Vietnam

Fried ass with breasts

Verslag 22: 17 januari – 7 februari 2005

vietnam

We zijn van Guangzhou naar Ho Chi Minh City gevlogen. Vanaf hier gaan we een rondje (Indo-)China maken. Eerst trekken we door Vietnam terug naar China. Na een paar weken China zakken we weer af, naar Laos, Cambodja, voor de tweede keer Vietnam en tenslotte weer naar China. Dat klinkt misschien wat omslachtig, maar we hadden een paar redenen om ons oorspronkelijke schema om te gooien. We wilden China de kans geven om nog wat op te warmen; het was er nog erg koud. Daarbij krijgen we zowel in februari als in april twee weken gezelschap vanuit Holland; ook daar moeten we uiteraard rekening mee houden in de planning. Enfin, we zijn nu dus in Saigon. In deze eerste fase concentreren we ons op strand en zee. De tweede keer zal er aandacht zijn voor serieuzere cultuur en (oorlogs)historie.

Onze aankomst in Saigon is vrij laat op de avond. Het verkeer hier is precies wat je verwacht van een Aziatische stad: compleet anarchistisch. Het straatbeeld is gevuld met taxi’s, fietsen, fietstaxi’s, en vooral heel erg veel brommers en scooters. Brommers zijn hier niet voorbehouden aan pukkelige tieners of vrouwen met roze leggings. Integendeel, een Hondaatje is de Opel Kadet van Vietnam. Regelmatig zie je vader en moeder met drie kinderen op de brommert rijden, soms een hele vriendenclub. Een enkeling vervoert zelfs een complete groentewinkel, een kinderboerderij of een glazen vitrinekast op z’n Honda.

Tijdens de taxirit van het vliegveld naar de stad kunnen we nog berustend achterover leunen, maar daarna staan we voor de immense opgave om zelfstandig een straat over te steken. De truc is om auto’s en groter voorrang te geven, en de rest van het verkeer subtiel te negeren. Als je langzaam doorloopt en oogcontact maakt, rijden zij in vloeiende lijnen om je heen. Rennen is absoluut slecht voor de gezondheid. Als je het principe eenmaal doorhebt, is het nog slechts een kleine stap om midden op een drukke straat 5 minuten stil te staan in afwachting van een mooi fotomoment. Don’t try this at home!

Het kost ons wat moeite om een hotel vinden – vooraf reserveren via internet was niet gelukt. We zijn inmiddels wereldreiziger genoeg om dat zelfs ’s nachts in een Aziatische metropool naast ons neer te leggen. Na drie keer “vol” vinden we een kamer. De prijs-kwaliteit verhouding doet denken aan Indonesië – erg goed dus.

Voor het eerst sinds een halfjaar zijn we weer in de tropen, en we zijn ook weer in een land waar de mensen iets van je willen. “Motobike?” is met stip de meest gestelde vraag. Goede tweede zijn de mobiele boekverkopers die over straat zeulen met een paar meter boeken in hun hand. Ze kunnen nauwelijks Engels lezen, maar ze weten zo te zien precies wat de westerling zoekt: Lonely Planet reisgidsen en natuurlijk The Bloody Niet-te-Vermijden Da Vinci Code. (Dat ze dat boek niet standaard op hotelkamers leggen, net als de bijbel. Scheelt een hoop gedoe.) Opmerkelijk genoeg staat in onze eigen Lonely Planet dat je in Vietnam moeilijk aan boeken kunt komen. Die leugen is begrijpelijk: het aanbod bestaat namelijk vooral uit illegale kopieën. Dat in een reisgids schrijven is zakelijke zelfmoord. Het is net zoiets als het advies dat ik in een Thailand-reisgids las: Bezoek vanwege de drukte bij voorkeur een tempel die niet in deze gids genoemd staat.

Na een dag acclimatiseren en internetten stappen we op de bus naar Mui Ne. Mui Ne stelt niet veel voor: wat huizen en winkeltjes en een reeks resorts langs een paar kilometer strand. Een prima plek dus om krachtig te onthaasten. Een paar dagen lang steken we al onze energie in het verkleinen van onze boekenstapel en het leeglubberen van kokosnoten op het strand. Eén ochtend laten we ons in een rammelende jeep door de omgeving rijden. De gids laat ons de zandduinen zien, een canyon, en een vissersdorpje. Erg mooi, en erg heet.

