarnaast proberen we onszelf een paar karakters aan te leren. Sommige zijn eenvoudig te herkennen, maar het blijft lastig. “Hé Stijn, er staat een treinstation op het menu!”

Dim Sum bestellen in een druk restaurant van acht verdiepingen lukt ons ook niet. Er is geen Engelse menukaart beschikbaar, we kunnen nergens prijzen ontdekken, en aanwijzen in de keuken werkt niet. We passen ervoor om blind wat gerechten te bestellen. De hele zaal eet gestoomde varkensoren en gefrituurde hanepoten en daar hebben wij vandaag geen trek in. Bovendien hebben we al eerder gezien dat op de menukaart soms kopjes thee staan van tien (10) euri of flessen bier van honderd (100) euri. Ook daar hebben wij geen behoefte aan. Hier moeten we het echt opgeven, en voor het eerst wijken we noodgedwongen uit naar McDonald’s. We moeten er wel om lachen; China is bijzonder bijzonder.

Ons hotel hadden we gereserveerd via internet. Bij het inchecken krijgen we door vier personen zes formuliertjes overhandigd – maar geen sleutel. Vier van de formuliertjes moeten we weer inleveren bij de dame die onze verdieping bestiert. Op vertoon van de twee andere briefjes maakt zij vervolgens onze kamerdeur open. Het lijken wat communistische stuiptrekkingen te zijn, maar misschien is het ook wel een manier om ongenode gasten (“prostituees”) buiten te houden. Ondanks de papierhandel is het overigens een prima hotel; voor het eerst tijdens onze reis slapen we in een echte hotelkamer. Wel verontrustend is de volgende opmerking in de huisregels: “On both sides of the corridor are staircases in fire”. Maar gelukkig heeft het hotel “advanced smoke-sensitive automatic turning-on equipment”. Misschien maken we later een aparte pagina met onze Chinglish favorieten, maar voorlopig moeten jullie het hiermee doen.

Na dit Chinese voorproefje vliegen we van Guangzhou naar Ho Chi Minh City. We hebben na een half jaar wel weer eens zin in echt zomerweer.

Hygienically challenged

Verslag 23: 7 – 23 februari 2005

We zijn op stap met Linda en Marius, hierna ook wel aangeduid als de Mollies. Linda is de zus van Ellen, en Marius haar man. Zij hebben hun kinderen bij de grootouders gestald en reizen een paar weken met ons door Zuid-China. Of wij met hun, het is maar hoe je het bekijkt. Het is leuk reizen met z’n vieren, maar het reistempo is wel een tandje hoger komen te liggen. Onze dagen zijn nu tot de nok toe gevuld met tempels en bier. Zo gaat dat als je op stap bent met twee drukbezette eind-dertigers die zich vrijwillig aan hun ouderlijke plicht onttrekken.

Ellen en ik zijn vanuit Vietnam aangekomen in Nanning. Het Chinese nieuwjaar geeft niet de chaos die we gevreesd hadden. ’s Morgens op straat wordt met luid getrommel een dansende draak begeleid, en vanuit het Revolving Restaurant op de bovenste verdieping van een groot hotel zien we op diverse plekken vuurwerk boven de stad, maar verder lijkt het een redelijk normale dag. Wel wordt ons regelmatig een Happy New Year toegefluisterd. Het schijnt dat de Chinezen elkaar bij deze gelegenheid vooral geldelijk gewin toewensen, en dat ze daar deze week ook erg hard voor bidden in de tempels. Voorspoed en mazzel staan hier hoog op de spirituele agenda. Nieuwjaar zelf is vooral een familiefeest, met veel samen eten. Bij McDonald’s is het op nieuwjaarsdag dan ook erg druk; we moeten vechten voor een tafeltje.

Vanuit Nanning vliegen we naar Kunming. Als Ellen op het vliegveld het online geboekte ticket ophaalt hoeft ze niet eens een naam te noemen. Ons e-ticket ligt klaar en we zijn kennelijk de enige niet-Chinezen die vandaag op dit niet eens zo kleine vliegveld worden verwacht. Ging het maar altijd zo gemakkelijk.

Kunming is niet vreselijk interessant, net als Nanning en eigenlijk de meeste Chinese steden. We maken gebruik van de gelegenheid om het rustig aan te doen. Na twee dagen halen we de Mollies van het vliegveld en begint de grote vakantie.

