Born-again-Ninja
We gaan naar Japan. Het is bepaald niet de eerste keer, weten intimi. We hebben alle vier iets speciaals met dit land. Ellen heeft afgelopen jaar een dappere poging gedaan om de taal te leren. Die taalvaardigheid moet verzilverd worden. Uiteraard zijn de verwachtingen wat dat betreft realistisch, maar dat ligt absoluut aan het Japans, niet aan mijn echtgenote. Ik bedoel, zij is misschien niet altijd even makkelijk, maar Japans is écht heel, heel moeilijk. Enfin, dan Teun. Hij is dol op manga en anime – Japanse strips en tekenfilms – en op Pokémon. Daarnaast heeft hij een fascinatie voor (oorlogs)geschiedenis en despoten, een thema dat in Japan ook de nodige haakjes geeft. Tessel is van Kawaii, van schattig, van knuffeldieren, pluche of levend, wat ook een Japanse preoccupatie is. En tenslotte, ik zelf reken gefermenteerd voedsel tot een van mijn diepere obsessies. Kombucha, kimchi, miso, sojasaus, het is allemaal gecontroleerde rot, het komt allemaal uit het Verre Oosten, en ik heb het ofwel al gemaakt of het staat nog op mijn bucket list om zelf te maken. Dit raakt ook aan een hobby die we met z’n vieren delen: eten. Algemeen eten in het algemeen, en Japans eten in het bijzonder.
Onze eerst keer in Japan – in 2008 – waren we nog zonder kroost. De tweede keer – in 2014 – was dat al anders. Een en vier waren onze kinderen, en het was een riskante onderneming. Dit land voelt soms als een porseleinkast met rijstpapieren wandjes. Het laatste wat je wil is daar een peutervormig gat in achterlaten. We kwamen er genadig vanaf, het ging allemaal goed, en het smaakte naar meer. Nu, anno 2023, hebben we twee pubers. Niet dat het gevaar nu helemaal geweken is; het potentieel dreigende gat in het rijstpapier is meegegroeid met onze kinderen. We zijn nog niet eens in Japan en we krijgen al een voorproefje. Bij de ingang van Schiphol knoopt een man een praatje met ons aan. Hij heeft een bekende kop, waar ken ik hem van? Ah, een microfoon, een camera…het is het NOS-journaal, over de chaos op de luchthavens aan het begin van de meivakantie. Er worden wat vragen gesteld, waarop een van onze gezinsleden, ik noem geen namen, zonder blikken of blozen verklaart dat haar ouders haar vandaag eerder van school hebben gehaald om de drukte voor te zijn. Uiteraard kijken leerplichtambtenaren zelden TV. Toch voelen wij een vlekje verschijnen op onze voorheen brandschone reputatie. Gelukkig is dit Nederland, gezichtsverlies verjaart waar je bij staat. Dat is in Japan wel anders.
Na een lange vlucht met een overstap in Seoul zijn we geland in Osaka. In deze stad eindigden wij destijds onze eerste Japanreis in een halve orgie van sake en karaoke, nou ja voor ons doen. Anderen noemen het misschien een hele orgie. Osaka is de stad van de fun. Dit keer lopen we met onze jetlag onder de arm ‘s avonds een rondje door de wijk. De sfeer is kermisachtig. Overal zijn eettentjes, schiettenten (boogschieten!) en barretjes. Prikkelarm is niet het woord, maar de Aziatische vibe heeft ons meteen goed te pakken. En dat gevoel blijft als we na een goede nachtrust ‘s ochtends aan de soep zitten in een buurtrestaurantje. Hier houden wij van. Geen opsmuk, TL-verlichting, badkamertegels aan de muur, een menukaart vol met foto’s en onbegrijpelijke omschrijvingen, en natuurlijk vooral lekker eten. Ik heb soep met iets paddestoeligachtigs besteld. We vermoeden dat het ukabake heet, maar google geeft niet thuis en zeker onder invloed van een jetlag gaat er nu van alles door elkaar lopen (ukabake, uwabaki, obake, kabuki, bukake… Japans blijft een moeilijke taal). Hoe dan ook, het smaakt uitstekend.
