Puntjes op de a
Na een dik uur zet Ellen de auto in de parkeerstand. Het is vermoeiend rijden door de sneeuw, tijd voor pauze dus. Op het display verschijnt een dringende instructie: “check occupants on rear seats”. Dat is nog eens een verstandig advies. Je laat hier geen kinderen, oma’s of huisdieren op de achterbank zitten. De temperatuur schommelt rond de min twintig. Vanmorgen boven de Botnische Golf was het zelfs zesenzestig graden onder nul – een beetje flauw natuurlijk, op kruishoogte is het altijd kouder. Maar vergis je niet: amper een maand geleden dook de temperatuur in noordelijk Scandinavië dik onder de min veertig, en dat was wel op de begane grond. Min vijftig is hier ook wel eens aangetikt. Ik neem aan dat dat dan ’s nachts geweest is, maar toch, wat doe je dan? Kwestie van binnenblijven? En wat nou als je verwarming stuk gaat? Bel je dan Kemkens? Of 112? En wie bel je als je telefoon bevroren is? Ga je dan schuilen bij de buren? Heb je wel buren? Ik wil ons niet avontuurlijker voordoen dan we zijn, maar een beetje spannend is het wel, winter in Lapland.
En min twintig mag dan mild klinken vergeleken bij min vijftig, het is nog steeds alsof je in een diepvries leeft. Begrijp me niet verkeerd. Het kan heel handig zijn om in een diepvries te leven. Het standaardvoorbeeld is als je op jacht bent geweest en thuiskomt met driehonderd kilo rendier of een pak dubbellikkers. Maar leven in een diepvries is een stuk minder praktisch als je dingen meezeult die je echt NIET wilt invriezen, en dat is bijna alles: melk, eieren, kaas, avocado’s, tomaten, bananen, komkommers, cola, tandpasta, shampoo, scheerschuim, e-readers, en dus oma’s, huisdieren en kinderen. (Ik lieg. Kinderen wil je soms wél invriezen. Maar die wens gaat meestal over, terwijl de gevolgen van invriezen nogal definitief zijn. Dus houd je ze maar op kamertemperatuur.) Hoe dan ook. De hele toestand plaatst ons terug in het noorden van Argentinië. Twintig jaar geleden waren we daar. Prachtig was het, maar we hadden er het gevoel in een permanente wasdroger te leven. Ook dat is soms handig, namelijk als je was wilt drogen – is dit mansplaining? – maar op andere momenten is het gewoon bloedheet. Ondanks de nadelen belanden wij met regelmaat in dit soort witgoedbestemmingen. Het trekt toch.
Ja, en wat ook trekt is het nieuwe. Onbekend maakt bemind. En zeg nou zelf, wat weten we van de Finnen? Dat ze uitblinken in onderwijs en defensie. Dat ze heel veel puntjes op de a hebben. En dat hun taal sowieso nergens op lijkt, behalve op het Hongaars en zelfs dat niet. Maar verder? Precies.
We zijn vanochtend geland in Rovaniemi, de hoofdstad van Fins Lapland. Rovaniemi is ook de zelfverklaarde woonplaats van Santa Claus, en dat is te zien: rond de stad is een hele toeristische industrie ontstaan van eeuwige kerstkitsch. Vooral Engelsen schijnen gecharmeerd te zijn van citytrips naar een Santa-resort in een vliegtuig met stewardessen verkleed als elfjes. We gunnen eenieder zijn hobby, maar wij passen.
Terwijl we onze weg vervolgen maakt de Santamanie plaats voor een prachtig winterlandschap. We rijden langs eindeloze naaldbossen met af en toe een meer ertussen, althans dat denk ik, want alles ligt bedekt onder een laag sneeuw. Lapland in een notendop: zie je bomen dan is het een bos, zie je geen bomen dan moet het een bevroren meer zijn. Het is ongetwijfeld te simpel maar tot nu toe geeft Google Maps mij gelijk. Onze eerste overnachting is in een knus huisje vlakbij zo’n vermeend meer. We lopen er meteen even naar toe, in de hoop de zon in de sneeuw te zien zakken. Het lukt echter niet om bij de oever te komen zonder iemands tuin te betreden. Wel raken we zo in gesprek met een vriendelijke buurvrouw. Dat is er alvast één om bij te schuilen als de verwarming stuk is.