Met z’n vieren bezoeken we een paar tempels en de Zoo van Kunming, Gezien al het afval en het verpakte snoepgoed dat de Chinezen in de kooien smijten, en de beperkte leefruimte van de beesten, is het zinniger om te spreken van een Zoo-tje dan van een Zoo. Het is misschien een cliché, maar ik wil het toch even kwijt: Chinezen zijn smeerkezen. Het meest overtuigende bewijs zijn de toiletten in dit land. Het ergst zijn de openbare exemplaren, die ik tot nu toe aardig heb weten te vermijden, maar zelfs een vijfsterrenhotel biedt soms niet meer dan een beerput om je behoefte te doen. Voor wie er moeite mee heeft om een heel volk af te rekenen op de staat van het sanitair, zijn er tal van andere voorbeelden. Een trein ziet er na een korte rit al uit als een zwijnenstal; het is hier gebruikelijk om alle papiertjes en etensafval op de grond te gooien. Het traditionele gegorgel en gespuug van de Chinezen valt dankzij recente overheidscampagnes nog enigszins mee, maar je maakt toch wel mee dat er op straat of in een eettent een dikke klodder speeksel of snot voor je voeten landt. Ik las ergens dat de Chinees dit doet omdat hij de slechte stoffen liefst helemaal kwijt is, terwijl wij westerlingen de vieze zakdoek in onze broekzak steken. De strekking van het verhaal was dat de Chinezen niet vies maar ‘anders’ zijn. Goed dan, geen smeerkezen. Maar ze zijn wel hygienically challenged.

We laten ons op een avond in Kunming naar een disco rijden. Op de parkeerplaats staan auto’s die de gemiddelde Chinees zich vast niet kan veroorloven, en eenmaal binnen is duidelijk dat dit de speelplaats is van rijke Chinese jongeren. We krijgen meteen de whisky-kaart voorgelegd, maar wij Hollanders drinken natuurlijk het liefst een goedkoop lokaal biertje. Als we om ons heen kijken zien we hoe de Chinezen hun tafeltje hebben volgebouwd met flessen Chivas Regal, en frisdrank om de whisky mee aan te lengen. Het hoeft niet allemaal in een keer op, want ze kunnen een kluisje huren om hun drank op te slaan, maar het lijkt wel een statussymbool om zoveel mogelijk flessen voor je neus te hebben staan. Op de dansvloer is intussen, op een paar Nederlanders na, niemand te bekennen.

Van Kunming vliegen we naar Guilin. De vlucht heeft al vijf uur vertraging, en ook na die vijf uur kost het ons de grootste moeite om in het vliegtuig te komen. De chaos heerst. Als we niet toevallig een paar Engels sprekende Chinezen hadden ontmoet, hadden we nu waarschijnlijk nog steeds in Kunming gestaan. Het weerbericht voor Guilin en omstreken belooft weinig goeds, maar we hadden deze vlucht in verband met de verwachte nieuwjaarsdrukte al lang vantevoren geboekt. We besluiten er dus maar een kijkje te gaan nemen.

Bij aankomst in Guilin speelt zich een tafereel af dat zich nog diverse keren zal herhalen: we treffen een taxichauffeur die zelf wel weet waar wij naartoe willen. In Vietnam waren we al eens naar een tempel gebracht toen we naar een modderbad wilden, maar in China gebeurt het ons regelmatig. We geven de chauffeur de naam van het hotel in karakters, in geromaniseerd Chinees en in het Engels, waarna ze begrijpend knikken, en ons vervolgens worden we strak bij het verkeerde hotel afgeleverd. En nog eens, en nog eens. Eén keer wordt ons midden in de nacht zelfs een voetmassage aangeboden. Uiteindelijk komen we er altijd wel, maar het vergt wat assertiviteit. Gelukkig komen we ook taxichauffeurs tegen die je vanaf de eerste seconde tot je vriendenkring kan rekenen. Eentje heeft zelfs zoveel vertrouwen dat hij Marius een stukkie laat rijden. De chauffeur zelf zit met zweethanden achterin en overdenkt zijn impulsieve aanbod.

Het weerbericht klopte: het regent vrijwel permanent in Guilin. Bovendien is het behoorlijk koud. Als de regen even ophoudt beklimmen we een heuvel midden in de stad om het karstgebergte te aanschouwen. De volgende dag bezoeken we de Reed Flute grot, een ideale optie bij slecht weer. In tegenstelling tot sommige andere reizigers vinden wij het best een mooi exemplaar, ondanks de ruimschoots aanwezige feestverlichting. Je verwacht elk moment dat er een groep elfjes tevoorschijn komt, of een zingende kikker. Aan het eind vraagt de gids of we iets begrepen hebben van haar Chinese uitleg. Ze lijkt even te schrikken van onze Hollandse eerlijkheid.