Vietnamees eten bevalt ons bijzonder goed. (Eten bevalt ons bijzonder goed, hoor ik de trouwe lezer nuanceren. Daar heeft ‘ie gelijk in – maar toch: er zijn gradaties. Ik had gewoon niet zo snel met superlatieven moeten gooien in mijn culinaire verslaglegging. Mea culpa.) Onze favoriet in Vietnam zijn de verse loempia’s. Ze zijn niet gefrituurd dus heel gezond. Inktvis en Vietnamese pannenkoeken zijn ook prima. Brood is hier dankzij de Fransen altijd stokbrood. Zelfs de huis-boeddha van ons hotel krijgt stokbroodjes te eten. Ellen vroeg zich af of deze ’s nachts worden weggehaald en gerecycled. Misschien wel – door uitgehongerde backpackers? Nog een laatste culinaire tip: pizza’s zijn hier vaak van Italiaanse kwaliteit. In Vietnam, doe als de Romeinen!

Eén van de Vietnamese bedienden in ons hotel in Mui Ne is een vriendelijke maar nogal verlegen jongen. Hij vertelt ons dat hij en zijn collega’s ’s nachts buiten in de hangmatten slapen, in de kou en tussen de muggen. Een paar dagen eerder zag ik met plaatsvervangende schaamte hoe een stel Italiaanse strandapen hem nogal denigrerend behandelden omdat hij moeite had met het opnemen van hun bestelling – nota bene in het Engels. Als wij klaar zijn met eten trekt hij de stoute schoenen aan en vraagt of wij hem willen helpen met zijn uitspraak. Binnen een minuut staat de halve staf erbij en nemen we de Engelse menukaart met ze door: Cau-li-flo-wer, ve-ge-ta-bles, fried squid and shrimp with sour sauce… Erg vermakelijk is dat ze allemaal de neiging hebben om fried eggs with bread uit te spreken als fried ass with breast. We trekken er wat kwaliteitstijd voor uit om ze dat af te leren. Gelukkig pikken ze het snel op. Het is voor ons ook een leermoment; we hadden niet gedacht dat je hier zo gemakkelijk een verschil kunt maken. We nemen ons voor om in de toekomst nog eens les te gaan geven in Azië.

Na een dag of vijf laten we ons naar Nha Trang rijden, een stukje noordelijker aan de kust. Op het eerste gezicht vinden we het een wat ranzige stad, maar na een paar dagen kijken we daar doorheen en wordt het onze langste verblijfplaats tot nu toe. Het lijkt mij de ideale plek om een Hollandse winter te ontvluchten. We slaan moeiteloos een paar dagen stuk in La Louisiane – een strandclub met een zwembad, ligstoelen, een prima restaurant, en een verbod op straatventers. Eén Vietnamese fietser trekt bekijks door het verbod te negeren en over het strand te racen met een schaal vol loempia’s op zijn hoofd. Wij zelf hebben ons deze dagen een spotnaam aangemeten: De Kolonisten van Nha Trang.

Voor de kust van Nha Trang liggen wat eilandjes die je in een dag kan bekijken met de Four-Islands Snorkel Trip. Er lijkt niet heel veel tijd te zijn om te snorkelen maar voor de prijs van een paar dollar willen we het boottochtje niet laten schieten. Een van de Vietnamezen aan boord pakt de microfoon op en ontpopt zich tot Master of Ceremony. Zijn naam is Loc maar vrienden noemen hem Funky Monkey. Na het snorkelen en de lunch roept hij iedereen bijeen op het onderdek voor het entertainment-blok. Voor ons staan vijf Vietnamezen met een haarband om van de No. 4 Boy Band – No. 4 is de naam van de boot. Eentje heeft een elektrische gitaar, een ander drumt wat op een omgekeerde ton of schudt met een tamboerijn, en de rest zingt. Ze spelen een paar Vietnamese klassiekers en Vader Jacob in acht talen, en vervolgens wordt de eettafel omgetoverd tot dansvloer.

Na het entertainment is het tijd voor de Floating Bar. Iedereen krijgt een reddingsboei om in het water in te hangen. In het midden drijft Funky Monkey met een krat rode “wijn”. Wat volgt is een sessie sociaal drinken waarbij het gemiddelde ontgroeningsritueel verbleekt tot een onschuldig theekransje. Na het bacchanaal mogen we even bijkomen op een eiland (nummer twee? nummer drie? ik ben de tel kwijt) waarna we via een obligaat bezoekje aan een viskwekerij naar huis worden geloodst. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat de Vietnamezen iets hedonistischer zijn ingesteld dan hun islamitische broeders en zusters in Maleisië en Indonesië.

Na een klein weekje in Nha Trang besluiten we ons in te schrijven voor een duikcursus. Ellen heeft acht jaar geleden in Australië al haar certificaat gehaald, maar de cursus was zo slecht dat het zelfvertrouwen haar compleet ontbrak. Zelf had ik nog nooit gedoken, maar het lijkt me wel leuk – tot ik er nuchter over nadenk. Maar dan is de rekening al betaald en zijn de papieren getekend. Ik, Stijn van Langen, verklaar hierbij dat ik me geheel vrijwillig laat dwingen om op de bodem van de oceaan te zitten met achttien meter water boven mijn hoofd en een gasflesje op mijn rug. AAAARRRGGHHHHH!

