Nieuw Zeeland

Reut peut

Verslag 18: 25 oktober – 10 november  2004

nieuwzeeland

Dik twee weken geleden vlogen we over de Tasmaanse Zee van Sydney naar Christchurch. Het gevolg is dat we nu nóg verder van huis zijn, en dat jullie achterstand is opgelopen tot een half etmaal per dag. Dat halen jullie nooit meer in! Als troost bieden wij een verslag.

Het plan voor Nieuw-Zeeland is simpel: bus kopen in Christchurch, rondje Zuideiland rijden, bus op de boot, rondje Noordeiland rijden, en bus weer verkopen in Auckland. Drie maanden hebben we hiervoor uitgetrokken inclusief een optioneel Polynesisch uitstapje.

Stap 1, het vinden van een busje, is verrassend eenvoudig. Op straat rond de hostels staat van alles te koop, vaak al vanaf 500 euri. Dit was ons al voorspeld: Nieuw-Zeeland profiteert namelijk van de afdankertjes uit Japan. Auto’s ouder dan vier jaar worden in Japan zo zwaar belast dat vrijwel niemand ze daar nog wil hebben. Wij wel! Een local die busjes opknapt en verkoopt aan backpackers heeft een Toyota Townace in de aanbieding. Deze gezinswagen is eenvoudig om te toveren tot een camper, met een plank en een matras op de neergeklapte achterbankjes. De van is net ’s ochtends gekeurd, en de gordijntjes worden er in gezet terwijl we wachten. Na minder dan een dag zijn we weer mobiel.

De naam van onze campervan ligt voor de hand: “Van Langen”. Inmiddels prijkt deze naam in grote letters op de bus, net als de bijnaam “Supervan”. En twee schildpadden om irritante bumperklevers te overtuigen dat opjagen volstrekt zinloos is. Don’t hurry, be happy! Terwijl ik dit schrijf wordt ons vehikel nog verder versierd. Als jullie de foto’s zien zullen jullie wel met me eens zijn dat Ellen het knippen en plakken tot kunst heeft verheven. Overigens kwam het idee om mijn naam op het busje te zetten van haar, dus er valt mij hier geen zelfverheerlijking te verwijten. Wellicht probeert mijn vrouw zo (vergeefs) te compenseren dat ze niet als Ellen van Langen door het leven wenst te gaan.

Het inventaris van de mobiele slaapkamer wordt ons in de schoot geworpen. Een gulle campingbazin schenkt ons een dekbed, twee dekens en een paar kussens. (We vergeven haar onmiddellijk dat de campingtarieven veel hoger bleken dan in ons – 2004! – campinggidsje staat, “because we’re already on the 2005 rates”.) Bij een tweedehands kledingwinkel kopen we nog een hele stapel fleecetruien voor twaalf dollar. Voor de zekerheid zijn we ook maar lid geworden van de AA – hoewel ik niet zeker weet of ik geholpen wil worden door een wegenwacht die zich zo noemt…

De eerste serieuze test voor Van Langen – The Van, not The Man – is Banks Peninsula, een vulkanische uitstulping vlak onder Christchurch. Zoveel reliëf zijn we in heel Australië niet tegengekomen, en we zijn blij dat we in een Japanse lichtgewicht rijden en niet in een zware Ford Falcon. Test geslaagd! En als het uitzicht overal zo is als langs de Summit Road dan mogen we niet klagen.

Van Banks Peninsula trekken we landinwaarts en vervolgens zuidwaarts langs de uitlopers van de Southern Alps. Het weer doet afwisselend denken aan ons druilerige kikkerlandje en aan zonovergoten skihellingen. We mogen van geluk spreken dat die laatste toestand de overhand heeft, want het Zuideiland is een van de meest regenachtige plekken op aarde. Bij Lake Pukaki bereiken we ons voorlopige hoogtepunt. Letterlijk, want dit is het afvoerputje van Mount Cook, ’s lands hoogste berg. En figuurlijk, want de combinatie van het felblauwe water met de groenwitte bergen is wonderschoon. Vanuit het dorpje Mount Cook wandelen we naar het eindpunt van de Hooker gletsjer. Daar hadden we geen eeuwen mee moeten wachten, want dan is hij er niet meer – ijstijden voorbehouden.