We beginnen inmiddels redelijk bedreven te worden in het overleven in China. De eerste dagen vluchten we nog regelmatig naar McDonald’s, maar het echte eten gaat ons steeds beter af. Bestellen in een restaurant is het toppunt van multimodale communicatie. Ideaal is als je kunt aanwijzen op een tweetalige menukaart. Chinese karakters aanwijzen in ons woordenboekje werkt ook prima. Soms laten we de serveerster de naam van een geslaagd gerecht opschrijven, om haar de volgende keer bij het bestellen met haar eigen handschrift te confronteren. Foto-menu’s zijn schaars en geven weinig garanties; zie maar eens een hond in reepjes van een koe in reepjes te onderscheiden. De geromaniseerde versie van het Chinees uitspreken is ook tricky; als je niet de juiste toon weet te raken zaai je alleen maar verwarring. Twee termen hebben we wel redelijk onder controle: piedzjoo (bier) en, heel belangrijk: boe la. Dat laatste betekent zonder pepers. Als jij bij het bestellen boe la zegt, en de serveerster roept heel hard “la!” dan is het beter om nog even verder te zoeken. “Ohlala” is onze verzuchting als er per ongeluk toch een gerecht op tafel komt met veel rode stukjes erin. Aanwijzen in de keuken is een prima manier van bestellen; what you see is what you get. Als al deze methodes, inclusief de Point-It, niet werken, gaan we uitbeelden. In dat geval is het zaak om het basaal te houden, want een koe of een kip uitbeelden gaat nog wel, maar om succesvol een gefrituurde aubergine te verbeelden moet je wel eerst de hogere toneelschool hebben voltooid.

Het weerbericht voorspelt voor de komende week geen verbetering. Na twee dagen Guilin besluiten we het gebied maar te verlaten, en te vluchten naar het tropische zuiden van China. We vliegen naar Xishuangbanna, kortweg Banna, een gebied in het zuiden van de provincie Yunnan. Onder de Bannanen bevinden zich veel minderheden, die vaak meer gemeen hebben met de bergvolkeren uit Zuid-Oost Azië dan met de Han-Chinezen. De grootste stad in Banna is Jinghong, waar we een paar dagen verblijven.

Vanuit Jinghong nemen we de bus naar Damenglong op het platteland, vlakbij de grens met Burma. Het is een barre tocht over onverharde en stoffige wegen. Gelukkig is het dak hoog genoeg, want we worden regelmatig een halve meter de lucht in geschoten.

In Damenglong kost het ons enorm veel moeite om een hotelkamer te vinden. Bij het enige gebouw dat er uit ziet als een hotel krijgen we de ongeloofwaardige mededeling dat het vol is. We zetten de rugzakken neer en beginnen door het dorp te struinen. We kunnen ons bijna niet duidelijk maken; niemand spreekt Engels, en we worden op z’n best terugverwezen naar het eerste hotel. Na bijna twee uur vinden we een kale slaapzaal voor vijf personen. Als we uiteindelijk met onze bagage door het dorp wandelen blijken er opeens meer hotels te zijn. Een wijze les: hou je rugzak om als je een hotel zoekt.

Linda de Mol en Ellen van Langen voelen zich allebei niet zo lekker sinds we in Damenglong zijn. Linda heeft last van haar maag en Ellen is snipverkouden. Marius en ik huren een fiets om de omgeving te verkennen. Het is alsof we mountainbiken op een oude opafiets. We fietsen door de rijstvelden van dorp naar dorp. De gehuchten geven ons het gevoel dat we in een tijdmachine zijn gestapt. We moeten voortdurend oppassen dat we niet in een put rijden of op een loslopend varken botsen. Zoals overal in China worden we van alle kanten door kinderen aangesproken: “Hello! Bye bye!” Sommige kinderen zijn al wat verder: “Hello! Fuck you! Bye bye!” We zien hoe twee hanen als boksers worden opgepoetst voor een hanengevecht, met alle mannen van het dorp in een kring eromheen. En we fietsen langs de plaatselijke slager, een betonnen tafel waarop allerlei onderdelen van een koe liggen uitgestald, in de tropische hitte, met een hele zwerm vliegen eromheen.

Dit soort dorpen doen mij denken aan een grap van Herman Finkers over het Twentse gehucht Glanerbrug: er is wel kabeltelevisie, maar het is nog niet bekend wanneer de riolering wordt aangelegd. Hier op het Chinese platteland zijn zulke grappen werkelijkheid. De wegen zijn middeleeuws, en ik betwijfel of er buiten Damenglong een fatsoenlijke riolering is. Daarentegen heeft iedereen hier een mobieltje met de nieuwste ringtones, en ze hebben vaak nog bereik ook. Ik ben blij dat onze telefoon niet werkt want ik zou me schamen om hem tevoorschijn te halen.

De volgende dag laten we ons in een blikken pick-up door de omgeving rijden. De trip is georganiseerd door Jit, een jonge boeddhistische monnik. Hij is oorspronkelijk afkomstig uit Thailand, en geeft hier les in Engels en Thais. Dat laatste is een tactische zet; de overheid is bezig met de aanleg van een ‘superhighway’ die China via Burma met Thailand gaat verbinden, en de bedoeling is dat Damenglong flink gaat profiteren van de stroom bezoekers uit Thailand. Wij lezen dat de Burmese regering nog niet geneigd is om de grens open te stellen, maar dat mag het enthousiasme van Jit kennelijk niet dempen.