De cursus Open Water Diver bestaat uit een portie theorie, twee dagen oefenen in het zwembad en twee dagen in de oceaan. De zwembadsessies beginnen met wat gespeel aan de oppervlakte. Dan zakken we af voor een hele reeks oefeningen: Regulator (“mondstuk”) uit je mond halen en weer erin stoppen. Regulator uit je mond halen en de reserveregulator van je buddy erin stoppen. Met z’n tweeën om en om uit één regulator ademen. Ademen uit een losgeslagen regulator – zoiets als het drinken uit een luchtfontein onder water. En dan zijn er nog allerlei oefeningen om te wennen aan onze nieuwe status van gewichtsloze. Vanaf de eerste minuut ben ik me hyperbewust dat de bodem van het zwembad niet mijn natuurlijke habitat is, en een uur lang vecht ik tegen de drang om naar de oppervlakte te springen. Eenmaal uit het water blijkt alles reuze mee te vallen. Ik leef nog, en ik was kennelijk niet de enige die het razend koud had van al dat onderwaterwachten. En ik was ook niet de enige die geen flauw idee had waar de instructeur het over had. (Hij wilde ons uittesten door een paar handgebaren te gebruiken die we nog niet kenden. Ik had ze uiteindelijk met een “OK” beantwoord om van het gezeur af te zijn.) De tweede dag is minder spannend, maar het vooruitzicht van de oceaan bezorgt me slapeloze nachten. Iedereen probeert me wijs te maken dat het geen verschil maakt of je 1 of 15 meter onder de zeespiegel vertoeft. Ik zou zeggen: same same, but different!

Ellen realiseert zich intussen hoe weinig ze bij haar vorige cursus geleerd heeft. Bijna alles is nieuw. Tijdens een van de oceaanduiken raakt ze hopeloos in de war van haar oren, maar verder rolt ze redelijk soepel door de cursus heen. Zelf heb ik minstens acht keer op het punt gestaan te stoppen. Na de eerste dag in de oceaan daagt eindelijk het licht aan het einde van de tunnel. Ter vergelijking: daarvoor wist ik niet eens dat er een tunnel was, ik zag alleen maar een hooggebergte. Een complicerende factor is dat mijn darmen de hele week uiterst instabiel zijn. Het zullen de zenuwen wel zijn in combinatie met het Vietnamese dieet. Een instructeur vertrouwt me toe dat hij in zijn vijfjarige bestaan in Vietnam nog nooit een “solid piece of shit” heeft geproduceerd. Ik put meer troost uit het feit dat er een toilet op de boot is.

De lastigste oefening heb ik tot het eind bewaard: het onder water afnemen, weer opzetten en leegblazen van de duikbril. Het is hierbij essentieel om niet door je neus in te willen ademen, ondanks het potentieel verontrustende feit dat je doofstom én blind op de zeebodem zit samen met dodelijke vissoorten die nauwelijks te onderscheiden zijn van een rots. Hoewel dat laatste natuurlijk weinig uitmaakt als je blind bent. Gelukkig hebben we een ijzersterke instructeur die me stap voor stap door de oefeningen heen loodst, tot ik met een triomfantelijk gebaar mijn masker in mijn hand neem (en heel snel weer opzet). Ik zie Ellen naast me juichen en zelfs de instructeur is tot tranen toe geroerd. Hij hoeft nog net niet zijn masker leeg te blazen.

Inmiddels hebben we er een paar pretduiken opzitten. Men zegt dat het net is als met autorijden: hoe vaker je het doet, hoe comfortabeler je je voelt. We kunnen nu genieten van de vissen en het koraal. Ellen heeft ook al een koelbloedige actie op haar naam staan. Haar buddy verloor op 17 meter diepte met een onhandige armbeweging haar gewichten, waarna Ellen de dame snel heeft vastgegrepen om haar gecontroleerd naar de oppervlakte te brengen.

Op een avond raken we aan de praat met een Aussie en zijn Vietnamese vriendin. Hij wil ons meenemen naar een restaurant even buiten de stad en bestelt vier brommertaxi’s. Wij protesteren zwakjes – kunnen we geen auto inhuren? – maar we durven geen nee te zeggen. Even later crossen we de stad uit. We hadden van tevoren bedongen dat ze rustig zouden rijden maar eenmaal uit de stadsdrukte geldt die conditie kennelijk niet meer. We hoeven ons gelukkig niet te schamen als we de chauffeur stevig vasthouden. Een brommertaxi wordt “xe om” of “Honda om” genoemd, wat Vietnamees is voor omhels-taxi.