Via Wanaka rijden we naar Queenstown. Deze stad staat bekend als de hoofdstad van het bungeejumpen; er zijn maar liefst vier verschillende springplekken. Nieuw-Zeelanders hebben deze bizarre sport zo’n beetje uitgevonden. Bij de historische Kawarau Suspension Bridge was en is de eerste commerciële bungeejump site en – ik moet toegeven – er zijn slechtere plekken om bijna te pletter te vallen. Het dorp zelf wordt bevolkt door een curieuze mix van hippe jongeren, bekakte ouderen en Aziaten. Mijn theorie is dat de hippies hier komen om te springen en de Aziaten (en Ellen) om dat te fotograferen. Wat de middelste groep hier zoekt laat mijn theorie in het ongewisse. Zou het rust zijn, of buitensporige prijzen? Mijn theorie leert weer wel waarom ik hier zelf ben – om deze theorie te bedenken natuurlijk. Een theorie die haar eigen ontstaan verklaart! Ik begin goddelijke trekjes te vertonen.

Nu we toch over bungeejumpen filosoferen: Wat voelt eigenlijk een bungeejumper – fysisch gesproken – voordat het elastiek aanspant? Ondergaat hij een vrije val? Of wordt hij door het koord afgeremd? Of juist extra versneld? Ik herinner me vaag dat het antwoord verrassend is, maar om mijn geheugen op te frissen maken we er een prijsvraag van. Beloning: eeuwige roem.

We volgen via de TV op de camping het teleurstellende eindspel van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Tussen de bedrijven door vernemen we van de moord op Van Gogh. “Another Van Gogh killed for his art in Amsterdam”, kopt de plaatselijke krant de volgende dag. We zijn geschokt – maar tevens dankbaar dat we de resulterende wederopstanding van de Geest van Pim niet van nabij hoeven mee te maken.

Van Queenstown rijden we naar (Lake) Te Anau. Te Anau ligt op de rand van Fiordland, een National Park dat het zuidelijke deel van de westkust beslaat. De grillige inhammen dragen mysterieuze namen als Doubtful Sound en Dusky Sound. Overigens zijn het eigenlijk fjorden (gevormd door ijs) en geen sounds (gevormd door water) – zo wordt ons uitgelegd. Het verschil zit ‘m in de morenen die door het ijs zijn meegesleept en het fjord rond de zeemonding dichtslibben.

Milford Sound is als enige over de weg bereikbaar, zij het via een kronkelig bergweggetje met sluimerend lawinegevaar en een donkere, lange, smalle, bobbelige, hellende tunnel. Het is even eng als spectaculair. Gezien haar ligging zou Milford Sound een einde-van-de-wereld gevoel kunnen opwekken, ware het niet dat deze uithoek gefrequenteerd wordt door talloze touringcarbussen. Op een gegeven moment worden we letterlijk onder de voet gelopen door een horde Japanners! Als de tourbussen aan het eind van de dag vertrekken wordt het er een stuk rustiger – en nemen de zandvliegjes bezit van Milford Sound. Ze zaten er overdag al, maar tijdens de schemering slaan ze definitief toe. Gelukkig kunnen we vluchten in de huiselijke Milford Sound Lodge.

We hadden graag de volgende dag door het fjord gekanood maar door een samenloop van omstandigheden varen we ’s ochtends uit in de Milford Sound Cruise. Het is in ieder geval een stuk warmer dan in een zeekano… Dolfijnen en zeehondjes schreeuwen om onze aandacht terwijl het regen- en smeltwater in talloze dunne stroompjes van de rotsen klatert. Om het geheel af te maken schijnt de zon glorieus door de laaghangende bewolking. Sounds good, doesn’t it!?

We rijden terug van Milford Sound naar Manapouri, gelegen aan – jawel – Lake Manapouri. Klinkt dit als Meer van Hetzelfde? Misschien wel, maar Hetzelfde is wel heel mooi in Nieuw-Zeeland. Manapouri zelf is een dorp van niks en zo zien we het graag. De camping is een grasveldje met een trampoline. Minder is meer! Er wordt ons in het dorp een mooie deal aangeboden voor een driedaagse zeiltocht door Doubtful Sound later deze maand (in de boot, en door de mensen die model stonden voor de bestseller ‘Song of the Sound’ van Adam Armstrong). We nemen ons voor om een paar dagen te gaan werken om dit te financieren – wordt vervolgd.

Inmiddels zijn we helemaal in het zuiden, in Invercargill. We staan op de meest veilige stadscamping ooit, vrijwel in de achtertuin van de gevangenis. Het meest opmerkelijke aan deze stad is dat de mensen een onverstaanbare variant van het Engels spreken. Het kost Ellen drie minuten om een glas rode port te bestellen.
“Yi weunt reut peut?”
“Eh…yes, a red port please.”