Het eerste deel van de autotocht gaat langs onze fietsroute van de vorige dag. Bij de slager ligt nu zelfs een kat te slapen tussen de stukken vlees. Op straat loopt een Chinees met in beide handen een compleet varkenshoofd in een plastic tasje. De oren steken er aan beide kanten uit. Helaas een gemist fotomoment.

De eerste stop op onze tocht is een thermale bron. Warm water borrelt uit de grond en wordt via een paar bamboe gootjes omgeleid zodat je eronder kunt douchen. Op zondagen schijnt het hier erg druk te zijn. Dat geloven we best  gezien de enorme troep; overal liggen lege shampooflessen, zeeppapiertjes en bakjes van de afhaalchinees.

Na enig onderhandelen rijdt onze chauffeuse naar een afgelegen bergdorp. Er scharrelt hier van alles rond: varkens en biggetjes, kippen en kuikens, honden, katten, ratten, een aapje, en een hoop kinderen. We nemen een kijkje in de lagere school en lopen naar de tempel bovenin het dorp. Voor de tempel zit de hoofdmonnik, een boeddhistische versie van Dominee Gremdaat. We geven hem een kleine donatie. Jit verzoekt ons op de grond te gaan zitten met onze handen tegen elkaar. Het geld wordt in een schaal gelegd en Gremdaat prevelt een aantal spreuken. Als hij klaar is horen we dat hij gebeden heeft voor onze goede gezondheid, een gelukkig leven, succes op ons werk, en dat we veilig mogen reizen per auto, per trein én per vliegtuig. Dat lijkt me geen slechte deal voor één euro.

Jit sleept ons van de ene naar de andere tempel. Het mooiste exemplaar staat in zijn eigen dorp. Pal in de achtertuin van de tempel begint een prachtig landschap van rijstvelden. Jit vertelt ons trots dat de superhighway hier recht voor onze neus komt te liggen. Wij vertellen hem hoeveel protest zoiets in Nederland zou oproepen, maar wat Jit betreft komt die snelweg er zo snel mogelijk, hoe jammer het ook is voor de rijstboeren.

Jit is een moderne monnik. Voor onze autotocht heeft hij een cassettebandje geregeld van M2M, zijn favoriete popgroep. Jit geeft ook antwoord op een vraag die Marius en mij al een paar dagen kwelt: hoe sms’en Chinezen? Jit demonstreert hoe je in Chinese karakters “I love you” op het schermpje tovert. Onze vriend vertelt vervolgens dat hij van plan is om over een jaartje uit te treden. Het is in deze cultuur niet ongebruikelijk dat jonge mannen voor een eindige tijd in het klooster gaan, bij wijze van religieuze dienstplicht. Jit wil voor zichzelf beginnen als gids, en misschien wil hij ook wel een vriendin om zijn sms’je naar toe te kunnen sturen.

Op de terugweg stuiten we op een politiecontrole. De chauffeuse en Jit vrezen een boete omdat er één persoon teveel in onze auto zit. We omzeilen de controle door het dorp in te rijden en thee te gaan drinken bij de broer en ouders van Jit. Nadat we een ansichtkaart van de Kinderdijk hebben geruild tegen een foto van een Dai-kindje laten we ons terugrijden naar Damenglong. Een dag later nemen we weer de hobbelbus naar Jinghong.

Tot zover deze China-episode. We worden steeds beter in het regelen van onze primaire levensbehoeften, maar echt begrijpen is meestal een station te ver. Hoe langer je in China bent, hoe meer vragen het land oproept. Waarom, bijvoorbeeld, is de Grote Roerganger nog steeds zo populair? En natuurlijk: hoe lang is een Chinees? Daarover de volgende keer meer. Misschien.

Topkotsers

Verslag 24: 23 februari – 2 maart 2005

Na ons verblijf in het tropische zuiden van China is het weer rond Dali en Lijiang een stuk beter geworden, en we laten ons die kant op vliegen. Dali is een oude stad, en ligt prachtig tussen een groot meer en een gebergte. We nemen er een kijkje bij de Drie Pagodes, een van de mooiere tempelcomplexen die we gezien hebben. De serene stijl doet denken aan Tibet, en daar zijn we inderdaad niet zo ver meer vandaan. Zoals vaker in China is een deel van de tempel recentelijk opnieuw opgebouwd. Meestal mag je zelf bedenken hoe dit komt, maar bij de Drie Pagodes wordt expliciet de Culturele Revolutie genoemd als de “vernieuwingsimpuls”. Als dat geen glasnost is. Dali zelf is volgens velen het mindere broertje van Lijiang, en daar kunnen we ons iets bij voorstellen. Na een dag stappen we op de bus naar Lijiang.