Onze vriend nodigt alle vier de brommerchauffeurs mee uit om een biertje te drinken en een vorkje te prikken. Een van de jongens spreekt voor een Vietnamees bovengemiddeld goed Engels; het blijkt dat hij een universitaire graad heeft. We hebben zelfs gehoord van voormalige hoogleraren die sinds de reunificatie van Vietnam gedwongen werken en wonen in een fietstaxi. Ondanks dit soort verhalen zien we weinig ongelukkige gezichten in Nha Trang. We hebben een erg vrolijke avond met onze taxichauffeurs, en op de terugtocht houden ze zich netjes aan onze snelheidslimiet.

Bij ons vertrek uit het hotel in Nha Trang lijkt het alsof we afscheid nemen van onze familie. We zijn hier dan ook een poos geweest en we voelden ons erg welkom. Ellen krijgt zelfs een omhelzing van één van de dames. (Ik niet – openlijke intimiteiten zijn in Vietnam voorbehouden aan leden van hetzelfde geslacht.) Alle treinen naar Hanoi zijn vol in verband met de vakantie, dus we vliegen naar Hanoi. Vanuit Hanoi nemen we een dag later de bus naar de Chinese grens.

Tot zover onze eerste indruk uit “Nam”. Wij hebben ervan genoten en zien al uit naar de volgende keer. Ellen vindt dat ik moet afronden. En ik heb het nog niet eens gehad over hoe ze voor de vijfde keer dit jaar luid vloekend haar teen open haalde en in haar val twee kokosnoten over het terras van La Louisiane slingerde. En ook niet over de typische restaurantsfeer met eeuwige giechelende barmeisjes en overslaande cd’s van de Carpenters op panfluit of – erger nog – Kenny G. (Als ik zulke muziek maakte zou ik ook mijn achternaam verbergen.) Wat we jullie en onszelf helaas ook onthouden is Tet, het Vietnamees Nieuwjaar, waarvoor de voorbereidingen inmiddels in volle gang zijn. Maar over de consternatie rond het aanstaande Jaar van de Haan berichten we ongetwijfeld de volgende keer vanuit China.

Kaneelslippers

Verslag 28: 25 maart – 9 april 2005

De 25e zijn Ellen en ik in Saigon aangekomen en de volgende dag halen we onze vrienden Katinka en Geert van het vliegveld. Met hen reizen we twee weken door Zuid-Vietnam.

Geert speelt het klaar om binnen een uur na aankomst 900% teveel te betalen voor een aansteker. Het valt ook niet mee, met een zware jetlag en al die 50000 en 100000 Dong biljetten. Even vrezen we dat het gerucht over de vrijgevige Backpacker-op-van-Bommels als een lopend vuurtje door Saigon gaat, en dat we daardoor de rest van de vakantie omringd gaan worden door een grote zwerm straatventers en schoenenpoetsers. Dat blijkt mee te vallen. Zoals ik al eerder schreef: je wordt hier toch wel omringd door een zwerm verkopers. Geert of geen Geert. Vietnam is behalve een land en een oorlog ook een assertiviteitstraining.

“Hello sir, buy pineapple? Motobike? Banana? Where you go? To waterfall? Motobike? Taxi? Cyclo? Buy coconut? Drinking water? Newspaper? Minibus? Motobike? Guesthouse? Buy books? Cigarettes? Why not? See menu? Go inside? Two persons? Motobike? Buy T-shirt? Silk pyjama? Souvenir? Postcards? Massage? Marijuana? Motobike?”
De truc is om zowel verbaal als non-verbaal de uitstraling van een nee-nee-sticker te simuleren. Als dat niet lukt heb je een probleem, en sta je bijvoorbeeld om de haverklap op een mobiele pratende weegschaal. (Is ons maar één keer overkomen. Blijkt die weegschaal alleen maar Vietnamees te spreken! Gelukkig kregen we wel een uitdraai van het over- of ondergewicht. Stijn: -8.5 kg. Geert: classified information. Dames: niet eens geprobeerd.)

En een enkele keer word je gillend gek.
“Buy pineapple?”
“No, thanks.”
“Yes? Buy pineapple?”
“Nono. Thank you.”
“Pineapple?”
“Nope.”
“Pineapple?”
“No!!”
“Buy pineapple?”
“I TOLD YOU NO! NEE! NEIN! NON! NEIN! NADA! NIENTE! EN NOU WEGWEZEN! OPZOUTEN!!”
“Yes? Buy pineapple?” “…”

“Yes? Pineapple?”
“All right: I buy pineapple, you go away. How much?”
“Sorry sir, pineapple finished. Motobike?”