Geladen deeltjes

Verslag 19: 10 november – 5 december  2004

“Achter de wolken schijnt de zon Het ook niet meer te weten”
(vrij naar drs. P)

“Als het zo doorgaat dan hoeft het voor mij niet meer, dan had ik net zo goed thuis kennen blijfen”
(Amsterdammer, westkust Nieuw-Zeeland)

Je raadt het al, het regent pijpestelen terwijl ik dit schrijf. Maar je hoort ons niet klagen. We hebben vrijwillig de westkust weer opgezocht, en we wisten wat we konden verwachten. De zeewind bezorgt hier bijna drie meter regen per jaar. Echt verslagschrijfweer dus.

De vorige aflevering eindigde in Invercargill – op misschien wel de best beveiligde camping van Nieuw-Zeeland, in de achtertuin van een gevangenis. Van Invercargill volgen we de Catlins kust, oostwaarts richting Dunedin. Het blijkt een van de mooiste ritten tot nu toe – langs watervallen en grotten, en bomen die in de orkaanstand groeien. Via een smal bergweggetje rijden we naar Nugget Point. Onderaan het klif liggen zeeleeuwen te bakken in de zon. Wat een leven! Beetje zonnen, beetje zwemmen, niks verslag moeten schrijven of hoogtevrees krijgen van te steile kliffen. Tussen de zeeleeuwen schieten de pinguins door het water – een groot contrast met hoe klunzig ze lopen. Eén ding wordt me duidelijk: Als pinguin-triatleet moet je het van het zwemmen hebben. (Ik heb nog nooit een pinguin zien fietsen, dus ik ga er gemakshalve van uit dat ze dat helemaal niet kunnen.)

Ik heb nog helemaal niet geschreven over de sterrenhemel, en dat terwijl er zoveel meer te zien is aan deze kant van de evenaar. In Australië hadden we door de achterruit al iedere nacht vrij uitzicht op de melkweg. In de Catlins worden we getrakteerd op het poollicht – hier ook wel bekend als zuiderlicht of aurora australis. Het is aanvankelijk alsof een vuurtoren de omgeving aftast, maar binnen een paar minuten breidt het licht zich uit en lijkt de hemel in brand te staan. Ik kende het tot nu toe alleen uit de tekstboeken: het wordt veroorzaakt door geladen deeltjes afkomstig van de zon die botsen op het aardmagnetisch veld. Het is zo indrukwekkend dat we een uur lang vergeten dat we in een T-shirtje in de kou staan. Zelfs voor lokale begrippen schijnt het vrij uniek te zijn; de foto’s staan ’s morgens in alle kranten.

Supervan heeft moeite met de onverharde wegen in de Catlins. Er is waarschijnlijk iets losgetrild, want de motor slaat voortdurend af in de lage versnellingen. Op advies van een campingbaas gaan we naar een auto-electronicus in Balclutha. Deze kan aanvankelijk niets vinden, belt vervolgens een collega op, en begint dan één voor één alle slangetjes in de motor af te knijpen. Op een gegeven moment verdwijnt het probleem. Het kritieke slangetje wordt losgetrokken en dichtgestopt. Wat was er nou aan de hand? “Geen idee, maar die Japanners stoppen zoveel overbodige onderdelen in de motor, daar kan er wel een van weg.” De rekening bedraagt maar liefst 10 dollar, en de auto rijdt weer probleemloos.

In Taieri Mouth krijgen we Supervan helemaal niet meer aan de praat. Dit keer is het echter onze eigen schuld: we hebben de lichten aan laten staan. Gelukkig hebben we ons met een AA-pasje verzekerd tegens dit soort blunders. Binnen een uur is de Anonieme Accudoctor ter plekke en is onze batterij weer vol. Het is overigens geen straf om hier te moeten wachten. Taieri Mouth ligt aan een prachtige baai, een uur rijden van Dunedin. De camping ligt midden tussen de duinen. Het is er weer zo een die in reisgidsen wordt aangeduid als “idiosyncratic”. Wat het betekent weet ik niet, maar het is altijd precies wat we zoeken. We zouden hier zelfs wel een tijdje willen wonen, maar we zijn kennelijk niet de enigen, want de huizenprijzen zijn het afgelopen jaar  de pan uit gerezen.