De oude binnenstad van Lijiang is het terrein van de Naxi (spreek uit “nashi”), en is door UNESCO uitgeroepen tot werelderfgoed. Het is één groot pretpark, maar dan wel een mooi pretpark – zeg de Efteling. Op het marktplein wordt iedere avond gezongen en gedanst. Chinese toeristen met rode petjes op worden hier met busladingen tegelijk afgeleverd. Tegen de achtergrond van de grachten en de lichtjes geeft het een idee van hoe Amsterdam er over een aantal jaren uitziet.

Boven Lijiang ligt de Jade Dragon Snow Mountain, een uitloper van het Himalaya gebergte. Je kan met een kabelbaan tot maar liefst 4500 meter komen. Navraag bij ons hotel leert dat de kabelbaan en de entree voor het park flink duurder zijn dan we verwacht hadden. We gaan wel, maar zijn na een uurtje al weer terug: de kabelbaan bleek al geruime tijd buiten werking te zijn. Wel vreemd dat ze daar in ons hotel niets van wisten.

Een andere natuurlijke attractie van deze regio is de Tijgersprongkloof. Het moet één van de meest indrukwekkende kloven ter wereld zijn, zo’n dertig kilometer lang, met in de diepte de Yangtze rivier. De tweedaagse trek langs de bovenkant van de kloof is populair onder westerse toeristen, terwijl Chinezen de kloof  veilig vanuit de onderkant bekijken. Zelf had ik iets teveel gelezen over 20 centimeter smalle paadjes en diepe ravijnen om er zin in te hebben. Ik las weliswaar nergens dat die smalle paadjes ook daadwerkelijk langs het ravijn lopen – maar waarom zou men anders melding maken van 20 centimeter smalle paadjes? Ellen op haar beurt heeft minder moeite met ravijnen. Met z’n vieren nemen we een taxi naar het startpunt. Ondanks het bewolkte weer hebben we een aardige indruk gekregen. Het was heel mooi, en nergens was het veel enger dan in het beginstuk.

Terug in Lijiang slenteren we nog wat door de oude stad. De volgende dag huren we twee fietsen om Baisha, een nabijgelegen dorpje te bezoeken. We kiezen voor een eenvoudige fiets met terugtrapremmen, daar kan het minste mee mis zijn. Na dertig meter vliegt mijn ketting eraf en heb ik dus geen rem meer. Het had niet veel gescheeld of ik had een oud Naxi-dametje met haar hele groententoko van de sokken gereden. We gaan meteen op zoek naar andere fietsen. Uiteindelijk vinden we er een paar die iets steviger lijken. De weg naar Baisha, in onze gids omschreven als “a great ride”, blijkt een lange rechte snelweg te zijn. De tegenwind en de toch niet optimale tweewielers maken dat we het halverwege welletjes vinden, en omkeren. Samen met die berg was het voor ons wel de week van de gemiste kansen. Uitjesgewijs dan, want los daarvan vermaken we ons best. In China is het dagelijks leven al een grootse reiservaring.

Van Lijiang nemen we de nachttrein terug naar Kunming. Ellen en ik hadden al eens in een Chinese trein overnacht, vlak voor de eeuwwisseling, van Beijing naar Shanghai, en met deze ervaring in ons achterhoofd hebben we Linda en Marius wijsgemaakt dat je zoiets minstens één keer in je leven moet meemaken. Om te voorkomen dat we de hele nacht wakker liggen van de rochelende Chinezen hebben we wel de hele coupé afgehuurd. China moet je doseren. Aangezien de coupés open zijn lopen we nog steeds het risico dat er een Chinese familie pal naast onze bedden komt kamperen, maar deze zorgen blijken geheel overbodig. De treinrit verloopt bijna teleurstellend rustig en we komen allemaal uitgeslapen aan.

In Kunming nemen we afscheid van de Mollies, die nog een paar dagen Peking aandoen voordat ze naar huis gaan. Het voelt alsof we onze kinderen op het vliegtuig zetten. Het hebben erg genoten met z’n vieren, en de Mollies waren een goede katalysator voor onze reislust. Van Marius hebben we geleerd hoe je lastige taxichauffeurs onder de duim houdt zonder te schreeuwen of openlijk kwaad te worden – dat zijn immers taboes in Azië. Als je ze IN HOOFDLETTERS TOESPREEKT kom je  er vaak wel; wat dat betreft zijn het net kinderen. Je kan ook gewoon Nederlands tegen ze praten; negentig procent van communicatie is toch non-verbaal. Van Linda hebben we geleerd hoe snel een Tukker kan assimileren in China. De manier waarop zij in Damenglong haar recent verorberde lunch in de bosjes rond een tempel projecteerde was van grote Aziatische klasse.