Ik had beloofd dat we ons dit keer in Vietnam ook met serieuze zaken zouden gaan bezighouden.  Welnu: als eerste bezoeken we het War Remnants Museum. Het geeft een eenzijdig beeld van de oorlog, maar daarom niet minder gruwelijk. Vooral de foto’s van slachtoffers van napalm en Agent Orange maken je niet vrolijker. We bezoeken ook het Reunification Palace, het voormalige presidentiële paleis van de Republiek van Vietnam (lees: Zuid-Vietnam). In de voortuin staan twee tanks waarmee de Democratische Republiek van Vietnam (lees: Noord-Vietnam) op 30 april 1975 het hek platreed. Sindsdien is het paleis een museum, met een onvervalst jaren-zeventig interieur.

Terwijl we ’s avonds naast ons hotel wat eten, staat op het plein voor ons een groep jongeren te zingen. Ho Chi Minh wordt bejubeld op een melodie die nog het meest lijkt op de titelsong van Ivanhoe. Het is bijna dertig jaar geleden dat Saigon Ho Chi Minh City werd, en bovendien viert de communistische partij dit jaar haar vijfenzeventigste verjaardag. De baas van het restaurant wendt met een vieze blik zijn gezicht af van het feestgedruis. Zo’n openlijke uiting van politieke voorkeur zie je hier zelden. Dan schuift een dame van het restaurant bij ons aan tafel, en spreekt haar afschuw uit over de communisten. Ze maakt duidelijk dat ze zo’n bekentenis onder Vietnamezen niet hoeft te proberen. Niemand is te vertrouwen, zelfs je buurman niet. Alleen onder westerlingen durft ze zichzelf te zijn. Ook als toerist ga je niet vrij uit, zegt ze. Wie openlijk kritiek heeft op de communistische partij loopt het risico de volgende keer het land niet meer in te mogen. Maar liefst negen keer heeft ze geprobeerd om als bootvluchteling te ontkomen. Een groot deel van haar familie, waaronder haar man, is daarbij verdronken. Haar zoon studeert nu in Parijs en zo gauw hij een baan heeft hoopt ze bij hem in te trekken. Op het eerste gezicht lijkt dit land volledig overstag te zijn van communisme naar kapitalisme, maar dit soort ontmoetingen maken duidelijk dat het communisme nog niet dood is en dat er onder de oppervlakte nog veel leed zit.

De volgende dag laten we ons in een bootje door de Mekong Delta varen. Vreselijk spectaculair is het niet, maar het geeft een aardige indruk van dit enorme gebied. Katinka laat bij de toffeefabriek een dikke vette cobra om zich heen hangen, en een Duitser waagt zich te dicht bij de apenkooi. “Die Affe hat meine Brille geklaut!” De dames laten zich overhalen om kaneelslippers te kopen. Het verwerken van kaneel in schoeisel schijnt via je energiekanalen een positieve invloed op allerlei organen te hebben. Nooit geweten, maar voor sceptici is er altijd nog het voordeel dat je voeten voortaan naar kaneel ruiken in plaats van naar voeten.

Als tweede dagtrip maken we een rondrit door het gebied ten noordwesten van Saigon. ’s Morgens bezoeken we de Heilige Stoel van de Caodai, ’s middags de Cu Chi tunnels. Caodai is een Vietnamese religie, of sekte, zo je wilt. Het is gesticht in 1926 door een Vietnamees die in het Franse koloniale bewind diende. Hij beweerde een opdracht van God te hebben gekregen om diverse religies uit het Oosten en het Westen te combineren. Dat is hem aardig gelukt. Caodai is een mengeling van onder andere boeddhisme, christendom en islam. Via spirituele sessies wordt er contact onderhouden met een groot aantal overleden VIPs, onder wie Jezus Christus, Mohammed, Boeddha, Jeanne d’Arc, Julius Caesar, William Shakespeare, René Descartes, Vladimir Lenin en Louis Pasteur. Een van de grootste helden is de Franse schrijver Victor Hugo, vanwege zijn sympathie voor “les misérables”. Hoe bizar dat ook klinkt, Caodai heeft tijdens de Franse oorlog met een eigen leger en territorium nog een rol gespeeld in de politieke en militaire ontwikkelingen. Sinds de communistische overwinning worden ze als religie hooguit getolereerd. Er staan een paar honderd Caodai tempels in Vietnam, en er zijn nog altijd een paar miljoen volgelingen.

Het tempelcomplex dat wij bezoeken is het Vaticaan van de Caodai, de plaats waar de geestelijk leider zetelt – een positie die overigens al een hele tijd vacant is. Zoals te verwachten is de Great Temple, de “Sint-Pieter” van de Caodai, een kruising tussen een kathedraal, een moskee, een tempel en een Efteling attractie. Onze trip is zo gepland dat we de mis kunnen bijwonen. Op het balkon rondom de kerk verzamelt zich een horde toeristen. Een beetje gênant is het wel. Als ik William Shakespeare was had ik allang een keer ingegrepen, maar de echte heeft al decennia lang niets van zich laten horen. Na alle bizarre verhalen valt de ceremonie een beetje tegen. Het is één lange monotone zangsessie. Daar had van mij wel een vleugje gospel in gemogen.