Dunedin boeit ons ook wel. Het is een oude universiteitsstad met Schotse roots – het Edinburgh van het zuidelijk halfrond. En zoals ze in Christchurch het Banks Peninsula hebben, zo heeft Dunedin het Otago Peninsula naast de deur. De punt van het schiereiland is de vaste pleisterplek van een kolonie albatrossen. Helaas is het wildleven op deze plek nogal geprivatiseerd, maar niemand houdt ons tegen om deze machtige beesten in de lucht te zien zweven.

We rijden verder langs de kust naar de Mouraki Boulders, en steken via Alexandra, Lake Hawea en Haast Pass over naar de westkust. Daar liggen Fox Glacier en Franz Josef Glacier, twee dorpjes die hun naam en hun gehele bestaan danken aan de grootste gletsjers van Nieuw-Zeeland. Beide gletsjers zijn overigens een paar kilometer korter geworden sinds Captain Cook ze voor het eerst zag. Een lid van de smaakpolitie in Victoriaans Engeland suggereerde ooit dat ze zich terugtrekken vanwege “the vulgarity of tourists”, maar de meer conventionele verklaring is dat de sneeuwval aan de bovenkant niet opweegt tegen het wegsmelten aan de onderkant. Hoe dan ook, de gletsjers zijn er nog, en je kan ernaartoe lopen, eromheen lopen, eroverheen lopen, eroverheen vliegen, erdoorheen kruipen, er vanaf lopen en ’s winters er vanaf skiën. Een rustoord is het hier bepaald niet. Constant hoor je vliegtuigen en helicopters overvliegen. Desondanks heeft het wel wat om te overnachten in een subtropisch regenwoudje zo dicht bij een gletsjer (en zo dicht bij de kust). Terwijl we in Fox zijn wordt de regen gelukkig heel even onderbroken door een paar zonnestralen, en kunnen we de terminal in al zijn glorie van dichtbij bewonderen. In Franz Josef daarentegen worden we weggespoeld en zien we alleen de binnenkant van de kroeg.

We besluiten om door te rijden en niet dagenlang te gaan wachten op zon. Ik begin te geloven dat wij niet de ultieme westkust-mentaliteit hebben. In Ross proberen we het nog even als goudzoeker, en niet onverdienstelijk – maar dan moet ik er wel bij zeggen: onder laboratoriumomstandigheden. Bij het Visitor Centre kopen we een gevulde goldpan voor zes dollar vijftig, inclusief instructies en succesgarantie. Het enige wat je dan nog hoeft te doen is het goud van het grind scheiden. Een paar krantenartikelen bewijzen dat het ook anders kan. Een Brits en een Deens stel hebben hier “in het wild” hun trouwringen bij elkaar gesprokkeld, in een paar dagen tijd. Volgens schattingen ligt er nog voor honderden miljoenen dollars aan goud onder dit dorpje. Trouwlustigen, stuur gerust een mailtje. Tegen tien procent van de opbrengst leer ik jullie de fijne kneepjes van het vak.

Bij Westport steken we weer over naar de oostkust langs de Buller Gorge en over de Lewis Pass. We worden verrast door de schoonheid, vooral het laatste stuk richting Cheviot is mooi én vrijwel verlaten. Om een of andere reden trekken de massa’s naar de westkust en laten ze gebieden als deze – en de Catlins – links liggen. We overnachten halverwege bij Maruia Springs. Vanuit de thermen vergapen we ons aan de vers besneeuwde bergtoppen. Het schijnt gezond te zijn, zo’n zwavelig bad, maar het is (net als Sinterklaas, niet als vogelnestjessoep) ook best leuk als je er niet in gelooft.

Camping “The Staging Post” bij Cheviot spant de kroon qua idiosyncracy. Rond de trampoline en het tennisveld scharrelt wat pluimvee, en op een grasveldje in het bos staan een theaterpodium en een houtvuur-verwarmde badkuip. De eigenaar is een luidruchtige 83-jarige rokkenjager die droomt van een debuut als filmproducent. De decorstukken voor zijn eerste film staan al klaar op het terrein: een tank, en de facade van een boot compleet met aanlegsteiger. Ook over de casting wordt nagedacht. Vier Zweedse toeristes kregen te horen dat ze perfect geschikt waren voor een rol in de film. De jongedames waren minder gevlijd toen bleek dat ze gecast waren als hoeren. Enfin, je moet snel zijn als je het allemaal mee wil maken, of als je een rol ambieert in de film. De familie lijkt dit hele zaakje niet te willen prolongeren – opa is al eens op spectaculaire wijze ontsnapt uit een bejaardentehuis.

