Cambodja

Geen grappen

Verslag 27: 23 – 25 maart 2005

cambodja

Door onze fysieke ongemakken van de laatste tijd schiet Cambodja er grotendeels bij in. Precies drie dagen kunnen we in dit land verblijven, onderweg van Bangkok naar Saigon. Cambodja is klein, maar herbergt zowel het hoogtepunt als het absolute dieptepunt in de historie van ZO-Azië. Angkor Wat is volgens velen de topper. Van de negende tot de vijftiende eeuw was dit tempelcomplex het centrum van het machtige Angkor rijk, dat zich uitstrekte over een groot gedeelte van het vasteland van ZO-Azië. Door een speling van het lot – onze gemiste bus vanuit Bangkok – is het niet Angkor Wat, maar de hoofdstad Phnom Penh waar wij ons bliksembezoek doorbrengen. We kunnen even snuiven aan Angkor kunst in het voormalig koninklijk paleis, maar ons bezoek staat vooral in het teken van de Rode Khmer. Geen grappen dus deze keer.

Van 1975 tot 1979 leed Cambodja onder het schrikbewind van de Rode Khmer (Khmer Rouge), verantwoordelijk voor één van de wreedste genocides ooit. De ideologie achter deze terreur werd eind jaren vijftig opgeschreven in een proefschrift aan de Sorbonne. De enige manier waarop het kleine koninkrijk vrij zou kunnen blijven van onderdrukking – door westerse kolonisten, buurlanden, of de eigen elite – zou zijn een radicale maoïstische revolutie, een “gigantisch grote sprong voorwaarts”. Cambodja moest een volkomen geïsoleerde, zelfvoorzienende agrarische samenleving worden. Onder leiding van Pol Pot werden miljoenen mensen verdreven uit de steden en tewerkgesteld op het platteland. Scholen, ziekenhuizen en fabrieken werden gesloten, religies verboden. Vermeende tegenstanders van het bewind werden massaal omgebracht; per definitie alle intellectuelen – en dat was letterlijk iedereen die een bril droeg of een vreemde taal sprak – maar ook leraren, kunstenaars, boeren, arbeiders, en buitenlanders. Wie een Amerikaanse sigaret rookte was een CIA agent, wie een café crème dronk sympathiseerde met de Fransen – beide geen aanbevelingen onder Pol Pot. In een paar jaar tijd zijn rond de anderhalf miljoen mensen gestorven door marteling, uitputting, en uithongering, op een bevolking van 7 à 8 miljoen.

In 1979 viel aartsrivaal Vietnam Cambodja binnen en maakte een einde aan het bewind. Dat betekende nog niet het einde van de Rode Khmer; ze hebben nog jarenlang als guerrillabeweging onrust gezaaid en hebben zelfs nog een actieve rol gespeeld in de politiek. De kopstukken van de Rode Khmer zijn vooralsnog niet voor hun misdaden veroordeeld. Enkelen, onder wie Pol Pot, zijn inmiddels overleden. Een van de redenen dat het nooit tot een proces is gekomen is dat de Rode Khmer nog jarenlang Cambodja heeft vertegenwoordigd in de Verenigde Naties, mede dankzij steun van Amerika en China. De Amerikanen hebben de guerilla’s zelfs nog materieel gesteund. Hoe opportunistisch kan je zijn? Pol Pot vocht immers tegen de Vietnamese bezetter, net als Amerika jarenlang had gedaan. En we kennen allemaal de Amerikaanse zwart-wit logica: either you are with us, or you are against us.

In Phnom Penh bezoeken we de Tuol Sleng gevangenis. Hier werden tegenstanders van de Rode Khmer ondervraagd en gemarteld. Vanuit dit voormalige schoolgebouw werden de gevangenen afgevoerd naar Choeung Ek, de Killing Fields. Daar werden ze geëxecuteerd en in massagraven gegooid. Van de twintigduizend gevangenen heeft slechts een handvol het overleefd – allemaal kunstenaars die waren uitverkoren om Pol Pot te vereeuwigen.

De gevangenis is inmiddels ingericht als een genocidemuseum. De inrichting is sober, met weinig tekst en uitleg, maar veel verbeelding heb je niet nodig. De kamers waar de ondervragingen plaatsvonden zijn leeg, op metalen bedden en martelstaven na. Foto’s aan de muur laten zien hoe de ruimtes werden aangetroffen bij de bevrijding, met op de bedden de verbrande lichamen van de laatste lichting ongelukkigen. Eén vleugel van het museum is gevuld met duizenden portretfoto’s van slachtoffers die gemaakt werden bij aankomst – mannen, vrouwen, kinderen, en baby’s. Sommige van hen waren al halfdood, anderen lijken zich niet te realiseren wat hen te wachten staat. In een ander gedeelte wordt op schilderijen getoond welke martelmethodes gebruikt werden. Sommige daarvan lijken overigens opvallend veel op de recente omstreden martelpraktijken van de Amerikanen.

Wat wij ons afvragen is hoe er nu aangekeken wordt tegen de lagere functionarissen uit die tijd, zoals de gevangenbewaarders. In bijschriften wordt de indruk gewekt dat zij meestal weinig keuze hadden. Werkweigering betekende dat ze zelf afgemaakt werden, en de meesten probeerden naar eigen zeggen hun gruwelijke taak minimaal uit te voeren. Het lijkt erop dat de Cambodjanen naar deze mensen toe erg vergevingsvol zijn, maar we kunnen ons voorstellen dat het niet helemaal lekker zit.

Na Tuol Sleng laten we ons op een brommertje naar de Killing Fields rijden, een kilometer of tien buiten de drukte van de stad. Op een vlakte ter grootte van een voetbalveld zijn een aantal kuilen gegraven. Bordjes geven aan wat er tevoorschijn kwam: zoveel mannen, zoveel vrouwen en kinderen, zoveel onthoofde lichamen. In het midden van het veld staat een pagode, met een enorme glazen vitrinekast gevuld met schedels, botten, en kledingstukken. Dat zijn de Killing Fields. Commentaar is overbodig.

De volgende dag rijden we met de bus naar Saigon. Al na een paar honderd meter zet de chauffeur de bus aan de kant. We horen hoe hij met een zware sleutel tegen een van de wielen aanbeukt. De gehele eerste helft, tot aan de grens, blijft dit tafereel zich om het uur herhalen. Het lijkt een wonder dat we onderweg geen wiel verliezen. Na de grensovergang nemen de Vietnamezen het over en slaat de stemming spontaan om. Een dame grijpt de microfoon, heet ons van harte welkom in Vietnam, leert ons een paar woordjes, zingt zelfs een paar liedjes, en maakt tussendoor wat reclame voor haar toerprogramma. We hebben gemerkt dat je entertainment en commercie wel aan de Zuid-Vietnamezen kunt overlaten.