The Quiet American van Graham Greene speelt zich deels af in de Caodai Holy See. De auteur schijnt zelfs overwogen te hebben om zich te bekeren. Ik heb zelf overwogen om te solliciteren als geestelijk leider. Ik moet over een paar weken toch weer aan de bak, en in beroepskeuzetesten scoor ik hoog op religie. Uiteindelijk heb ik er maar van afgezien. Ik geloof niet in Victor Hugo.

Een Duitser die tijdens de lunch naast me zit voegt een geheel nieuwe dimensie toe aan het begrip tempelmoeheid.
“Did you go in?” vraagt hij.
“In the Caodai temple? Of course. You didn’t?”
“Oh I’ve seen so many temples in Thailand.”
“But…you didn’t know that this one is quite special, different from the rest?”
Zijn antwoord (zonder ironie): “You know, in Germany we have a very good book with pictures of temples. What are you eating?”Na de lunch rijden we naar de Cu Chi Tunnels. Al tijdens de Franse oorlog werd een aantal van dit soort tunnels door de communisten gebruikt om te schuilen en om de vijand te verrassen. Tijdens de Amerikaanse oorlog werd het netwerk enorm uitgebreid. Anders dan de tunnels in de voormalige Demilitarized Zone, zijn deze breder gemaakt voor toeristen. Nog steeds zijn ze schrikbarend nauw, heet, donker, en gevuld met vleermuizen. De Vietcong guerrilla’s leefden soms dagenlang onder de grond. Wat een hel. De dame die even verderop de koffie serveert is zelfs in de tunnels geboren.

Eerst kruipen we door twee korte stukjes tunnel. We mogen ook een poging wagen om naar binnen te gaan via een verborgen ingang, een met bladeren bedekt luikje. Uw correspondent, 8.5 kg onder par, kan zich er net doorheen manoeuvreren. De gemiddelde Amerikaanse commando kon het natuurlijk wel vergeten. Dan is het tijd voor de lakmoesproef voor claustrofoben, een tunnel van 150 meter met slechts een paar uitstapmogelijkheden onderweg. In de bus zaten wij te grappen over een Frans meisje in een zomerjurkje (“op weg naar de Gucci tunnels”), en onze volslanke Duitse vriend (“oh I’ve seen so many tunnels in Europe”), maar uitgerekend zij zijn het die de uitdaging aandurven. Druipend van het zweet komen ze tevoorschijn – na 75 meter, maar toch. De gids was met de zaklamp vooruit gesneld zodat ze het hele stuk in het donker moesten tijgeren.

Vanuit Saigon vluchten we naar de koelte van Dalat. Helaas regent het. Terwijl Ellen en ik een rustdag inlassen, laten Geert en Katinka zich door de omgeving rijden. ’s Avonds verkennen we de locale horeca – op zich geen nieuws, behalve dan dat we aan het eind van de avond de restjes bier en frisdrank in plastic zakjes meekrijgen. Met een rietje erbij. Van Dalat gaan we naar Nha Trang. In het hotel waar Ellen en ik twee maanden eerder met een omhelzing werden uitgezwaaid, worden we binnengehaald als familieleden: “My daughter! My son!” Opa heeft het half meegekregen en zwaait joviaal naar Geert. Zelfs een van de straatjochies met ansichtkaarten herkent ons. “You again” is zijn gortdroge begroeting.

Terwijl Katinka en Geert snorkelen en van het strand genieten, gaan Ellen en ik nog twee keer duiken. Het leven onder water begint te wennen, en het zicht is nog beter dan de vorige keer. We zien niet vreselijk veel vissen, maar wat we zien is spectaculair. We genieten weer volop van de wereldse genoegens van Nha Trang, en ook van het vuurwerk naar aanleiding van de “bevrijding” van deze stad.

Van Nha Trang reizen we per nachttrein naar Hoi An. Deze stad werd ooit gefrequenteerd door handelaren uit onder andere Portugal, Holland, China, India, en ZO-Azië. Het doet een beetje denken aan Melaka, dat in dezelfde tijd bloeide als knooppunt in de wereldhandel. We dolen een dag door de oude binnenstad, en reizen dan door naar Hué.