Vanuit Kunming vliegen we terug naar Xishuangbanna in het zuiden. We beginnen ons al thuis te voelen in Jinghong. Voor ons favoriete ontbijt, de dumplingsoep bij het straatstalletje vlak naast ons hotel, betalen we inmiddels de vriendenprijs van 2 yuan, in plaats van 3. Dat scheelt toch al gauw 10 eurocent.

In Jinghong nemen we de bus naar Mengla, richting de Laotiaanse grens. Zes uur lang kronkelen we over bergweggetjes en één uur lang staan we midden in de bergen in de file. Geen idee waarvoor.

Een constante factor tijdens busreizen zijn kotsende Aziaten. Wij vermoeden dat er sprake is van een aangeboren overgevoeligheid voor reisziekte; daarnaast lijkt het of men niet bekend is met de heilzame werking van een blik op de horizon, of van reispilletjes en gember. Vaak zitten ze vanaf de eerste minuut met het hoofd naar beneden te wachten tot hun maag zich omkeert. Vooral Chinezen zijn topkotsers. Het vervelende is dat ze bij voorkeur uit het raam overgeven en niet de plastic tasjes gebruiken die meestal voorradig zijn. Confucius zal hier wel weer achter zitten met zijn theorie dat je slechte stoffen ver van je af moet gooien. Erg vervelend wordt het, als jij vlak achter een raambraker zit en jouw raampje ook openstaat. We hebben al een keer meegemaakt dat de maagsappen van een Chinees door een windvlaag de hele bus door werden gesproeid. Wij voelden de druppels op ons voorhoofd landen. Sindsdien maken wij er een gewoonte van om ongelukkig kijkende Chinezen discreet een plastic zakje toe te schuiven. Dit zakje wordt overigens na gebruik, net als al het andere afval, altijd uit het raam gegooid. Confucius say, man has to throw all vomit out of window.

Na al die smerige verhalen wil ik wel even benadrukken dat het niet mijn bedoeling is om het Chinese volk te demoniseren, of potentiële Chinareizigers af te schrikken. Gebrekkige of “andere” hygiëne is slechts één aspect van China, en het roept bij ons meestal meer verwondering op dan weerzin. Met smetvrees heb je hier misschien een paar moeilijke momenten, maar een normaal mens kan er wel om lachen.

Waarom Mao nog steeds zo populair is, vroeg ik me aan het eind van het vorige verslag af. Onze communicatie met de lokalen is te beperkt om het antwoord direct van een Chinees te horen, en misschien is dat maar beter ook – maar de vraag blijft hangen. Regelmatig prijken er grote portretten van Mao in huiskamers of kantoorruimtes, en op straat kan je vaak Mao petjes, T-shirts, en sleutelhangers kopen. En natuurlijk ook de Quotations from the Chairman, beter bekend als het Rode Boekje. Op bankbiljetten prijkt nog steeds het hoofd van de Grote Roerganger. In een warenhuis in Kunming hing, nota bene boven de cartoonboeken, een heel rijtje portretten: van Marx, Engels, Lenin, Stalin, Mao, en nog een paar Chinese hotemetoten die ik niet herken. Er zijn ook subtielere signalen dat de geest van Mao nog steeds rondwaart. Zo kunnen we in China diverse websites niet bekijken, waaronder startpagina.nl en, heel frustrerend, onze eigen reissite. Of hier sprake is van censuur weten we niet zeker, we krijgen een standaard “404” foutmelding, maar het is bekend dat de Chinese overheid niet elke website geschikt acht voor haar burgers, en geocities.com komt inderdaad voor op sommige zwarte lijsten. Gelukkig zijn we niet helemaal onthand; via een omweg kunnen we onze pagina in gedeeltes editen en previewen. Maar het blijft een sterk staaltje Big Brotherism.

En dan hebben we er nog een knagende vraag bij gekregen: hoe kan je in een tonale taal tegelijkertijd zuiver en verstaanbaar zingen? De betekenis van woorden in het Chinees (en Thais, Lao, Vietnamees) hangt sterk af van de intonatie. Betekent dit dat een liedtekst de melodie dicteert? Of andersom? Wie het weet mag het zeggen.

Fietsen met Johnny

Verslag 30: 16 april – 1 mei 2005

Bij de Chinese grens stappen we in de slaapbus naar Kunming. Die hadden we vooraf gereserveerd, naar nu blijkt voor veel te veel geld. De treinverbinding is recentelijk opgeheven en de busprijzen staan nog niet in de reisgidsen. Daardoor konden ze in Sapa vragen wat ze wilden, wat ze dan ook deden.