Van The Staging Post rijden we naar Kaikoura. Terwijl Ellen wat grieperig in de bus ligt, “tramp” ik rond de kust van het schiereiland, laverend tussen de zeehonden. Het advies is om ze op afstand te houden en ze niet af te snijden van de zee, maar op sommige plekken moet ik als een dief in de nacht langs ze sluipen. Gelukkig word ik niet aangevallen, en ik ga zelfs niet over mijn nek van de stank.

Bij het verlaten van Kaikoura stoppen we bij een caravan langs de weg voor een locale delicatesse: crayfish. Deze rivierkreeft is het handelsmerk van Kaikoura; in het Maori betekent kai voedsel en koura crayfish. Het blijkt een hoop geld voor een paar happen vis, maar het ziet er spectaculair uit en het is het ultieme fastfood: koken, opensnijden, en eten maar. Als we even later ons kamp opslaan bij Marfell’s Beach, een bushcamping aan de kust boven Kaikoura, zien we hoe locals de crayfish met bakken uit de zee scheppen. Ze moeten ze wel zelf opeten, want het is amateurvissers verboden handel te drijven.

Via Nelson rijden we naar Abel Tasman National Park, een van de meest populaire parken op het Zuideiland. We kamperen op Old MacDonald’s Farm, aan de rand van het Park, wederom tussen pluimvee en pasgeboren zwijntjes en “dress optional” bordjes die massaal worden genegeerd – er zijn grenzen aan idiosyncracy. We laten ons door een watertaxi droppen bij een van de baaien in het Park en lopen vandaar terug. Wandeltechnisch is het niet veel anders dan de Vierdaagse van Nijmegen maar de azuurblauwe zee compenseert alle pijn.

We rijden door naar het noordelijkste puntje van het Zuideiland, Farewell Spit. Daar vinden we precies wat we nodig hebben: een campingbaas die pepernoten voor ons bakt en een gratis computer om ons verslag te schrijven. Waarvan akte.

Garnalenhersens

Verslag 20: 5 december 2004 – 5 januari 2005

Het heeft even geduurd, maar hier is ons verslag van het noordeiland. Tsunami-horror maakt het schrijven van reisverslagen ineens een stuk minder belangrijk. Via de krant houden we ons op de hoogte van alle ellende, en we prijzen ons gelukkig dat we ruimschoots ontsnapt zijn. Krabi, Phang Nga, Penang – allemaal plaatsen waar we een paar maanden geleden nog waren.

Ik eindigde het vorige verslag in Farewell Spit. We hebben nog een dagje doorgebracht in dit waddenachtige landschap, en zijn daarna via de Queen Charlotte Driveway naar Picton gereden. In Picton vertrekt de veerboot naar Wellington. Het eerste deel van de tocht gaat door de Queen Charlotte Sound, dus je krijgt nog een mooi uitzicht ook voor je geld. Het tweede deel gaat over de open zee, en is gelukkig vrij rustig. We hoorden verhalen over platgedrukte auto’s op de veerboot bij woest weer.

In Wellington bezoeken we het nationale museum van Nieuw-Zeeland, Te Papa. Het gebouw is geconstrueerd op high-tech schokbrekers om aardbevingen op te vangen. De inhoud van het museum varieert van Maori-cultuur tot een bungeejump- en windsurf-simulator.

Dan wordt Ellen overvallen door een travellersblock – niet te verwarren met heimwee, hoewel sommige symptomen hetzelfde zijn. De patiënt ondergaat gevoelens variërend van “waarheen, waarvoor?” tot “ik wil nu naar huis”. De oorzaken zijn wel duidelijk in dit geval: het regent, Ellen is hier al eens geweest, en dit stuk van het noordeiland is al niet het meest interessante. We besluiten om snel van Wellington door te reizen naar Rotorua. Er is immers maar één remedie tegen een reizigersblok: reizen…

Als iets het noordeiland onderscheidt van het zuideiland dan is het de actieve aardkorst. Onderweg naar Rotorua rijden we langs de drie besneeuwde vulkanen in Tongariro National Park, waarvan de grootste, Ruapehu, in ’95 en ’96 nog uitbarstte. Lake Taupo boven Tongariro is het restant van een vulkaan die in 186 AD het hele gebied met lava bedekte. Nieuw-Zeeland was toen nog onbewoond; de Maori kwamen pas zo’n duizend jaar geleden aangevaren en Tasman en Cook ‘ontdekten’ het natuurlijk nog veel later. Dat het tijdstip van de uitbarsting toch zo nauwkeurig bekend is danken we aan Chinese en Romeinse dagboeken. Beide volkeren zagen hoe een enorme aswolk de hemel verduisterde.