Hué was de keizerlijke hoofdstad tijdens de Nguyen dynastie, van 1802 tot 1945. De keizers leefden op Chinese wijze, met honderden concubines in een Verboden Stad die verder alleen bezocht mocht worden door eunuchs. De ommuurde citadel met daarin de Verboden Stad is de grote toeristische attractie van Hué. Het is een indrukwekkend bouwwerk, maar de Amerikaanse oorlog en de verwaarlozing door het communistische bewind hebben hun sporen nagelaten. De Verboden Stad is vrijwel geheel plat gebombardeerd. Er is niet veel meer van over dan een door onkruid overwoekerd veldje. En we hebben nog niet eerder zoveel ratten bij elkaar gezien.

Met een bootje laten we ons over de Parfum Rivier varen. In de omgeving van de stad liggen een aantal graftombes die de keizers van de Nguyen dynastie voor zichzelf lieten bouwen. Het woord graftombe is een eufemisme – het zijn halve dorpen – en bovendien incorrect, want om grafplundering te voorkomen werden de keizers uiteindelijk op een geheime locatie begraven. Keizer Tu Duc liet voor de zekerheid de 200 slaven die zijn graf hadden aangelegd onthoofden. Hoe dat te rijmen is met de “contemplatieve aard” en “poëtische geest” die hem op de informatiepanelen wordt toegeschreven? Geen idee.

Na een paar dagen Hué nemen we afscheid van Katinka en Geert. Met een rugzak vol souvenirs vliegen zij terug naar Saigon; Ellen en ik gaan naar Ninh Binh in het noorden.

Ramptoerisme

Verslag 29: 9 – 18 april 2005

De busreis van Hué naar Ninh Binh is 100 procent Azië. De prognose was dat we er 8 uur over zouden doen; in werkelijkheid komen we pas na 14 uur aan. We kruipen vooruit, als we al niet stilstaan. Waarschijnlijk is dit een wraakactie van de hoogzwangere reisagente in Hué. Tot vier keer toe had zij de prijs van het ticket verhoogd terwijl we aan het boeken waren. Ze dacht zelfs nog extra geld te kunnen vragen nadat de deal al lang en breed gesloten was. Daarop hebben wij haar uitgelegd dat de spelregels van het kapitalisme dat niet toelaten. Natuurlijk niet precies in die woorden, want dan had zij succesvol kunnen tegenwerpen dat dit een communistisch land is, en wij wilden graag het laatste woord hebben. Uiteindelijk had zij die dus; ze heeft ons op de langzame bus gezet.

Ninh Binh is bekend van het karstgebergte, net als Krabi in Thailand, Vang Vieng in Laos, en Guilin en Yangshuo in China. Na een mooie brommerrit tussen de rijstvelden door laten we ons in een roeiboot zetten. Zo kunnen we de kalkstenen pieken van dichtbij bekijken zonder de eendjes te verstoren. We hoeven zelf niets te doen: er wordt ons een roeier toegewezen, en zijn zoontje krijgen we er gratis bij.

We komen niet vaak in situaties waar zo duidelijk is hoe weinig er op een dag verdiend wordt. Tel maar mee: het ticket voor het boottochtje kost 75 eurocent per persoon, afgezien van een paar euro parkentree. Voor dat bedrag worden we twee uur lang rondgepeddeld. In 8 uur wordt dus hooguit 6 euro verdiend, en het is nog zeer de vraag hoeveel de roeier daarvan in handen krijgt. Vergelijk dit met de cyclorijders – toch ook niet de meest benijdenswaardige beroepsgroep. Met een paar kwartjes per rit hebben zij aan het einde van de dag misschien hetzelfde bedrag in handen, maar daarvoor liggen de meeste cyclorijders het grootste deel van de dag ontspannen te wachten op een vrachtje. Deze roeiers daarentegen zijn vrijwel constant aan het zwoegen. De meesten proberen bij te verdienen met de verkoop van borduurwerk. Gedurende de eerste helft van de rondvaart worden de passagiers met rust gelaten, maar ergens halverwege onthult de roeier de inhoud van de grote doos die al die tijd al in de boot stond. Sommige roeiers hebben zelfs een speciaal daarvoor aangewezen secondant aan boord, die zich de rest van de rit bezighoudt met de marketing van geborduurde kledingstukken en tafelkleedjes. Het verschil met de “gewone” straatventers moge duidelijk zijn: er is geen vluchtweg. Je bent gegijzeld op een textielparty.

Een andere populaire bijverdienste is de buy-cola-for-driver truc. Een derde persoon, meestal een dame, haalt jou over om een blikje cola te kopen voor je hardwerkende roeier. Zo gauw als jij uit het zicht bent gaat het blikje terug naar de oorspronkelijke eigenaar en wordt de opbrengst gedeeld.