Saariselkä
De volgende dag rijden we door naar Saariselkä. De zon schijnt volop. Af en toe stoppen we langs de weg om te genieten van de sneeuw. Het is daarbij zaak om niet weg te zakken. Als we hier over sneeuw praten dan hebben we het immers niet over een laagje poedersuiker. We stoppen ook even bij een raindeer farm. Daar krijgen we te horen dat alle arretochten zijn volgeboekt, bovendien waren wij meer uit op rendierburgers en dat misverstand besluiten we wijselijk onder de pet te houden.
Vier nachten verblijven we in Saariselkä, een wintersportoord. We gaan sowieso sleetje rijden, waarover zo meer. Daarnaast hebben we voor de kinderen twee snowboardlessen geboekt. Uiteraard wilden zij dat zelf graag, maar voor de zekerheid trakteren we ze vooraf op een intensieve donderpreek, dat ze het een serieuze poging moeten geven en niet gelijk de handdoek in de ring mogen gooien als het niet meteen lukt. Want een ding weet je zeker bij snowboarden: dat het niet meteen lukt. En ja, dit klinkt allemaal heel onaardig en bevooroordeeld en verstoken van positieve psychologie, maar wij kennen onze pappenheimers. Vakantiegeld weggooien is één ding, maar niet zonder bloed, zweet en tranen graag. En dan de hamvraag, gaan wij zelf skiën? Na twee decennia is het vertrouwen dat je zonder kleerscheuren zomaar weer van een berg afglijdt verdwenen bij Ellen, en bij mij al helemaal. Ellen trekt na rijp beraad de stoute schoenen aan en huurt ski’s voor een paar uurtjes. Ik drink een kop koffie in de buurt van de oefenweide voor het geval er toch kinderhanddoeken in de ring belanden. Je zou ook kunnen zeggen dat ik epibreer om mijn rentree op de skipiste nog even uit of af te stellen.
Het skiën valt Ellen reuze mee, ze is enthousiast. En de kinderen doen hun best met leraar Kristian. Teun gaat na de les met Ellen mee de piste op maar dat blijkt een stap te ver. Het is natuurlijk ook wel vermoeiend zo’n eerste keer. En het is serieus koud. Op vijf meter boven de grond in een stoeltjeslift schiet mijn diepvriesmetafoor volkomen tekort. Ik moet er niet aan denken wat er gebeurt als de stroom uitvalt terwijl hier in je zo’n lift zit. Komt Santa Claus je dan redden met z’n vliegende rendierbrigade? We hebben natuurlijk voldoende laagjes warme kleding aan die ervoor zorgen dat de romp van je lichaam niet snel te koud voelt, allemaal spul van Decathlon overigens, niks bijzonders. Het venijn zit hem in je handen, je tenen, je oren, je gezicht, al die uitstekende delen en interfaces met de buitenwereld. We zijn in ieder geval blij met onze bivakmutsen, ook al zien we er uit als een criminele bende. Bij de skiverhuur zijn handschoenen van tweehonderd euro te koop, misschien zouden die een deel van de oplossing kunnen zijn, maar ik steek dat geld liever in glögi – Finse glühwein.
Er is één activiteit waar we alle vier vol voor gaan en dat is toboggan: in een kuipsleetje snoeihard van de piste af. Dit behoeft geen les, een kind kan de was doen. Nou ja, de zwaartekracht doet de was. En als die zwaartekracht te hard trekt – wat ie voortdurend doet – dan moet je remmen, door je handen en je voeten in de sneeuw te zetten. Er is wel een nadeel: bij elke remactie belandt er een lading sneeuw in je gezicht die door de kou en de snelheid onmiddellijk vastvriest aan eventueel aanwezige snorren, baarden en brillen. Vooral dat laatste is lastig: je raakt telkens een stukje van je zicht kwijt tot je helemaal niet meer ziet waar je heen moet. Niet meer remmen dan? Dan loop je kans om enorm uit de bocht te vliegen of gelanceerd te worden. Maar je zíet het dan wel. Het sleetje zit met een touw vast aan je enkel dus die raak je niet kwijt. Bovendien is onze piste enkel bestemd voor toboggan, dat helpt ook, je hoeft geen skiërs of snowboarders in te halen. Toch kies ik veiligheidshalve voor remmen. En het ijs in mijn baard neem ik voor lief. De ober in het dalcafé, een bebaarde zielsverwant, geeft bij elke bestelling standaard een stapel servetjes om het smeltwater op te vangen. Ellen polst of het praktischer is om voor deze week afstand te doen van mijn baard. Ik weet het hoor, topsport vraagt offers. Maar er zijn grenzen.