Rotorua lijkt één grote kapotte eierkoker. Het stoomt en borrelt uit alle kieren en gaten en overal ruikt het naar diwaterstofsulfide – rotte eieren dus. Bijna elke hotelkamer of camping heeft wel een thermaal badje. Ironisch genoeg zijn deze volgens onze reisgids vaak kunstmatig verwarmd, maar op de camping in de Waikite Valley zien we met eigen ogen hoe het water wordt afgetapt uit een kokend riviertje.

Aan de andere kant van de highway ligt de Waiotapu thermal area. Als opwarmertje rijden we langs een borrelende mudpool. Zo’n modderbad maakt allerlei primaire instincten in mij los zoals, eh…trek in erwtensoep? Ik kan er uren naar blijven kijken. De rest van Waiotapu is ondergebracht in het commerciële Thermal Wonderland. Het hoogtepunt – in ieder geval letterlijk – is de Lady Knox geiser. “Erupts daily at 10:15 am” staat bij de kassa aangekondigd. Dat klinkt te mooi om natuurlijk te zijn. Inderdaad, iedere dag op dezelfde tijd gooit de eruption manager 300 gram zeep in het water, waardoor de oppervlaktespanning daalt en de geiser uitbarst. Ik besef dat ik door vrijwillig en tegen betaling op de tribune (!) plaats te nemen het recht verspeel om er een cynisch stukje over te schrijven zonder voor hypocriet te worden uitgemaakt. (Was is maar een onderzoeksjournalist, dan lag het heel anders en kreeg ik er zelfs voor betaald.) Gelukkig wordt mijn gewetensprobleem verzacht door het inleidend praatje van de zeepgooier. Ooit was op deze plek een thermale bron. Gedetineerden uit de nabijgelegen gevangenis kwamen bij gebrek aan warm water hier hun kleren wassen. Doordat zij waspoeder in de bron gooiden ontdekten zij de geiser. Zij zijn het die er vervolgens een mantel omheen hebben gebouwd om het effect te vergroten. Kortom, wat ik maar wil zeggen: de huidige voorstelling is geworteld in de culturele geschiedenis van dit gebied, en daarmee iets minder fout dan het op het eerste gezicht lijkt. Misschien. Hoe het ook zij, de geiser is een ideale achtergrond om Japanners tegen te fotograferen. En je moet ook toegeven dat het zeepverhaal een schoolvoorbeeld is van serendipiteit.

Terug in Taupo frissen we onze geologische kennis op in het Vulcanic Activity Centre. Dwars door Nieuw-Zeeland loopt een breuklijn in de aardkorst. De ene helft van het land ligt op de Indo-Australische plaat, de andere helft op de Pacifische. Al het geborrel en gestoom en gespuug en gebeef (en in feite het hele bestaan van dit land) is een gevolg van de breuklijn en de platen die tegen elkaar aan schurken. De kassajuffrouw schotelt ons een reeks indrukwekkende films voor over de recente uitbarstingen van Mount Tuapehu. Zo leren we ook over de maatschappelijke impact van dit alles, met als tragisch dieptepunt het verpeste skiseizoen na Tuapehu ’96. Wat zou het ski-technisch geweldig zijn als je zo’n vulkaan net als Lady Knox met een stukje zeep kon temmen. Eerst een hele winter onbekommerd skiën en dan als afsluiting een groots vuurwerk.

Een stukje verderop ligt het Prawn Park, waar tropische garnalen worden gekweekt in het restwater van een geothermale elektriciteitscentrale. Tamelijk bizar is dat je voor een dollar een golfballetje over de kweekvijvers mag slaan. Als je ‘m in één van de holes slaat win je een geldbedrag; als je mist scoor je een garnalenhersenschudding. Dat lijkt mij althans, maar misschien valt het wel mee wat dat laatste betreft. Bij de receptie staat een aquarium vol garnalen, waar we zien dat deze beestjes bij leven zeer beweeglijk zijn. Voortdurend belagen ze elkaar met hun grijpgrage tentakels, en als het nodig is bezorgen ze een bezoeker een hartaanval door uit de bak te springen. Je zou dus denken dat een garnaal een golfballetje wel kan ontwijken. Het zou trouwens ook best kunnen zijn dat er helemaal geen garnalen in die golfvijvers zaten. We hebben namelijk de rondleiding overgeslagen en zijn meteen gaan lunchen in het restaurant. Lekker, met knoflooksaus!