Kyoto
We nemen de trein naar Kyoto. Kyoto geldt als het culturele centrum van Japan. Ruim duizend jaar lang was het de hoofdstad van het Japanse keizerrijk. Alleen al aan het bezoeken van tempels kan je hier al je vakantiedagen besteden. Dat zou een beetje veel van het goede zijn. Daarom hebben we er twee uitgekozen om nader te bekijken. Meteen na aankomst in Kyoto gooien we onze koffers in een stationskluis en lopen door de omringende straatjes naar Fushimi Inari-taisha, een van de bekendste shintoïstische heiligdommen. Het is een prachtige plek om rond te lopen, onder duizenden aaneengeschakelde rode poortjes door, de “torii” die in het Shintogeloof de overgang symboliseren van het aardse naar het heilige. Maar het is ook hard werken. Het hele complex is gebouwd op een heuvel. Bovendien is het zonnig en de temperatuur begint al best op te lopen, en ja, die jetlag. Bovendien is het druk en daar waren we niet helemaal op voorbereid; naar ons beste weten is de beruchte Golden Week nog niet aangebroken.
De tweede tempel die we bezoeken, de volgende ochtend, is Kiyomizu-dera. Ook daar is het druk, of laten we zeggen: levendig. Waar westerse kerken vaak een plek zijn om in stilte een kaarsje op te steken, wil het in boedhistische heiligdommen nog wel eens bruisen van de activiteiten. Je kan jezelf hier verzekeren van geluk in de liefde door met gesloten ogen de afstand tussen twee stenen af te leggen. Je welvarendheid kan je bevorderen door een extreem zwaar voorwerp op te tillen. En meer in het algemeen kan je de hogere machten gunstig stemmen voor een veelheid aan goede doelen: veilig rijden, zakelijk succes, kinderen, overwinningen, goede relaties, gezondheid, gemakkelijke geboorte, academische prestaties, gezonde benen, of simpelweg het voorkómen van pech of juist het vóórkomen van mazzel… En voor wie moeite heeft met kiezen: er is altijd nog de proeverij van wensen (“variety of wishes”). Toch is het net iets anders dat ons het meest raakt. Ietwat verstopt aan de rand van het complex is de Tainai-meguri. Tegen een bescheiden betaling betreed je het inwendige van een tempel – de symbolische baarmoeder van een vrouwelijke bodhisattva. Het is er aardsdonker, en het is de bedoeling dat je op de tast doorloopt tot je uitkomt bij een draaiende steen. “Voel je eigen licht in de duisternis”, staat op het toegangskaartje. Je enige houvast in het duister is een parelketting langs de wand, al meen ik ook een klein lichtje van een rookmelder te zien waar ik stiekem op navigeer. Hoe dan ook, dit is niet geschikt voor claustrofoben. Of misschien juist wel; het is een prachtige oefening in vertrouwen. Het vertrouwen dat je de weg vindt, en dat de tempelbouwers je geen loer proberen te draaien. Onze kinderen vinden het helemaal niks, die willen zo snel mogelijk weer naar buiten. Wat zegt Freud daarvan?
Kyoto is ook de stad van geisha’s en van samurai. We hebben kaartjes bemachtigd voor Azuma Odori, een uiterst professionele geisha-show, een spektakel van muziek, dans en theater. De muziek is even wennen voor het westerse oor. Het zit vol met pentatoniek, zeg maar de klank van de zwarte pianotoetsen, maar ook met micro-tonalititeit, toonhoogtes die in onze muziek überhaupt niet voorkomen. Hoe dan ook, de volledig vrouwelijke cast doet het fantastisch. Minstens zo’n treffer is het samurai museum. We krijgen een uitgebreide rondleiding langs de geschiedenis van het Japanse ridderdom – in verrassend begrijpelijk Engels en met humor verteld. De rondleiding wordt afgesloten met een samuraiverkleedpartij. En met een wedstrijdje werpsterren werpen waarbij uw verslaggever overtuigend tweedes wordt van de hele meute, en volgens mij best-of-the-west, maar daar wil ik vanaf zijn. Eventjes waan ik mij incrowd, ik word overmand door het gevoel dat ik een born-again-Ninja ben, een gevoel dat ik helemaal thuis ben in dit land, een gevoel dat als een zeepbel in elkaar klapt zodra we het samuraimuseum verruilen voor het biggencafé. Ik zit op een kussentje op de grond en er kruipen biggen over mijn benen. Ik voel me helemaal niet thuis. Ik wil naar huis.