We moeten het over sauna’s hebben. Elke Fin schijnt er een thuis te hebben, en ook al onze vakantiehuisjes zijn ervan voorzien. Na mijn diepvriesverhalen snap je waarom. Na een lange dag in de sneeuw wil je opwarmen. En hoe leuk is het om dan rechtstreeks uit de sauna je eigen tuin in te lopen en je lichaam in te zepen met sneeuw. (Om het feest compleet te maken rond je de avond af met kalsarikännit: biertjes drinken, in je ondergoed, thuis op de bank.) Die thuissauna’s zijn trouwens meestal elektrisch. Je zet de knop om en een half uur later zijn ze warm. Heel praktisch, in theorie. Bij ons eerste huisje moet ik eerst een dozijn appjes met onze huisbaas uitwisselen – in het Finglish – om erachter te komen wélke knop ik dan precies om moet zetten. En het opwarmen duurt toch echt wel iets langer dan een half uur. Ik moet erbij zeggen: temperatuur is niet alles. In een Finse sauna draait het om vocht. Het is er “slechts” tussen de 60 en 85 graden maar door water op de loeihete saunastenen te gooien (de “löyli”) vult de ruimte zich met stoom en voelt het net zo heet als een droge sauna met een veel hogere temperatuur. Opgieten dus, minimaal elke paar minuten een flinke pollepel vol. Degene die het dichtst bij het emmertje zit neemt zijn of haar verantwoordelijkheid, en als die dan ook nog het emmertje bijvult dan kan het niet meer stuk. Je moet het allemaal even weten. De sauna’s zoals we die in West-Europa kennen zijn immers meestal van het Zweedse soort: droog en heet. Oké, opgietingen zijn de laatste jaren en vogue geraakt in wellnesscentra. Maar dat is dat een saunamedewerker twee keer per dag water komt opgooien verkleed als Aladin terwijl ze muziek van Vangelis afspelen. Als ik zoiets leuk vond dan ging ik wel naar een musical.
Nee, dan hier. We hebben een plekje weten te bemachtigen in een rooksauna, in Kiilopää vlakbij Saariselkä. Bij de entree wachten tot ons tijdslot begint. Buiten is het gierend koud, de zon is net onder. Technisch gesproken staan wij binnen, maar er staat een dikke laag ijs op de ramen. Wellness? Nietes! Een rooksauna wordt vooraf verhit door houtvuur. Doordat er geen schoorsteen is, blijft alle warmte in de ruimte. De rook blijft ook binnen natuurlijk, maar die wordt er vlak voor gebruik uitgelaten, waarna de stenen nog urenlang voor warmte zorgen. Deze Finse (en Estische) oervorm bestaat al sinds het einde van de steentijd. Wij gaan het meemaken. Zodra we mogen, stappen we de sauna in. In onze zwemkleding – we observeren nauwgezet de lokale etiquette en bij een gemengde publieke sauna is het meestal mét – en gewapend met een matje anders wordt je zitvlak zwart van het roet. Het eerste wat opvalt: het is er vrijwel helemaal donker. Het duurt even voordat we doorhebben waar we beland zijn. Je kan op de begane grond zitten maar er is ook een trappetje naar boven voor als je meer warmte aan kan. Wel oppassen: het plafond is laag, je kan er niet staan. Het is druk, maar er is nog wel een plekje voor iedereen. De weldadige warmte en de goede sfeer verdrijven elk spoortje van claustrofobie. Zodra het je te heet wordt stap je weer de vrieskou in om af te koelen. Ook daar is het oppassen geblazen: de vloer is spekglad door het ijs, maar als je té voorzichtig loopt dan vriezen je blote voeten vast aan de grond. Er staat een bankje maar het is helemaal niet praktisch om daarop te zitten; binnen een paar tellen is je zwembroek vastgevroren. Het is ook helemaal niet de bedoeling om hier stil te staan of te zitten. Afkoelen doe je snel in