Echt comfortabel is het ook niet. We kunnen weliswaar bijna languit liggen, maar slapen is een ander verhaal. De Chinezen om ons heen gedragen zich als Chinezen. Boven mij mietert iemand de ene na de andere peuk uit het raam, gevolgd door de inhoud van een colafles, en tenslotte de fles zelf. Naast ons zit er een te kettingroken in bed. Zachtjes praten is er ook niet bij. Mijn verkoudheid heeft het laatste restje tolerantie voor dit soort gedrag om zeep geholpen. Eikels.

’s Morgens vroeg arriveren we in Kunming, voor de vijfde keer alweer, en we beginnen ons er thuis te voelen. Het blijft grappig om al die fietsende vrouwen te zien met zonnekleppen zo groot als lasbrillen. De angst voor een gebruind gezicht zit er hier goed in.

We slapen een nacht bij in een comfortabel hotelbed, en reizen daarna per trein in één ruk door naar Guilin. Het klinkt spartaans, tweeëntwintig uur in de hard-sleeper klasse, maar het valt het mee. Chinese treinen zijn best comfortabel. De bedden tegenover en boven ons zijn gereserveerd door een groepje Chinese dames. Ondanks de taalbarrière zijn er weinig misverstanden. Moet jij niet eten? (tik tegen je been) Hier neem dit maar! (duwt zakje vruchten onder je neus) Schuif eens op, wij willen kaarten! (nog een tik tegen je been) Wat lees jij? (grist boek uit je hand) Daar snap ik helemaal niets van (geeft boek onmiddellijk weer terug) Tegen de avond beginnen ze uit volle borst te zingen, met wat rudimentaire danspasjes erbij. Na bedtijd blijkt een van de dames te snurken als een dronken bouwvakker. Gelukkig heeft Ellen oordoppen, en gelukkig heb ik ze nooit nodig.

Twee maanden geleden werden we weggespoeld in Guilin, maar in de herkansing is het er droog en zonnig. In het centrum worden we aangesproken door een student die zijn Engels wil verbeteren. Hij vraagt of hij met ons mee mag lopen. We weten dat dit meestal een voorwendsel is om je naar een winkel te lokken,maar vooruit, hij is niet opdringerig en komt sympathiek over. Mocht hij uiteindelijk toch uit zijn op een scheiding van Stijn en zijn portemonnee, dan kunnen we hem altijd nog laten betalen voor de Engelse conversatieles. Zoals elke Chinees met internationale ambities heeft hij een Engels pseudoniem. Deze heet Tom.

Pas na een paar uur stelt Tom voor om naar een theewinkeltje te gaan. We mogen onbeperkt proeven, en we krijgen een gratis hoorcollege over de afslankende werking van Chinese thee, en over het onderscheid tussen echte thee en gekleurd water. We kopen een stenen theepotje dat we over een paar jaar met vette winst kunnen verkopen. Dat komt doordat de smaak van de thee in het potje gaat zitten, en dat werkt natuurlijk alleen met theepotjes van deze specifieke steensoort en met hele dure thee. Pak maar in. We doen er ook nog een paar stempeltjes bij met onze naam in karakters. Het is een standaard maar leuk souvenir; met dit soort stempels signeren Chinese kunstenaars hun werk.

De tekenleraar van Tom is zo’n kunstenaar. We lopen langs zijn atelier en kopen een groot schilderij op rijstpapier. We waren het niet van plan, maar we zijn er best gelukkig mee. We hoeven er immers maar één week mee te sjouwen (een drogreden), we hebben waarschijnlijk niet teveel betaald (een leugen), het is de laatste dag van de expositie (irrelevant), en door onze aankoop wordt Tom’s leraar “misschien wel net zo beroemd als jullie landgenoot, Vincent van Gogh” (een overschatting, in ieder geval van onze invloed). Cognitieve dissonantie heet dit in psychologenjargon. We nemen afscheid van Tom en stampen onze rugzakken nog eens aan.

Ondanks het matige weersvooruitzicht maken we dit keer wél het uitstapje naar de Dragon Backbone Rice Terraces bij Longshen. In de categorie door mensen aangelegde landschappen is dit een wereldtoppertje. Alleen al de weg die ons de bergen in leidt, is zo mooi als een bergweg maar zijn kan. Bij de ingang van het park houdt het asfalt op en moeten we omhoog klauteren naar het dorpje Ping An. Een legertje locals staat ons op te wachten met draagstoelen. Anders dan Chinese toeristen zijn wij te beschaamd (en te zwaar) om in zo’n stoel te gaan zitten. Wij kiezen ervoor om zelf omhoog te sjouwen. En dat terwijl onze rugzakken al geruime tijd functioneren als zwart gat voor souvenirs.Ping An lijkt alleen uit houten guesthouses te bestaan. En net als in Sapa worden er nog heel veel bijgebouwd, wat ironisch genoeg wel ten koste moet gaan van de reden waarom deze plaats überhaupt bezocht wordt – de prachtige rijstterrassen. Gelukkig hebben de rijstvelden nog ruimschoots de overhand. De eerste terrassen stammen uit de Yuan dynastie, zo’n 650 jaar geleden. Je kan je nauwelijks voorstellen dat ze om zuiver functionele redenen zijn aangelegd.