Oeh. Ik vergeet bijna over eten te schrijven. Twee hoogst aanbevolen restaurants bezoeken we in Kyoto. Beide zodanig verstopt dat je er nooit per ongeluk tegenaan zou lopen. Het premium Wagyu beef restaurant bevindt zich in een straatje vol restaurants, bars en bordelen, achter een deur in een duister trappenhuis waar je eerder de meterkast verwacht dan een toprestaurant. Na een korte introductie (“bent u bekend met ons concept” in het Japans, gok ik) krijgen we geweldig eten zonder capsones. Nog moeilijker te vinden is het sushirestaurant, driehoog achter in een winkelstraat. Een kwartier lang stonden we op onze googlemaps te staren en we hadden het bijna opgegeven. Terwijl we met ons vieren aan de bar zitten maken twee oude mannetjes de perfecte sushi voor ons klaar.
Aizu Wakamatsu
We gaan noordwaarts, met de Shinkansen, de hogesnelheidstrein. Door de stromende regen lopen we naar het station waar Teun in de haast bijna in de verkeerde trein stapt. In Japan komt altijd alles wel weer goed, dat voel je, maar toch was dit een licht paniekmomentje dat behoorlijk disruptief had kunnen uitpakken voor onze vakantieplanning en geestestoestand. Maar zit je eenmaal in de goede trein dan begint de pret. Ten eerst is het niet de bedoeling dat je gaat zitten praten. Hoe verkwikkend is dat? Wel is het de bedoeling dat je je meegebrachte bentobox opeet, en dat doen we uiteraard met stokjes (en met gepaste trots, want doperwtjes en rijst). Dan wacht ons een overstap, in Tokyo. Dat is even een ding. We hebben vijftien minuten. Een kwartier is een zee van tijd als je in ‘s-Hertogenbosch van spoor 5 naar spoor 7 moet, maar we zijn in To-fucking-kyo. Dit treinstation is een stad op zich. We sjouwen uiteraard al onze bagage met ons mee, dat is al niet niks. Onder die bagage bevindt zich inmiddels een tas die exclusief bedoeld is voor souvenirs en die nu al (!) best zwaar en bovendien aan het kapotgaan is. We moeten ons door poortjes wurmen die om onduidelijke redenen onze treinkaartjes niet blieven. En om het makkelijker te maken hebben we drie treinkaartjes per persoon, allen voorzien van voor ons onleesbare karakters. Er moet een Japanner aan te pas komen. Samen ontdekken we – terwijl de tijd nerveus doortikt – dat het poortje pas opengaat als je de drie kaartjes precies in de juiste volgorde inbrengt. Weer wat geleerd en, niet onbelangrijk, de trein gehaald.
Koryama is de bestemming van onze treinreis. Plots zijn we ver weg van het grote toerisme. Hier is niemand. Wat vast meespeelt is dat we drieënveertig kilometer verwijderd zijn van Fukushima; de angst voor nucleaire straling heeft hier weinig goeds gedaan. We ruilen de hogesnelheidstrein in voor een lagesnelheidsauto, een Toyota Corolla, en rijden in anderhalf uur naar Aizu Wakamatsu. Ik schreef er eerder al over: Japanners rijden als bejaarden. En het zijn natuurlijk ook bejaarden, statistisch gezien; Japan is het meest vergrijsde land op aarde. Je ziet het ook aan de auto’s, er rijden hier veel “kei cars”; ronde, compacte playmobil-autootjes met ongetwijfeld allerlei voordelen maar ook de stroomlijn van een schoenendoos. Dat gezegd hebbend, maximaal tachtig op de snelweg is wel lekker overzichtelijk.
Onze eerste nacht buiten de grote steden slapen we in een ryokan, een traditioneel Japans hotel in het luxere segment. Die luxe begint in dit geval zelfs met valet parking. Vervolgens worden we ontvangen met matcha thee en er is gratis softijs en craft, oh shit nee, draft beer. Voor het eten gaan we nog even in de onsen, de spa, gevolgd door het onbetwiste hoogtepunt van logeren in een ryokan: kaiseki, haute cuisine op z’n Japans. Het is niet onze eerste ryokan-ervaring maar het is elke keer weer magnifiek. Ook ‘s ochtends is het feest: eerst even in de onsen en dan een ontbijt waar je je vingers bij aflikt.