een wak in het ijs. Toen we dit tafereel van een afstandje aanschouwden was er twijfel. Moest je voor dit soort dingen niet jarenlang in training bij Wim Hof? Moet je dat überhaupt wel willen, in training bij Wim Hof? En wat nou als je onder het ijs schiet? Waarom zitten we niet thuis op de bank? Dat was allemaal vooraf. Als je eenmaal bij een gevoelstemperatuur van min dertig in je zwembroek buiten staat dan heb je helemaal geen tijd voor dit soort existentiële vragen. Meteen erin dus, tjoep tjoep, een paar seconden, als je dapper bent tel je tot tien en ga je kopje onder. En dan blijkt het mee te vallen. Sterker nog, dit voelt minder heftig dan een zomerse zwempartij in een Alpenmeertje of een voorjaarsduik in de Noordzee. Het scheelt natuurlijk enorm dat je bent voorverhit in de sauna. Je lichaam schreeuwt om ijswater. Dat van onze zoon overigens niet; hij heeft zijn reputatie als kroonprins van The Iceman definitief ingeruild voor de puberteit. Het kan verkeren. Maar Tessel doet dapper mee, en dat ondanks de gevreesde aanwezigheid van forellen in het water. Intussen houdt de saunameester een oogje in het zeil. Hij is een jongeman met groot enthousiasme voor zijn werk – een ijsbreker, letterlijk en figuurlijk. Hij vertelt ons hoe de publieke sauna hét sociale bindmiddel van Finland is; hier ontmoeten mensen van alle rangen en standen elkaar. Voor Finnen is het geen luxe-uitje maar een onderdeel van het dagelijks leven. Ik geloof hem meteen.
En we zijn nog niet uitgesaunaad. Onderweg van Saariselkä naar Nellim maken we kennis met een houtstooksauna. Het is dit keer een privéaangelegenheid, een kleine cabine aan de rand van een bevroren meertje. Uiterlijk heeft het wel wat weg van een hippe foodtruck. Binnen staat een houtkachel – met schoorsteen. Het vuurtje brandt al; wie korting wil mag zelf het vuur aanmaken maar wij kozen voor gemak. We hoeven het alleen maar aan te houden door er af en toe een houtblok op te gooien. Buiten, pal voor de sauna, is wederom een gat in het ijs gemaakt om in af te koelen. Een pompje voorkomt dat het wak dichtvriest. Anderhalf uur pendelen we tussen vuur en ijs. Het is magistraal.
Nellim en Luosto
Nellim is onze meest noordelijke bestemming. We hebben er voor twee nachten een tiny house gehuurd. Het is prachtig gelegen aan het Inarimeer, het op twee na grootste meer van Finland. Via de verhuurster, Teija, hebben we een toer geboekt om te gaan ijsvissen. Wat wij nog niet wisten, is dat zij zelf de toerleider is. Voor we vertrekken komt ze alvast helmen brengen, want we gaan met de sneeuwscooter. Dat wil zeggen: Teija scoot en ze sleept ons mee in een slee. Vanuit ons tiny house rijden – glijden? – we in een kwartiertje over het besneeuwde meer naar de plek waar ze het visgerei heeft klaargelegd. Eerder vandaag heeft ze alvast gaten in het ijs geboord. Tot voor kort deed ze dat met een enorme handboor – we hebben ze zien liggen in de supermarkt – maar inmiddels gebruikt ze een accuboor. Iedereen krijgt een rendiervacht om op te zitten, een houten beker om het wak ijsvrij te scheppen en om uit te drinken, en een werphengeltje met een kunstmatig aas – echte wormpjes zouden alleen maar bevriezen. En dan komt het aan op geduld. De vissen kunnen tussen nul en acht meter diep zitten, dus het is een beetje gokken hoe diep je je aas moet laten vieren. We proberen het een tijdje maar helaas zonder resultaat. Gelukkig heeft Teija daarop geanticipeerd: ze heeft vis die ze eerder gevangen heeft voor ons meegenomen, gefileerd en