Het kan niet op vandaag. Zo lig je een hele dag te lezen op de camping en zo bezoek je vier attracties op een dag. Via de Huka Falls (400 ton H2O per seconde) rijden we naar Craters of the Moon, een geothermaal gebied dat in handen is van het Department of Conservation. Het doet enigszins denken aan zo’n narokend slagveld in een Vietnamfilm. Het herinnert ons ook aan het Dieng Plateau op Java, waar we een paar maanden geleden rondstruinden. Daar liepen we door de stoom tot aan de rand van een kokende waterpoel zonder enig waarschuwingsbord of hek eromheen. Dat is hier wel anders. Er loopt een houten boardwalk door het park, en het wordt sterk afgeraden om de grond met je voeten aan te raken. De Kiwi’s en de Aussies overdrijven soms een beetje met hun waarschuwingen in Amerikaanse stijl, maar misschien is het hier wel terecht. Er zal vast een keer iemand flink zijn voeten hebben gebrand.

Van Taupo rijden we naar Napier aan de oostkust. Deze stad laat zien dat er ook iets goeds kan komen uit een aardbeving. In de jaren dertig is Napier na een verwoestende aardbeving geheel nieuw opgebouwd in Art Deco stijl. Het is tamelijk uniek, zeker vergeleken met de rechttoe-rechtaan bouwstijl die je meestal vindt in de Antipoden, al is de stadswandeling langs 90 Art Deco hoogtepunten voor ons architectuur-dummies iets teveel van het goede.

In Napier is ook Opossum World, een bontwinkel annex mini-museum gewijd aan de Australian Brushtail Opossum, kortweg possum. De possum is een buideldier ongeveer zo groot als een kat. Tussen circa 1840 en 1930 zijn possums naar Nieuw-Zeeland gehaald voor de bontindustrie. Inmiddels lopen er zo’n zeventig miljoen exemplaren van rond en is de possum het meest gehate en meest platgereden dier van Nieuw-Zeeland. Possums eten een paar ons groenvoer per dag en bedreigen zo de bossen waar de Kiwi’s zo trots op zijn. Een beetje misantroop merkt hier natuurlijk op dat dit verwijt afkomstig is van de plaag waar de bossen nog het meest onder lijden, homo sapiens himself – maar dat terzijde. Ellen besluit deze educatieve middag met een paar salvo’s in de possumschiettent.

Het noordeiland is ook de plek om wat Maoricultuur op te snuiven. Rond Rotorua kan je voor veel geld een dans- en eetshow bijwonen. We vermoeden dat dit net zoveel met Nieuw-Zeeland te maken heeft als een klompendans in klederdracht met Nederland. Als we van Napier langs de dunbevolkte oostkust richting de Bay of Plenty rijden krijgen we toch nog wat mee van de Maoricultuur – ze dansen dan wel niet maar ze hebben wel hun hele gezicht getatoeëerd. Later in Kaikohe badderen we een middagje in Maori-stijl. Lekker low-key en gezellig druk.

Waar je in Nieuw-Zeeland niet om heen kan zijn de Maori plaatsnamen. Als je me nu vraagt of we in Waitara, Wairoa, Waioura, Waiuta of Waipoua geweest zijn, of in Omarama, Opuatama, Otematata of in Oamaru, zal ik je het antwoord schuldig moeten blijven. Het maakt het navigeren in dit land er niet eenvoudiger op. Je zoekt op de kaart waar je naar toe moet, maar zo gauw je je ogen van de kaart haalt om de wegwijzers te lezen ben je het alweer vergeten. Het wordt ongetwijfeld makkelijker als je wat tijd steekt in de Maori taal. Waka is kano, wai is water, en zo zijn er nog een paar dozijn woorden die in veel plaatsnamen opduiken. Bij Hawke’s Bay ligt een heuvel met de naam (hier ademhalen) Taumatawhakatangikangakoauauotamateaturipukakapikimaungahoronukapokaiwhenuakitanatahu. Dat is dus gewoon De heuvel waar Tamatea de wereldreiziger fluit speelde voor zijn geliefde. Oefening. Vertaal in het Maori: De baai waar Stijn de wereldreiziger vanuit zijn kano klarinet speelde voor zijn geliefde.