Limori Yama, Yamadera en Zao onsen
Vlakbij het hotel is de berg Limori Yama. Dit is een plek met een tragische geschiedenis: in 1868 pleegde een twintigtal junior samuraistrijders hier ritueel zelfmoord. Het incident gebeurde tijdens de Boshinoorlog waarin de Shogun en de Keizer streden om de macht. De samurai, tieners nog, maakten deel uit van de Byakkotai, de “Witte Tijgers” eenheid. Ze dachten – ten onrechte – de strijd verloren te hebben en pleegden seppuku. Nog ongemakkelijker: bovenop de berg staan gedenktekens uit de vroege twinstigste eeuw, geschonken door de Nazi’s en de Italiaanse fascisten, als eerbetoon aan de samurai. Op de berg staat ook het elegante Sazae-do: een kleine, geheel houten tempel, met een wenteltrap in de vorm van een dubbele helix. Zo lopen inkomende en uitgaande bezoekers elkaar niet in de weg.
Via de Yamadera tempel, prachtig gelegen tegen een bergwand, rijden we in een paar uur naar Zao Onsen. De route voert langs een bebost berglandschap met besneeuwde toppen. Langs de weg bloeit hier en daar de kersenbloesem. En Japan zou Japan niet zijn zonder een musical road, een subtiel geribbelde weg die een melodietje ontlokt aan je auto als je eroverheen rijdt. We overnachten in een ryokan in Zao Onsen, een skioord.
Kakunodate en Ganiba Onsen
Na een vroeg ontbijt rijden we verder noordwaarts. Het is mooi weer. Links voor ons verschijnt een vulkaan in beeld, Mount Chokai. Hij heeft wel wat weg van Mount Fuji, en heeft daar zijn bijnaam “Dewa Fuij” aan te danken. We maken een lunchstop in Kakunodate. Dit dorp is bekend van twee dingen: kersenbloesem en samuraigeschiedenis. Vooral de bloeiende kersenbomen langs de rivier zijn een geliefd object. Hanami heet dit – bloemen kijken als toeristische activiteit. We lopen een rondje door de buke yashiki, de samuraiwijk. Daar staan de prachtige huizen uit de tijd dat de Satake clan hier heerste. We brengen een bezoekje aan de miso-sojasaus-brouwerij waar ik een potje miso koop om thuis Japanse pickles mee te maken (tsukemono misozuke: kort gefermenteerde groenten in een marinade van miso). Dat we dat potje later, stom stom, op het vliegveld hebben moeten achterlaten, wisten we toen nog niet.
We vervolgen onze weg naar het noorden. We rijden langs bosbouwgebieden en langs kratermeer Tazawa. De sneeuw komt steeds dichterbij; overal langs de weg liggen sneeuwresten. Het dorp waar we overnachten heet Nyoto Onsen. Nyoto is het Japans voor tepel. Het was mij eerder opgevallen dat de heuvels in dit deel van het land opvallend boezemvormig zijn. Ik wilde er zelf niet over beginnen – angst voor beschuldigingen van gendered appropriation? – maar als de Japanners het in hun plaatsnaam verwerken moet ik het benoemen. Nyoto verwijst zowel naar de vorm van de heuvels als naar het melkachtige bronwater dat eruit komt. Dat u het weet.
De ryokan waar we twee nachten slapen heet Ganiba Onsen. Ganiba is krab, en dat thema is knap uitgewerkt in het hotel, overal zijn krabmotieven te onderscheiden. Om zes uur wordt het eten geserveerd. Om 17:58u gaat de telefoon op onze kamer met het verzoek of we naar de eetzaal willen komen. Wederom krijgen we een fijn staaltje kaiseki voorgeschoteld, met uiteraard een gevulde krab, als ook een integraal vis(je) dat we zelf aan de tafel mogen bakken. Het zijn dingen die we zelf niet per se kiezen uit een menu, maar een Japanse kok mag ons alles voorschotelen. Kwestie van vertrouwen. In het bos achter het hotel is een onsen. De norm in de moderne tijd is dat mannen en vrouwen apart badderen, maar dit is een konyoku: een gemengd bad. Binnen in het hotel zijn overigens nog aparte baden voor mannen en vrouwen. Klein minpuntje: mede door het ontbreken van gordijnen op onze kamer hebben we een zeer matige nachtrust, terwijl natuurlijk wel om 7:58u het telefoontje gaat of we naar de ontbijtzaal willen komen. Het ontbijt maakt veel goed. En we doen het rustig aan vandaag. Het is vakantie.