Het geld is ze van harte gegund – de roeier althans, die coladame is naar mijn mening niet zo constructief bezig – maar wij hebben absoluut geen trek in dit soort gezeur. Gelukkig heeft onze man dat heel snel door. Alleen al daarvoor hebben we hem een fooi toebedacht. Daarmee hopen wij een voor Aziaten mogelijk paradoxale wijsheid over te dragen, namelijk dat je aan westerlingen meer kan verdienen door ze minder lastig te vallen. Die bedoeling valt overigens volledig in het water doordat onze roeier zelf om de fooi vraagt, en vervolgens om een verdubbeling vanwege zijn zoontje. Het is hem vergeven. En tot zover deze kleine uitweiding over de economisch-ethische aspecten van toerisme in de lagelonenlanden.

De volgende dag reizen we het laatste stukje naar Hanoi. Een van de grootste attracties in de hoofdstad is het mausoleum van Ho Chi Minh. Ome Ho, zoals de communistische leider onder fans bekend staat, stierf in 1969. Hij heeft dus de Amerikaanse oorlog niet uitgezongen, maar wel de Franse, en hij wordt beschouwd als een symbool van de Vietnamese onafhankelijkheid en eenheid. In het zuiden zal hij wel iets minder populair zijn dan in het noorden, en onze reisgids waarschuwt ook dat overzeese Vietnamezen soms agressief reageren op Ho Chi Minh petjes en T-shirts. Ondanks dit vermoed ik dat Ho hoge ogen zal gooien bij een verkiezing van de Grootste Vietnamees.

Bij het mausoleum staat een lange rij Vietnamezen en toeristen te wachten. Militairen in witte uniformen zien erop toe dat het publiek in twee rechte rijen loopt. Een groepje jongedames is ongegeneerd aan het voorkruipen, en weigert vervolgens om de linkerrij op te vullen. Zouden zij weten aan welke kant Ho ligt? Door hun koppigheid valt er een groot gat voor Ellen, want zij wil natuurlijk naast mij blijven lopen, en ze blijkt zelfs bereid om het advies van een lijfwacht in de wind te slaan. Eenmaal in de catacomben blijkt dat Ho juist aan de linkerkant ligt – tot ons genoegen en tot frustratie van de pelgrimdames. Hoe dan ook, het is een bizar gezicht, zo’n opgezette communist in een glazen sarcofaag. Misschien wel het meest bizarre wat we in Vietnam gezien hebben, bier in plastic zakjes daargelaten.

Het tragische is dat Ho Chi Minh dit zelf niet heeft gewild. In zijn testament, dat in de boekwinkel te koop is, staat dat hij gecremeerd wilde worden, en dat zijn as verstrooid moest worden over verschillende delen van het land. In het begeleidende commentaar staat dat het Politburo zijn wensen heeft genegeerd om het volk, met name “de landgenoten uit het zuiden en de buitenlanders”, in staat te stellen Uncle Ho te blijven vereren. Ik geloof dat ze hier bedevaart en ramptoerisme door elkaar halen.

Hanoi is ook de bakermat van de waterpoppenkast. We mengen ons tussen de toerbustoeristen, grijpen een gratis waaiertje, en planten ons in de zaal. Waterpoppenkast zou als theatervorm ontstaan zijn ofwel tijdens het werk in de rijstvelden, ofwel tijdens de frequente overstromingen in dit gebied. Het is natuurlijk zwaar toeristisch, maar wel leuk. En binnen een uurtje sta je weer buiten.

Van Hanoi reizen we naar Sapa in het noord-westen, vlakbij de Chinese grens. In het gebied rond Sapa wonen veel etnische minderheden, herkenbaar aan de kleurrijke klederdracht en de “on-Vietnamese” gezichten. Tot voor kort leefden deze bergvolkeren in grote afzondering, maar nu is Sapa booming business. Nadat het dorpje decennialang heeft geleden onder de oorlogen met de Fransen en de Amerikanen en de Chinezen wordt er nu als een gek gebouwd. Hotels schieten als paddenstoelen uit de grond, en wie vandaag een room with a view heeft, kijkt morgen uit op een nieuw hotel. Gelukkig behouden wij het uitzicht vanaf ons balkon gedurende de paar dagen dat we er zijn. Van het ene op het andere moment kunnen de wolken wegtrekken en wordt een geweldig panorama onthuld.

De mist en de regen nodigen niet uit tot het maken van grote trektochten. We laten ons in een jeep naar de Tram Ton Pas rijden. De chauffeur is de grootste stud van Vietnam, volgens Ellen. Ze zit voortdurend naar hem te loeren in het achteruitkijkspiegeltje. Ach, we hebben al zoveel bergen gezien.

De Tram Ton Pas bevindt zich op 2050 meter en biedt een spectaculair uitzicht. De bergpas staat bekend om het scherpe contrast tussen de weersgesteldheid aan weerszijden, maar als wij er zijn is het aan beide kanten hetzelfde: het ene moment mistig, het andere moment stralend.

Van Sapa reizen we de grens over naar China. Daar wacht ons een slaapbus vol Chinezen.