Eerste Kerstdag vieren we op het Coromandel Peninsula. Het is dat we zelf een kerstmaal in elkaar hebben geknutseld, anders zou het feest ons zijn ontgaan. Voor de archieven, ons kerstmenu:

** Gerookte zalm met tomatenavocado-salsa en mosterdmayonaise * Diverse tapas * Banane au chocolat fondu **

Na Eerste Kerstdag komt Boxing Day – traditioneel de dag waarop men het personeel met Christmas boxes bedankte. Wij brengen de dag door op Hot Water Beach, de ideale combi van hot springs & strand. Het recept is simpel: je wacht tot het laagtij is, huurt een schep, zoekt een plek waar het water opborrelt, graaft een kuil, gaat erin zitten, en laat af en toe wat zeewater toe om niet te verbranden. Of je gaat gewoon bij iemand anders in de kuil zitten.

De zon is inmiddels terug van weg geweest en de Kiwi’s komen dus massaal tevoorschijn om vakantie te vieren. Wij gunnen het ze van harte want tot nu toe is de zomer, in tegenstelling tot het voorjaar, eigenlijk niet om over naar huis te schrijven. We hebben altijd nog wel een plekje kunnen vinden op de campings, alleen de drukte op de weg begint ons na Kerstmis behoorlijk de keel uit te hangen. Sommige locals rijden als idioten; vooral bumperkleven en roekeloze inhaalacties zijn erg populair. Zowel op Boxing Day als de dag erna worden we bijna door een pukkelige tiener in een ongeluk gestort.

Van de Coromandel rijden we snel door naar Northland, het lange uitsteeksel boven Auckland. In Matakohe bezoeken we het kauri museum. De kauriboom is een reusachtig soort conifeer. Het hout is van hoge kwaliteit, en ook het museum staat bekend als een van de beste van Nieuw-Zeeland. Het behandelt alles wat je maar wil weten over kauri, en veel meer – van de elasticiteitsmodulus van Kaurihout (9,1 GPa bij een vochtigheid van 12 procent) tot een verzameling kettingzagen waar de gemiddelde horrorliefhebber alleen maar van kan dromen.

Een kauriboom in het nabijgelegen woud, de Te Matua Ngahere (“vader van het woud”), is naar schatting 2000 jaar oud. Sommige stronken van prehistorische Kauribomen zijn zelfs tot vijtigduizend jaar bewaard gebleven in moerasgebied. Ellen heeft inmiddels een stuk Kaurihout om haar nek hangen “van misschien wel duizenden jaren oud”, en ik moet zeggen, het staat haar goed.

Vanwege het instabiele weer slaan we de punt van Northland over, en we sluiten onze Nieuw-Zeeland ervaring af in de Bay of Islands. Dit is een belangrijke baai geweest in de geschiedenis van het land. In Waitangi werd het verdrag ondertekend waarmee de Maori stamhoofden zich onderworpen aan de Britse kroon in ruil voor bescherming. Het Verdrag van Waitangi was omstreden, doordat de versies in het Engels en in het Maori niet “’n sync” waren. Zo zie je maar het belang van een beëdigd vertaler. Je kan zelfs vandaag de dag bijna geen krant openslaan of er wordt nog verwezen naar the Treaty.

In Kerikeri vieren we New Year’s Eve oftewel oudejaarsavond. Op de camping is een klein feestje georganiseerd. Aanvankelijk is de stemming nogal tam, maar rond middernacht staan we met z’n allen op de tafels te dansen. Waarom krijg ik daar toch altijd zo’n hoofdpijn van? Ellen strompelt in het nieuwe jaar van een flinke kater via een hevige voedselvergiftiging (haar derde, veroorzaakt door de lokale Chinees) naar een griepje. Inmiddels is alles weer oké.

In Auckland zetten we Supervan op de backpackers automarkt, met overweldigend succes. Binnen een dag hebben we de wagen verkocht aan drie Tsjechen. Saillant detail: toen Ellen vroeg wie er meeging voor de testrit wees de heer in het gezelschap nerveus in mijn richting – “He drive!” Nog een saillant detail is dat we 900 dollar winst hebben gemaakt. Of moet ik het toegevoegde waarde noemen? Wij hebben de wagen immers getransporteerd van Christchurch in laagseizoen naar Auckland in hoogseizoen – een lucratieve business. We vieren ons zakelijke succes in een Belgisch bier- en eetcafé. Zeven januari vliegen we naar Sydney, en twee dagen later naar Hong Kong.