Aomori
Zondag rijden we naar Aomori, de noordelijkste bestemming van deze vakantie. Aomori ligt bovenin Honshu, het hoofdeiland van Japan. Terwijl we wegrijden komt de regen met bakken uit de hemel. We rijden langs een wild stromende rivier en een stuwmeer. Langs de weg ligt veel sneeuw. De bebouwing in deze regio oogt een beetje vervallen. Het is mistig, maar zodra het opklaart verrijst links voor ons Mount Iwaki. Aomori zelf blijkt een prettig modern stadje te zijn, gelegen aan een baai. Aan de overkant ligt Hokkaido, de noordelijkste van die vier grote eilanden. Je kan er met de trein naar toe, door een van ‘s werelds langste tunnels. We lunchen op de Furukawa vismarkt. Bij de ingang koop je consumptiebonnetjes waarmee je op de markt je eigen selectie sashimi en andere lekkernijen bij elkaar kan sprokkelen. Het is klein en fijn, wij voelen ons in de hemel.
Aomori trekt elk jaar veel bezoekers met Aomori Nebuta Matsura, een zomerfestival waarbij enorme praalwagens (“Nebuta”) in een processie door de stad worden gedragen. Het moet een geweldig spektakel zijn, in de eerste week van augustus. De rest van het jaar kan je een selectie van de mooiste praalwagens bewonderen in het museum dat in 2011 geopend is. De Nebuta verbeelden aggressieve krijgsheren en scènes uit het Kabuki theater, en dat alles in fel gekleurde motieven die van binnenuit verlicht worden. Terwijl we ons vergapen aan het visuele spektakel worden we getrakteerd op een optreden van de marching bands en de dansers die de processies muzikaal begeleiden.
Osarizawa en Appi Kogen
Maandag rijden we naar Appi Kogen. We stoppen onderweg bij Osarizawa, een historische kopermijn. Dertienhonderd jaar geleden zouden hier al mijnbouwactiviteiten geweest zijn. We lopen er een route van ruim anderhalve kilometer door de mijn, waar het werk en leven van de arbeiders is uitgebeeld. Het is een openluchtmuseum, nou ja, een ondergrondmuseum? Ellen ik vinden het gaaf maar onze kinderen willen het liefst zo snel mogelijk weer buiten zijn. Net als in die donkere tempel een paar dagen geleden, en deze trip duurt wel even wat langer. Het is niet zo dat je moet tijgeren ofzo, en er is verlichting, maar toch: je loopt even door de aardkorst. De opluchting bij de jeugd is groot als we er uit zijn. Edelsteentjes zoeken in zandbak in de museumwinkel, met de stopwatch erbij, dat vinden ze dan wel weer leuk.
In Appi Kogen slapen we in een minshuku, een herberg die iets eenvoudiger is dan een ryokan. De eigenaar, een übervriendelijke Japanner met cowboyhoed, verzekert ons dat we zijn eerste Hollandse gasten zijn sinds het bezoek van een zakenreiziger vijftien jaar geleden. Speciaal voor ons heeft hij zich voorgenomen om “westers” te koken: biefstuk met aardappelen en sla, geserveerd met vorken en messen enzo. “Is Wagyu okay?” vraagt hij nog. Onze zoon, chef-in-spe, kijkt hem euforisch-verbijsterd aan. Hoe retorisch kan een vraag zijn? ‘s Ochtends worden we getrakteerd op croissants, yoghurt en koffie. Het is enerzijds natuurlijk niet waarvoor we naar Japan komen, maar anderzijds is het zo lief en gastvrij en een typisch attent Japans dingetje om te doen. En als een Japanner over de grens kookt dan kan je ervan uitgaan dat het resultaat minstens zo goed – of zelfs beter – is dan het origineel. Hij is zichtbaar opgelucht dat het ons lekker smaakt. Er worden uitgebreid afscheidsfoto’s gemaakt en hij heeft kleine attenties voor ons, waarbij zelfs IJssie niet vergeten wordt, de IKEA ijsbeer van dochterlief.
Tono, Hiraizumi en Zao onsen
We vervolgen onze weg in de richting van Hiraizumi. Mount Iwate(san), de besneeuwde vulkaan, ligt te shinen in het zonnetje. Onderweg stoppen in Tono: we gaan een rondje fietsen. Je zou zeggen, vertrouwd terrein voor Hollanders. Maar het is een risico. Hoe zijn die huurfietsen? En hoe zijn onze pubers? Houdt de rug van Ellen het? Kunnen we de weg vinden? We parkeren onze zorgen en stappen op de fiets. Tono ligt in een rustige vallei, een boerenlandschap, met hier en daar een spirituele dimensie. Dit is namelijk het vermeende woongebied van kappa’s, mythologische wezens die de neiging hebben om mensen lastig te vallen. Vooral aan de waterkant moet je ze vrezen. Pro tip: geef ze komkommers, die vinden ze net nog iets lekkerder dan mensenvlees. Het is ons kennelijk gelukt om de kappa’s gunstig te stemmen; we fietsen een mooie ronde en eten onderweg een heerlijke tempurah lunch.