Op de terugweg naar het dal heeft de chauffeur grote moeite om niet uit de bocht te vliegen. Bij de derde haarspeldbocht zet hij de bus stil. Hij draait een paar keer aan het stuur terwijl hij uit het raam kijkt of het wiel meebeweegt. Dat is kennelijk niet het geval. Nauwelijks een minuut later kachelen we verder in een andere bus die toevallig net leeg langsreed. Het gaat zo snel dat we geen tijd hebben om natuurkundesommetjes te bedenken over ballistische busbanen, laat staan om ons zorgen te maken over de uitkomst.

Via Guilin rijden we door naar Yangshuo, zowaar een backpackersmekka in China. Naast bananenpannenkoeken en milkshakes kom je in dit soort oorden een hoop medereizigers tegen, soms zelfs een paar die je al eerder ontmoet hebt. Teun is er zo een; we kwamen hem tegen in Sapa en zitten nu in hetzelfde hotel. Hij heeft de volgende dag een fietsafspraak met een Chinees-die-zijn-Engels-wil-verbeteren, en hij vraagt of we zin hebben om mee te gaan. En zo fietsen wij de volgende ochtend door het karstgebergte samen met Johnny – want zo heet deze Chinees-die-zijn-Engels-wil-verbeteren sinds hij besloten heeft dat ‘ie zijn Engels wil verbeteren. Johnny is een bescheiden jongen, en het is ons meteen duidelijk dat hij er niet op uit is om theepotjes of schilderijen te verkopen. Hij wil echt zijn Engels verbeteren.

Fietsen is een goede manier om de gekte van Yangshuo te ontvluchten. Het stadje is leuk om ’s avonds bier te drinken en souvenirs te kopen, maar als je er de hele dag rondhangt word je stapelgek van de drukte. De aantrekkingskracht van Yangshuo ligt wat ons betreft eromheen. In de wijde omgeving staan bergpieken van kalksteen, alsof ze lukraak neergeplempt zijn. Dit is de ideale omgeving als je van fietsen houdt en van bergen maar niet van fietsen in de bergen.

Halverwege de fietstocht nemen we een kijkje in de Vlindergrot. We vergapen ons aan de sfeerverlichting,en lopen via de Vlinderwaterval over de Vlinderbrug naar de Vlindervijver waar voor ons de Vlindershow wordt opgevoerd – een korte dansvoorstelling door twee meisjes met rookmachines en dramatische musicalmuziek. Dat wordt nog wat, als één miljard Chinezen straks Joop van den Ellende ontdekken en vice versa. (Of kennen zij elkaar al? Ik wil het niet weten.) We sluiten het blokje Vlinderattracties af in de Vlindertuin en de bijbehorende Vlinderwinkel.

De volgende dag stappen Ellen en ik nog eens op de fiets voor een mooie tocht. Nog één keer genieten we van de onvoorspelbaarheid van de inheemse bevolking. De ene keer kijken ze alsof ze een gemuteerde bloedverwant van ET zien fietsen, de andere keer vuren ze hun hele Engelse woordenschat in de repeatstand op je af.

Dan stappen we in de bus voor de laatste lange rit naar Guangzhou. Vandaar is het nog maar een half dagje naar Hong Kong. Het wordt op de valreep een van de taaiste reisdagen van dit jaar. De busrit loopt urenlang uit, en als we ’s avonds aankomen moeten we vechten voor onderdak. Onze oude stek is in verband met vakantiedrukte (Dag van de Arbeid) gestegen van 17 naar 60 euro. We laten ons meelokken naar een ander hotel, dat vervolgens vol blijkt. “Meio meio”, roept de baliejuf: hebben we niet, is er niet, bestaat niet meer, is weg, vol, afgelopen, op. Je bent niet in China geweest als je dit niet een paar keer gehoord hebt. We druipen af naar het eerste hotel en betalen 30 euro voor een hok met twee spijkerbedden.

De volgende dag in Hong Kong dreigt het tafereel zich te herhalen, maar gelukkig worden we hier herkend en krijgen we ons oude hok tegen de oude prijs. Misschien is de beheerder – een Indiër – niet op de hoogte van het Chinese vakantierooster.

De laatste twee dagen van onze wereldreis brengen we door in een all-you-can-eat sushi restaurant en op het toilet. We zijn wederom geveld door moeilijke darmen. Gelukkig zijn we door onze plannen heen.

Zondagochtend om 0:50 uur stijgt ons vliegtuig op en twaalfeneenhalf uur later landen we op Schiphol.

Welkom terug!

Nee, dat moeten jullie zeggen.