schoongemaakt. Voorgeboorde gaten, meegebrachte visfilets: de harde realiteit van het Samibestaan wordt ons bespaard, dat moge duidelijk zijn. Maar terwijl we onze handen warmen bij de brander waarop Teija de vis bakt, krijgen we de kans om haar het hemd van het lijf te vragen over het leven in deze koude uithoek van Europa. Ze vertelt ons dat ze diepe wortels heeft in deze regio; haar grootmoeders grootvader heeft het dorpje Nellim gesticht. Zelf heeft er zo te horen al een paar carrières op zitten. Eerst was ze bosbouwingenieur, vervolgens specialist in de Samitaal – een taal waarvan het voortbestaan op een paar honderd mensen aankomt, maar waar ze desondanks optimistisch over is. Na haar scheiding en het uitvliegen van haar kinderen naar het zuiden van Finland heeft ze bewust besloten om hier te blijven wonen en een bestaan op te bouwen als jager, visser en toeristisch ondernemer. Op deze manier probeert ze de cultuur van de Sami levend te houden. Het is een soms eenzaam bestaan, waar zelfredzaamheid en goede banden met je weinige buren erg belangrijk zijn. Ze vertelt ons hoe ze nog af en toe op pad gaat met een tante van tachtig, met jachtgeweer en sneeuwscooter. Dit is niet voor watjes.
Over buren gesproken: tien kilometer hiervandaan is de Russische grens. Over vijf kilometer staan de eerste waarschuwingsbordjes; verstandige mensen keren daar om. Voor de oorlog had Teija nog regelmatig Russen in haar toergroep. Ze vond het prima gasten, “alleen die leider van ze…” Ze vertelt hoe ze na de invasie van Oekraine als eerste haar munitievoorraad aanvulde – “ik ben tenslotte de eerste defensielinie”. Ook op een heel praktische manier voelen ze hier de invloed van hun oosterburen: de waterstand in het meer wordt bepaald door Russische waterkrachtcentrales in de Paatsjooki rivier. Daardoor is het ijs niet overal veilig. Teija had ons al gewaarschuwd om, als we zelfstandig het meer op gaan, alleen over de gebaande paden te lopen. Wij zijn blij dat zij ons zometeen weer terugrijdt. De gebakken vis smaakt ons intussen uitstekend. Onze mokken worden gevuld met geconcentreerde bessensap aangelengd met heet water uit de ketel. Goed spul, en een gave trip.
Dan is het alweer zaterdag. Er is sneeuw voorspeld, net op de dag dat ons een lange rit wacht in de richting van Rovaniemi. We hebben visioenen van ingesneeuwde auto’s maar gelukkig valt het mee. Het is eigenlijk wonderlijk hoe goed we ons hier kunnen verplaatsen. In het begin was het even wennen aan de besneeuwde wegen. Zeker als de weg naar beneden afloopt voelt het spannend; langlaufwegen noemen wij dat. Maar de hoofdwegen zijn eigenlijk vrijwel altijd goed geveegd. En op de banden van onze Ford Focus zitten spijkertjes, dat helpt ook, net als verwarming in het glas van de voorruit. Wat me overigens ook verrast is dat we hier veel bushaltes zien en – misschien nog bijzonderder gezien de kou en de lange afstanden – veel laadpalen voor elektrische auto’s.
De laatste nacht slapen we in Luosto, een wintersportstadje, in een groot resorthotel. Het stikt er van de Fransen, alles is er Frans, van de mededeling dat je in de sauna geen badkleding aan mag tot de mensen die toch met badkleding in de sauna zitten. We eten in het à la carte restaurant – ook al Frans. Het is er druk, we weten ternauwernood een tafeltje te bemachtigen op deze zaterdagavond. Hoe dan ook, de rendierburgers smaken uitstekend, wat overigens wel mag als je ziet wat we ervoor betalen. Zo leren we op de valreep waar de naam Lapland vandaan komt.
Stijn