Onderweg naar Hiraizumi rijden we langs rijstvelden die onder water staan. In Hiraizumi slapen we in een minpaku, zeg maar een Japanse homestay. Een allervriendelijkst echtpaar op leeftijd verhuurt een kamer in hun huis. Dat huis – wij zouden het denk ik een bungalow noemen – is “very old” volgens onze gastvrouw, wel dertig jaar. Wij zwijgen wijselijk over onze woning in Nijmegen-Oost – bouwjaar rond 1870. Dit lijkt me wel een cultureel ding: Japanners bouwen niet voor de eeuwigheid. Er zijn hier tempels die als eeuwenoud worden beschouwd maar die elke paar decennia opnieuw worden opgebouwd.
We vallen overigens met onze neus in de boter in Hiraizumi; de volgende dag begint het Spring Fujiwara Festival in het stadje, een groot driedaags festival. Om de hoek bij onze homestay is een braderie en een eindje verderop worden op een podium legendes uitgebeeld, met dans en wilde muziek. De stemming zit er goed in. Het is nog maar kwart over tien in de ochtend maar er worden al glaasjes sake uitgedeeld. Ik krijg dubbele porties te verduren omdat Ellen nog moet rijden en nee zeggen in Japan best moeilijk is. Het is een gezellige drukte; er staan lange rijen bij alle eetgelegenheden, maar we zijn na de lunch nog net op tijd om de optocht te zien.
In de loop van de middag nemen we afscheid van Hiraizumi. We rijden naar Zao Onsen waar nog een nachtje in een berghut slapen voordat we terugrijden naar Koriyama. Maar zo gemakkelijk als de reis tot nog toe verliep, zo stroef gaat het deze middag. Eerst staan we in de fuik voor een elektronisch tolpoortje dat niet open wil. Achteruit rijden is geen optie. Na enige vertwijfelde momenten komt een tolbeambte ons te hulp schieten, gevolgd door de bestuurster van de auto achter ons. “Are you from Oranda? Aaaaaaah, we were behind you at the fair!!!!!” Samen geven ze ons enthousiast instructies hoe we hier weer weg komen. Vervolgens moet er getankt worden langs de snelweg. Complicatie: we zijn onze handout kwijt, een geplastificeerd A4-tje waar in het Japans op staat welke brandstof we nodig hebben, hoeveel, en hoe we willen betalen, “normaal – vol – cash”. Met handen en voeten komen we er toch uit en kunnen de vier (!) tankbediendes met onze opdracht aan de slag. Zo ervaren wij eventje hoe onze landgenoot Makusu Verasatapu zich moet voelen in de pitstop. Nog iets uitdagender wordt het in Zao Onsen. Terwijl we de bestemming naderen stuiten we op een slagboom, het wordt duidelijk dat de weg naar onze berghut gesloten is wegens sneeuwval. We worden geacht de auto beneden te laten staan en de kabelbaan te nemen. Die gaat vandaag voor het laatst om 17:00 uur. En het is nu 16:56 uur. Je zou zeggen: rennen! Maar waarheen? Dat is niet duidelijk. Er is geen paniek maar wel lichte stress. Uiteindelijk weten een hotelmedewerker aan de lijn te krijgen die een pick-up voor ons regelt. Het dieselbusje rijdt recht omhoog de berg op, via de serviceweg die wél open is, naast de skipiste.
Opgelucht brengen we de rest van de avond en nacht door in wat lijkt op een Alpenskihut maar dan op zijn Japans. Er lopen veel honden rond, een paar alcoholisten en een aangelijnde kat. Er is een biljart en een tafeltennistafel, en diverse mensen paraderen met skis terwijl er naar ons beste weten van een fatsoenlijke piste geen sprake is. Na een verrassend rustige nacht worden we met het busje naar beneden gebracht. We rijden onze huurauto terug naar Koriyama. Daar vergapen we ons op het treinstation aan de gestroomlijnde shinkansens die om de paar minuten het station binnenglijden of er langs razen. Het is een machtig gezicht. We stappen zelf in de hogesnelheidstrein naar Tokyo, gewapend met een fijne bentobox.
Tokyo
Het is een stukje lopen van het station naar onze accomodatie. We zitten middenin Shinjuku, een van de drukste stadsdelen, van een van de grootste steden ter wereld. In elk ander land zou er geen doorkomen aan zijn, sjouwend met onze koffers door de menigte, maar in Japan kan het. Nadat we onze bagage gedropt hebben nemen we de metro naar het oosten. Op zoek naar Pokémon en manga maken we een ietwat onbevredigende zwerftocht door de stad en door enorme warenhuizen. Na die overdaad aan prikkels voelt onze accomodatie, een fijn appartementje op de begane grond, als een verkwikkende oase.
Prikkels van een prettiger soort vinden we in Tokyo bij teamLab Borderless, een immersieve tentoonstelling – vergeef me het anglicisme – gemaakt door een groep creatieve wetenschappers en kunstenaars. We hadden hier tevoren kaartjes voor gereserveerd. Tassen en schoenen worden achtergelaten bij de ingang; je dient deze performance te ondergaan met blote voeten. We zijn ook gewaarschuwd dat er een kans is op nattigheid. De openingsact, een enorme ballenbak, voorspelt weinig goeds voor de rug van mijn ega, maar alles wat daarna volgt is pijnloos en betoverend, een fenomenaal spektakel met projecties, licht en spiegelingen.
Terwijl de zon uitbundig schijnt bekijken we Tokyo Tower, een rood-witte kopie van de Eiffeltoren. Aan de voet van de toren wapperen honderden koinobori – visvormige vlaggen. En het is een vurige wens van onze dochter om een shiba inu café te bezoeken, een plek waar je tegen betaling Japanse rashondjes kan knuffelen. Het is er echter veel te druk, er staat een enorme rij. Even verkeer ik in de waan dat we dit aspect van de Japanse cultuur kunnen ontlopen door de aanschaf van een troostknuffeldier. Tot we langs het ottercafé lopen. Die rij is niet te lang. We krijgen allemaal een overall aan, ontsmetten alles wat niet bedekt is door een overall, ontdoen ons van alle accessoires, en nemen vervolgens plaats op de grond in een afgesloten ruimte waar een dozijn doldwaze otters een half uur lang over ons heen buitelt. Dochterlief vindt het geweldig. Als hier maar geen huisdierwens uit voortkomt. Ik onderga het gelaten. Misschien went het? Als afsluiting mogen we in de kraamkamer een babyotter van drie weken observeren, van een afstandje.
Dan de onvermijdelijke afsluiting: “Kitchen Street”, de hemel voor keukenprins(ess)en op zoek naar hardware. Wij vinden het leuk om op reis een keukenaccessoire te kopen, een souvenir dat daadwerkelijk gebruikt wordt, meestal zoiets simpels als een pollepel. Hier vallen we voor een wat duurder maar oh zo mooi stuk keukengereedschap: een Japans koksmes, met een inscriptie van onze familienaam in karakters. Terwijl we wachten tot het mes klaar is, krijgen de kinderen een praktijklesje in het maken van tamagoyaki, een opgerolde omelet.
Bijna is de reis ten einde. Terwijl we in het metrostation lopen struikelt Teun over een traptrede. Hij valt onhandig op zijn arm. Hij heeft veel pijn, het is meteen duidelijk dat we medische hulp moeten zoeken. Na overleg met de alarmdienst in Nederland helpt een taxichauffeur ons uit de brand. Wat een lieverd. Terwijl hij ons naar het ziekenhuis rijdt, belt hij alvast dat we eraan komen. Japanners houden niet van verrassingen, zou dat zelfs op de EHBO het geval zijn? We maken ons op voor een lange zit, en voor Babylonische toestanden. Sushi bestellen met handen en voeten is één ding maar een ziekenhuis is andere koek. Ook is er meteen de vraag of we morgen wel kunnen vliegen; met een arm in het gips is dat niet vanzelfsprekend. Gelukkig valt het mee. Weliswaar is het een complexe breuk maar we worden zeer efficient geholpen, en de arm kan tijdelijk en vliegvriendelijk verbonden worden, mits we thuis langs het ziekenhuis gaan voor ‘echt’ gips.